Deze reportage is er ook als audio.

Gewikkeld in een grote zwarte imitatiebonten jas betreedt Marilyn A-Kum (53) cultureel centrum Rozet in de Arnhemse binnenstad. Het is tien uur ’s ochtends op een sombere januaridag, een paar graden boven het vriespunt. De straten zijn uitgestorven, op wat vrachtwagens van winkelleveranciers en bijbehorend personeel na.

In het café van het cultureel centrum vertelt A-Kum dat haar zojuist wat opviel. ‘Buiten, aan de zijkant van dit gebouw, zijn gidslijnen gelegd die bestemd zijn voor mensen met een visuele beperking.’ Die gidslijnen zijn voorzien van reliëf, zodat mensen met een visuele beperking kunnen voelen welke kant ze opgaan. Het probleem: ‘Er staan allemaal fietsen op geparkeerd.’

Dat de publieke ruimte niet voor iedereen even toegankelijk is, valt A-Kum vaker op sinds ze is aangetreden als Arnhemse Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (ACDR). A-Kum werd vorig jaar oktober door de gemeenteraad aangesteld. Ze is een apolitieke, onafhankelijke functionaris (‘niet van God los, maar wel los van de gemeenteraad’, volgens A-Kum) die onderzoekt hoe discriminatie en racisme zich in Arnhem manifesteren. Dat doet ze aan de hand van gesprekken met organisaties, stichtingen en Arnhemmers. Hoe ervaren zij discriminatie? Eind dit jaar zal A-Kum op basis van die dialogen verslag uitbrengen en een actieplan opstellen voor de gemeente.

Discriminatie en racisme, het is thematiek waar A-Kum al bijna vijftien jaar actief mee bezig is. Eerst als gemeenteraadslid voor de PvdA in Arnhem, daarna als Statenlid voor de sociaaldemocraten in Gelderland. Ze zette zich als politica onder meer in voor provinciale en gemeentelijke inclusiviteitsprogramma’s en een slavernijmonument in Arnhem. Het stemt haar trots dat háár stad, de stad waar ze al dertig jaar woont, de eerste lokale vertakking van de Nationale Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) in het leven heeft geroepen. ‘Arnhem heeft ballen,’ zegt A-Kum. ‘En als Arnhem nog meer ballen had, dan was dit geen pilot, maar was er gewoon gezegd: we stellen een ACDR in. Want we wéten dat het nodig is. We weten dat hier discriminatie is.’ Omdat het een pilot is, is het ook een parttimefunctie. Het ACDR-team bestaat uit vier deeltijdmedewerkers, met A-Kum ‘als boegbeeld’. Behalve ACDR is ze regiomanager bij Stichting Lezen en Schrijven.

‘De functie gaat niet alleen over racisme. Het gaat over ongelijkheid, over álle vormen van uitsluiting.’ 

A-Kum heeft nog een andere opdracht meegekregen van de gemeenteraad: vaststellen of een lokale coördinator werkelijk van toegevoegde waarde is. Het antwoord op die kwestie heeft ze al paraat: ‘Ja.’ Ze benadrukt: ‘De functie gaat niet alleen over racisme. Dat was in het begin een beetje de aanname. Het gaat over ongelijkheid, over álle vormen van uitsluiting.’ Ze is er voor iedere Arnhemmer die discriminatie ervaart. Ze spreekt, om maar wat te noemen, ook met de lhbtiq+-gemeenschap, mensen met een verminderde mobiliteit of visuele beperking. Dat van die gidslijnen naast Rozet leerde ze ook in zo’n gesprek.

Bereid zijn om naar dingen te kijken

Er staan vandaag drie gesprekken op de planning. Ze zijn vertrouwelijk en worden niet minutieus voorbereid. ‘Dat doe ik bewust,’ zegt A-Kum. ‘Ik steek ze open in. Ik wil niet belemmerd worden door gedachten die ik op voorhand heb.’ De gesprekken duren een uur en de leidraad bestaat uit zes bulletpoints op A-Kums zwarte iPad, die ze voor zich op tafel heeft gezet.

Enkele minuten later schuift Nabela Zinad aan. Ze begint: ‘Ik vind het een eer om hier te zitten. Het is een grote verantwoordelijkheid. Iedereen zal naar je kijken. Het is de kunst dat je ons laat kijken naar onszelf. Jij moet faciliteren dat wij bereid zijn om naar dingen te kijken die gewoon heel moeilijk zijn, die gaan over fundamentele overtuigingen die we hebben.’

Het gesprek volgt Zinads leven als rode draad. A-Kum luistert vooral. Af en toe kijkt ze op haar iPad naar de bulletpoints. Zinad spreekt vrijuit: over opgroeien met haar Marokkaanse moeder, die ‘bang was voor alles wat Nederlands is’; over haar achtergrond in de psychologie bij transculturele instellingen, waar ze zag dat de westerse geestelijke gezondheidszorg ontoereikend is voor mensen met een niet-westerse achtergrond; over haar huidige werk aan de ‘superdiverse’ Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, waar ze ziet dat culturele groepen moeilijk mengen en dat er vanwege onkunde en een gebrek aan cultuursensitiviteit spanningen ontstaan tussen docenten en leerlingen.

Als voorbeeld noemt ze een incident uit de coronaperiode, toen er digitaal onderwijs werd gegeven. Een moslimstudente had tijdens de les geen hoofddoek om en had daarom haar webcam uit. De docent wilde dat ze die toch zou aanzetten. Of ‘ze niet snel een theedoek’ om haar hoofd kon binden, zei hij. De docent was zich van geen kwaad bewust, vertelt Zinad. ‘Maar dit soort ongevoelige acties van met name witte collega’s onthullen insensitiviteit voor mensen met een andere levensovertuiging.’

Vooroordelen en stereotypen zitten in iedereen, zegt Zinad. Ook in haar. Laatst vroeg ze aan haar dertienjarige dochter waar haar vriendinnetje van Chinese komaf was. Toen noemde ze het meisje niet bij haar naam, maar gebruikte een karikaturale, stigmatiserende naam. ‘Mijn dochter zei: “Mama, wat zeg je nou?”’ A-Kum knikt. Ze snapt het. Wat doet dat dan met jou, als je dochter je erop aanspreekt, wil ze weten. Zinad: ‘Dan wil ik het weglachen, want ik schaam me.’

Als het uur om is, vraagt A-Kum welke Arnhemmer ze nog zou moeten spreken. Zo worden gesprekspartners verzameld, middels de sneeuwbalmethodiek. ‘Wees zuinig op jezelf,’ zegt Zinad tot slot. ‘We moeten het nog lang met je doen.’

Eilandjes

Er is weinig tijd om te pauzeren. Kaveh Bouteh is aan de vroege kant en neemt plaats tegenover A-Kum. Om het ijs te breken, vertelt hij waar zijn naam vandaan komt. ‘Ik kom uit Iran, Kaveh – spreek uit: Ka-weh – is een Farsi naam, een Perzische naam.’ Op zijn 25ste kwam hij naar Nederland als politiek vluchteling en seculiere moslim, uit angst voor de shariawetgeving van het Iraanse regime. Bouteh woont nu 28 jaar in Arnhem. ‘De gemeente had ooit adviescommissies. Ik zat achttien jaar in de adviescommissie voor minderheden. We kregen subsidie en een vergaderplek, onze rol was raadsleden en wethouders adviseren, om het beleid inclusiever te maken.’ Een soort ACDR avant la lettre, concludeert A-Kum.

‘Ik vind de ACDR nodig,’ zegt Bouteh. ‘Ik ben ervaringsdeskundige als vluchteling. Ik heb verschillende deelidentiteiten: bij elk daarvan ervaar ik impliciete bias, discriminatie, micro-agressie of racisme. En als ik de huidige situatie in de stad vergelijk met toen ik erbij betrokken was als commissielid, denk ik dat er op beleidsniveau nauwelijks iets is veranderd.’ Adviezen die hij destijds gaf, zijn niet geïmplementeerd, maar ‘in een la beland’.

Een van die adviezen, vertelt Bouteh, was ervoor zorgen dat Arnhemmers met diverse achtergronden elkaar vaker ontmoeten. ‘Want onbekend maakt onbemind,’ zegt hij. Wat dat betreft is alles nog steeds zoals het was: Arnhem-Zuid is nog altijd een bolwerk van mensen met een migratieachtergrond, terwijl je in Arnhem-Noord de rijkere witte inwoners vindt, concludeert hij. ‘Mensen leven op eilandjes. Als een stad onvoldoende oog heeft voor diversiteit en inclusie levert dat fragmentatie op,’ zegt Bouteh. ‘Een gefragmenteerde stad zorgt voor ongemak onder zijn bewoners. En ongemak zorgt voor handelingsverlegenheid en bewuste en onbewuste uitsluiting.’

Het is een soort vicieuze cirkel, denkt hij: fragmentatie leidt tot vooroordelen, vooroordelen leiden tot discriminatie, discriminatie leidt tot fragmentatie. ‘Dat zorgt in een stad als Arnhem uiteindelijk voor de systematische uitsluiting van een bepaald type bewoners.’ Hij vat het samen: ‘Discriminatie is geïnstitutionaliseerd. Daardoor maken sommige Arnhemmers dagelijks systematische ongelijkheid mee, op basis van kleur, etniciteit, sekse, religie of lichamelijke beperking. Wit, hetero, rijk en hoogopgeleid claimt meer recht van spreken.’ Discriminatie uit zich daarnaast in normen, zegt Bouteh. In ‘hoe het hoort’ of ‘wat normaal is’. ‘Dat wordt bepaald door witte, hoogopgeleide beleidsmakers. Als je niet binnen hun norm valt, word je buitengesloten.’

‘Ik was plots “die moslim”. Dat ben ik ook, maar ik merkte dat ik gediscrimineerd werd vanwege een deelidentiteit.’

Wat Bouteh vertelt, komt niet uit de lucht vallen. Tilburg University deed in 2019 onderzoek naar ‘de personeelssamenstelling en personeelsstromen’ van de gemeente Arnhem. Een van de conclusies: ‘Er is op veel punten sprake van ongelijke behandeling of discriminatie naar afkomst, leeftijd en gender.’ Het onwelgevallige rapport werd vervolgens voor de gemeenteraad achtergehouden. Twee ambtenaren stapten uiteindelijk op, twee wethouders mochten ternauwernood aanblijven.

Halverwege het gesprek met Bouteh komt de politieke wind die door Nederland waait voor het eerst aan bod. Bouteh betrapte zichzelf erop dat hij ‘pro-islamitisch ging ageren’ en moslims fel ging verdedigen, puur door de retoriek van de PVV en de versterking daarvan door de media. ‘Ik was plots “die moslim”. Dat ben ik ook, maar ik merkte dat ik gediscrimineerd werd vanwege een deelidentiteit.’

Olifant in de kamer

De verkiezingswinst van de PVV lijkt op voorhand de olifant in de kamer voor de ACDR. Als het gesprek met Bouteh is afgelopen en een vervolgafspraak is gemaakt, erkent A-Kum dat ook wel. Ze merkt dat mensen bang zijn door de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen. Frasen als ‘in de ijskast’ vindt ze eveneens niet bepaald geruststellend klinken. A-Kum zelf nota bene twijfelde of ze wel ACDR wilde worden vanwege het politieke klimaat – en dan nog voor de verkiezingen. ‘Mensen die met dit soort onderwerpen bezig zijn, krijgen te maken met veel exposure,’ zegt ze. ‘Die kan negatief zijn, heel persoonlijk. Je hebt er een dikke huid voor nodig.’ A-Kum maant tot kalmte. ‘Er ligt nog niks,’ zegt ze over een mogelijk nieuw kabinet. ‘Het is afwachten. We moeten zien wat er daadwerkelijk gaat gebeuren, voordat we er te veel energie aan besteden.’

In Arnhem is dat mogelijk eenvoudiger dan elders in Nederland. Hier kreeg GroenLinks-PvdA de meeste stemmen afgelopen Tweede Kamerverkiezingen, niet de PVV. De stad heeft al jaren op zijn minst een links-liberaal bestuur, waarvoor de thema’s inclusie en diversiteit waardevol zijn. Het huidige college bestaat uit GroenLinks, D66, Arnhem Centraal, PvdD en Volt, dat ervoor bestond uit GroenLinks, VVD, D66 en PvdA. Beide raadsperioden is er een wethouder aangewezen met het thema inclusie in zijn portefeuille.

Half drie. Het laatste gesprek vindt plaats buiten de deur, bij het Arnhems platform chronisch zieken en gehandicapten (Apcg) op kantoor. A-Kum slaat haar lange jas weer om en begeeft zich naar buiten. Ze blijft staan om de gidslijn aan te wijzen. Er hellen inderdaad fietsen overheen. De gidslijn bestaat uit donkerbruine, ijzeren tegels met gleuven, gelegen in een geul. Daardoor lijkt het op een waterafvoersysteem. Dat is het misschien óók, maar wie de lijn volgt en de straat inloopt, stuit op een netwerk. De gidslijn is namelijk aangesloten op de welbekende geribbelde, witte blindegeleidetegels die vaak op stations liggen. ‘Het gaat ook om bewustwording,’ zegt A-Kum.

Na honderdvijftig meter lopen belt ze aan bij Apcg. Ze wordt opgevangen door projectmedewerker Anne Stomph. Het gesprek vindt plaats in een klein vergaderzaaltje waar ruim twee decennia aan popcultuurposters hangen. Stomph spreekt A-Kum niet alleen, maar samen met Apcg-voorzitter Marjolein van den Broek, die telefonisch aanwezig is.

‘Bij discriminatie en racisme hebben mensen het idee dat ze telkens bij het begin moeten beginnen. Dat moeten we doorbreken. We beginnen niet telkens bij het begin.’

Van den Broek is volledig blind, vertelt ze. A-Kum begrijpt haar: ze benoemt heel duidelijk wat ze doet, als ze bijvoorbeeld gaat verzitten. Audiodescriptie is dat, zegt Van den Broek. ‘Dat is beeldbeschrijving voor mensen met een visuele beperking. Voor tv, film, theater, alles wat visueel is. Er wordt dan kort verteld wat er te zien is, Marilyn doet het stiekem de hele tijd al.’ De rest van de maatschappij houdt een stuk minder rekening met mensen met een beperking, zo wordt gaandeweg het gesprek duidelijk. Het gaat bijvoorbeeld om alledaags ‘validisme’, en om fysieke obstakels, zoals fietsen op gidslijnen of restaurants die zelden rolstoeltoegankelijk zijn.

Daarnaast is het een complex, institutioneel vraagstuk, leggen Stomph en Van den Broek uit. Zo krijgen mensen in een rolstoel een verhuisvergoeding van de gemeente als zij hun huis rolstoeltoegankelijk willen maken. Maar zodra twee mensen in een rolstoel willen gaan samenwonen, kan het zijn dat ze die vergoeding níét krijgen, vertelt Stomph. ‘De redenering is dat ze allebei al adequaat wonen,’ zegt ze. ‘En dat is natuurlijk niet zo, als je met je partner wilt samenwonen in een nieuw huis.’

Dat de wereld niet is ingericht op mensen met een beperking, ervaart Van den Broek ook. Zelfs als het gaat om voorzieningen die juist voor haar bestaan. Zoals de Regiotaxi, Wmo-vervoer waar ze regelmatig gebruik van maakt. Ze somt op: de Regiotaxi is door bezuinigingsregels minder toegankelijk geworden, boeken moet minimaal drie uur van tevoren, anders betaal je een toeslag, en de taxi rijdt met een half uur speling – hij kan een kwartier eerder of later dan de aangegeven tijd aankomen. ‘Alle spontaniteit die je als persoon zonder beperking hebt, is er niet,’ concludeert Stomph nadat ze Van den Broeks relaas heeft aangehoord. Bovendien werden Van den Broek en haar hulphond een keer geweigerd door de Regiotaxi. Een klacht daarover indienen vond ze nogal spannend, vanwege de machtsverhouding. ‘Je zit in een kwetsbare positie, want je bent afhankelijk van de Regiotaxi. En de chauffeur weet waar je woont,’ zegt Van den Broek.

Het gesprek loopt bijna veertig minuten uit. A-Kum en Apcg zijn nog niet klaar met elkaar, maar wel met deze dag – het is vrijdagmiddag, bijna vijf uur. Ze maken een vervolgafspraak. A-Kum trekt haar jas aan, pakt haar iPad in en loopt de miezerregen in, op weg naar haar auto.

Voor het einde van dit jaar wil A-Kum verslag doen bij de gemeenteraad. Ze denkt niet dat haar adviezen ook in een la belanden of zullen worden achtergehouden. ‘Dat de gemeente er wat mee gaat doen, was een voorwaarde om ACDR te worden. Als ik dat niet zeker zou weten, zou ik er niet aan zijn begonnen.’

Eenvoudig is haar parttimeklus niet, beseft ze. ‘Bij discriminatie en racisme hebben mensen het idee dat ze telkens bij het begin moeten beginnen. Dat moeten we doorbreken. We beginnen niet telkens bij het begin. Dat voelt zo, omdat de vraag óf er sprake is van racisme en óf er gediscrimineerd wordt, steeds weer terugkomt. Constant uitleggen wáárom dit nodig is, mag stoppen. De juiste vragen zijn: wat gaan we eraan doen, hoe ziet dat eruit en wat willen we bereiken?’

Als ACDR heeft ze de kans om die vragen eindelijk eens van een antwoord te voorzien.