Op woensdagochtend doet het hart van Amsterdam verraderlijk kalm aan. Roodfluwelen gordijnen zijn nog gesloten, net als de wokrestaurants, coffeeshops en het kantoor van de hop-on-hop-off. Hier en daar zie je een schoonmaker het vertier en de schaamte van de nacht ervoor wegpoetsen. Op de stoep van de Oudezijds Voorburgwal wordt heen en weer gehopt tegen de kou; halve sjekkies komen achter oren vandaan om opnieuw te worden aangestoken. Je hoort Nederlands, maar ook iedere andere mogelijke taal.

‘Wie is de laatste?’ Een vrouw met barse stem en zenuwachtige bewegingen is aan komen benen. Een man steekt halfslachtig zijn hand op. ‘Dan ben ik daarna,’ zegt ze in gebrekkig Engels en positioneert zich dan vlak bij de grachtengroene deur.

Alle ogen zijn op diezelfde deur gericht, nummer 12. Nu het bijna tien uur is, kan die deur elk moment opengaan. Wanneer een vrouw in witte doktersjas in de opening verschijnt om nummertjes uit te delen, dringt de groep naar voren. Op volgorde...