Het deurbeleid van de letteren is racistisch, suggereren de makers van Zwart, een bundel teksten van ‘Afro-Europese’ schrijvers. Ze ambiëren ‘het literaire landschap voorgoed te veranderen’, maar verzanden in een verwerpelijk soort omgekeerd racisme, constateert Jamal.

Je hoort het de laatste jaren steeds vaker: de Nederlandse literatuur zou te ‘wit’ zijn. Vaak wordt dat geroepen door iemand die niet wit is en vaak worden er geen concrete argumenten gegeven om die stelling te onderbouwen. Toen de Surinaams-Nederlandse schrijver Karin Amatmoekrim het een paar jaar terug in De Groene Amsterdammer riep, waren het twee witte mannen, socioloog Thomas Franssen en criticus Daan Stoffelsen, die met cijfermateriaal kwamen aanzetten. In dagblad Trouw schreven ze: ‘De afgelopen twintig jaar was 5,5 procent van de literaire debutanten niet-westers (terwijl het aandeel in de totale bevolking groeide van 8,9 tot 11,8 procent).’

Dat is inderdaad een scheve verhouding, maar merk op dat allochtonen ook binnen de algehele bevolking een minderheid vormen, én dat ze in de literatuur dus niet geheel afwezig zijn. Bij een zo diverse groep is het bovendien moeilijk een oorzaak aan te wijzen voor de scheve verhouding, al zal taalachterstand zeker een rol spelen, plus het bekende gegeven dat een carrière in de kunsten voor kinderen van migranten nu niet bepaald een voor de hand liggende keuze is. Zij worden toch vooral gestimuleerd een beroep te kiezen dat een zo groot mogelijke salariszekerheid met zich meebrengt; hun ouders zijn verdomme niet voor niets in het rijke Westen hun geluk komen beproeven!

Maar dit zijn argumenten die je zelden hoort uit de Amatmoekrim-hoek. Vaker wordt gesuggereerd dat ‘de’ Nederlandse literatuur een gesloten bastion is waar je als niet-witte of niet-autochtone schrijver maar moeilijk kunt binnendringen. Anders gezegd: het deurbeleid van de letteren is racistisch.

Het venijn zit in het woordje ‘genegeerd’

Die suggestie, verkapt verwoord, klinkt ook door in de inleiding van het afgelopen week verschenen boek Zwart, een bundel met teksten van negentien Nederlandse en Vlaamse auteurs met een achtergrond in sub-Sahara Afrika. Zwarte schrijvers, dus (hoewel er hier vast ook blanken wonen uit sub-Sahara Afrika). Samenstellers Ebissé Rouw, redacteur bij Amsterdam University Press, en auteur Vamba Sherif merken op dat in de Nederlandse letteren een ‘lange traditie’ heerst ‘van het bewieroken van veelal Amerikaanse zwarte schrijvers’, terwijl verhalen van ‘zwarte mensen in de Lage Landen’ grotendeels ‘worden genegeerd’. Het venijn zit in dat woordje ‘genegeerd’: er wordt (door de witte mens natuurlijk) actief gedaan alsof die verhalen er niet zijn.

Is dat zo?

De inleiding roept meer van dit soort vragen op. Zo wordt er gerept van ‘een specifieke Afro-Europese identiteit en bewustzijn’ – bestaan die identiteit en dat bewustzijn? We vinden het al zo moeilijk vast te stellen wat de Nederlandse identiteit is, Europa wil maar geen eenheid worden en Afrikanen storen zich er vaak aan wanneer hun hoogst diverse continent als één land wordt afgeschilderd, maar als je al die complexiteit bij elkaar gooit, krijg je blijkbaar zoiets als een Afro-Europese (of: ‘Afropese’ – brrr) identiteit en bewustzijn. Interessant – waar herken je die dan aan?

Van de in de bundel opgenomen schrijvers wordt beweerd dat hun stemmen ‘fris, vernieuwend, rauw en uitdagend’ klinken, ‘een verrijking van de Nederlandstalige literatuur’ – is dat zo? De samenstellers schrijven ook: ‘Het is onze verwachting én onze hoop dat door deze bundel het Nederlandstalige literaire landschap voorgoed zal veranderen.’ Is dat aannemelijk?

De grote vragen

Laten we eerst maar eens naar de verhalen zelf kijken voor we een poging doen de grote vragen te beantwoorden.

De bundel biedt zowel fictie als non-fictie. Samensteller Vamba Sherif schreef met het korte verhaal ‘Flamboyante bomen’ een van de beste bijdragen van het boek en dat is misschien niet zo vreemd, want hij publiceerde al verscheidene romans die, volgens zijn biografietje, ‘in het Engels, Frans, Spaans, Duits en het Indiase Malayalam verschenen’. Met dat ‘genegeerd worden’ valt het dus wel mee, voor Sherif, en dat geldt ook voor de andere zeldzaam leesbare bijdrage, het verhaal ‘De tank’ van Ahmad Al Malik, een Sudanees die in het Arabisch – een wereldtaal! – schrijft en eveneens diverse romans publiceerde, waarvan er ook een in het Nederlands vertaald is.

Wat de meeste bijdragen bindt, is eerst en vooral de ontstellend lage kwaliteit van het proza.

Daar houdt de pret wel zo’n beetje op. Wat de andere bijdragen bindt, is eerst en vooral de ontstellend lage kwaliteit van het proza. Ligt dat aan mijn ‘witte’ blik? Dat betwijfel ik. Ik heb de afgelopen jaren heel wat teksten van (witte én zwarte) aspirantschrijvers onder ogen gekregen en die teksten lijden allemaal aan dezelfde beginnerskwalen.

Overmatig gebruik van het woord ‘ik’ (van de negentien auteurs in Zwart hanteren er slechts twee de derde persoon enkelvoud), het domweg benoemen van allerlei vage of grote gevoelens in plaats van ze levendig op te roepen bij de lezer. Onbenulligheden opblazen met absurd grote woorden om ze in godsnaam maar belangrijk te laten lijken. Bij gebrek aan levenservaring diep in de jeugdherinneringen duiken. Perspectieffouten maken (erg leuk is in Zwart de bijdrage van iemand die schrijft hoe de kleur van haar gezicht ‘in minder dan vijf seconden’ verspringt ‘van bruin naar wit naar groen’ – wat best een knappe observatie is als je niet voor de spiegel staat). Een gebrek aan verbeelding. Het debiteren van voordehandliggendheden (‘de lucht was blauw, de zon scheen’). En clichés hanteren, eindeloos veel clichés hanteren. Allemaal beginnersfouten die zich onttrekken aan huidskleur: ze komen voort uit een gebrekkige beheersing van universele schrijf- en vertelwetten.

Het is de samenstellers aan te rekenen dat zij hun auteurs, veelal jonge mensen, niet beter hebben begeleid. Zonde, bovendien. Het essay van Clarice Gargard bijvoorbeeld, over een ontmoeting met het Liberiaanse monster Charles Taylor, had diepe indruk kunnen maken als het niet zo ongestructureerd en wankel geformuleerd was opgeschreven. En het dilemma waar de Congolese Alphonse Muambi zich voor ziet geplaatst in zijn verhaal ‘Vertrekken naar het buitenland is klimmen in de boom’ zou door je ziel kunnen snijden als het niet zo krukkig op papier was gezet.

De verhalen in Zwart staan boordevol fouten, van woord- tot zinsniveau, retoriek en compositie.

Ook uitgeverij Atlas Contact speelt hierin een dubieuze rol. Ze hebben daar de afgelopen maanden weliswaar nogal wat problemen gehad (een redacteur kreeg een #MeToo-aanklacht aan zijn broek, uitgeefster Mizzi van der Pluijm stapte op en in haar kielzog vertrokken veel gerenommeerde auteurs), maar dat is geen excuus voor het feit dat de verhalen in Zwart van woord- tot zinsniveau, ja, tot op het niveau van de retoriek en de compositie amper geredigeerd lijken te zijn, boordevol fouten staan. Heel, heel ernstig.

To-ta-le obsessie met huidskleur

Maar desondanks… Stijgt er een ‘Afro-Europese identiteit’ op uit deze verzamelde teksten? En zo ja, waar bestaat die dan uit? Tja… behalve het literaire onvermogen zitten de voornaamste overeenkomsten tussen de auteurs van Zwart vooral in het veelvuldig terugkerende intersectionele jargon en de totale, to-ta-le obsessie met huidskleur en het koloniale verleden (alsof de geschiedenis geen enkel ander tijdperk heeft gekend).

Neske Beks schrijft bijvoorbeeld over een ‘witte vriend’: ‘De woorden die mijn vriend in zijn vermoorde onschuld dagelijks gebruikt, zijn allemaal geworteld in een collectief, racistisch, kolonialistisch slavernijverleden.’ (Allemaal? Ja, allemaal. Leuke vriendschap.) Heleen Debeuckelaere laat zich door een psychiater een ‘post-traumatic slave syndrome‘ aanpraten en vraagt zich af waarom desondanks haar paniekaanvallen maar niet willen verdwijnen (tip: neem een psychiater die jouw problemen behandelt en niet die van je betovergrootouders).

Dalilla Hermans kan tijdens een massage over niets anders nadenken dan dat de handen van de masseuse wit zijn, ‘en de huid die ze aanraakt zwart’. Kiza Magendane rept van ‘negrofobie’ en ‘witte suprematie’ en sluit zijn bijdrage af met de woorden: ‘Wij zijn meer dan onze kleur’ (haha!). Hélène Christelle Munganyende bezoekt in Parijs het festival Afropunk (ja, zelfs de punkbeweging is blijkbaar te wit voor de Afropeaan) en mijmert over een Nederlandse editie, waarbij het gevaar bestaat dat zo’n festival, net als Appelsap en Kwaku, overspoeld raakt door ‘een overwegend wit, heteroseksueel publiek’. Melat G. Nigussie heeft het over ‘fetisjerende microagressies’ jegens de huidskleur van haar toekomstige kinderen. Olivia U. Rutazibwa kraamt onbegrijpelijke wartaal uit over ‘bruingemaakte vrouwenlijven’ (haar cursivering).

De bijdrage van Seada Nourhussen is de bevestiging van haar radicalisering.

Als ik het zo allemaal achter elkaar zet, wordt het volslagen belachelijk, en in feite is het dat ook. Het meest extreem in dit opzicht – en daarmee een gevaar voor de bundel als geheel – is de bijdrage van OneWorld-hoofdredacteur Seada Nourhussen. Ik heb in mijn columns al vaker beschreven hoe zij in mijn ogen in rap tempo aan het radicaliseren is, en haar bijdrage aan Zwart, een briefwisseling met een blanke vriend, is daar de bevestiging van.

Nourhussen heeft zelf ook gemerkt, schrijft ze, dat ze de afgelopen jaren veranderd is. Ze is doodmoe van het racismedebat dat in haar ogen geen debat is. Ze heeft er ‘genoeg van gekregen om racisme te bespreken met witte mensen’ en heeft ‘een zwarte bubbel nodig’ want ze houdt het niet meer vol in die ‘zee van witheid’, in ‘witte milieus’. ‘Jacob,’ schrijft ze aan de vriend, ‘ik besef steeds vaker dat ik in afzondering van witheid mijn bevrijding vind.’

Goed, het heeft dus eigenlijk bij voorbaat geen zin hierop in te gaan, Seada heeft haar werkelijkheid bepaald en daar valt, net als bij een fundamentalistische gelovige, niet over te praten. Nederland is door en door racistisch en zij wil zich alleen nog maar in zwarte kringen begeven. ‘Ik word geregeld beticht van het fantasiebegrip “omgekeerd racisme”,’ schrijft Nourhussen, ‘dus voor je het weet verkeer je in de bizarre situatie dat je jezelf alleen mag bevrijden als de dominante groep daar een lekker gevoel bij krijgt.’

Eén lange jammerklacht tegen witheid

Ironisch genoeg is dat toch echt wat er in haar stuk en in de meeste bijdragen in Zwart tot uiting komt: omgekeerd racisme, de behoefte aan segregatie. Zwart is één lange jammerklacht tegen witheid, en daarnaast een verheerlijking van alles wat zwart is, plus de behoefte om dat wat zwart is, ook zuiver zwart te houden en vooral niet door witheid te laten aantasten. Zwart is – ondanks een paar subtielere bijdragen – een racistisch pamflet.

Dit punt brengt me terug bij de literaire waardering van zwarte schrijvers. Waar komt het door, dat we in Nederland wél Marokkaans-Nederlandse of Turks-Nederlandse schrijvers lezen, en óók geïnteresseerd zijn in zwarte schrijvers uit het Angelsaksische taalgebied, zoals Zadie Smith of Teju Cole, maar dat we onze eigen zwarte schrijvers negeren?

Eerst even een kort uitstapje naar het algemene.

Een schrijver (m/v) schrijft voor zichzelf én voor de lezer, zo luidt mijn stellige overtuiging. Hij moet zo diep mogelijk durven wroeten in zijn ziel, in zijn autobiografie, in zijn vuile was – maar ook in zijn fantasie, in zijn fascinaties, in datgene wat hij niet weet en waar hij dus nieuwsgierig naar is, zodat hij zich niet alleen tot zijn eigen kleine wereldje beperkt, maar ook zijn geest verruimt, nieuwe werelden verkent.

De schrijver mag natuurlijk quasi-nonchalant beweren dat de lezer hem geen zier interesseert, maar dan moet de schrijver niet gaan zeuren dat hij niet gelezen wordt.

En hij moet de lezer dus niet vergeten. Weliswaar mag een schrijver de lezer dagenlang nachtmerries bezorgen met zijn verhaal, maar om dat gedaan te krijgen zal hij die lezer eerst moeten verleiden om dat verhaal überhaupt te lezen. De schrijver kan natuurlijk de romantische kunstenaar uithangen en quasi-nonchalant beweren dat de lezer hem geen zier interesseert – dat mag, is prima, maar dan moet de schrijver niet gaan zeuren dat hij niet gelezen wordt.

Eén van de eerste Marokkaans-Nederlandse schrijvers die in de jaren negentig doorbraken, was Hafid Bouazza. Dat hij meteen zo’n succes had, ligt volgens mij aan het feit dat zijn verhalen appelleerden aan wat Nederlandse lezers al kenden: het sprookjesachtig-oriëntale van Duizend-en-een-nacht, de stilistische virtuositeit van Vladimir Nabokov – een held van Bouazza. Daar maakte hij vervolgens geheel eigen proza van. Hetzelfde zag je de afgelopen jaren, toen kort na elkaar een aantal Turks-Nederlandse schrijvers debuteerde: Murat Isik schoof zijn bewondering voor Gabriel García Márquez niet onder stoelen of banken, Özcan Akyol liet geen gelegenheid onbenut om de naam Louis-Ferdinand Céline te laten vallen. Hun boeken nodigen, kortom, de lezer uit op gemeenschappelijke grond, en van daar af voert de reis vervolgens naar minder bekend terrein.

Reizen door het bewustzijn van mensen die anders zijn dan jij

Wat mij nu zo opvalt aan de teksten in Zwart, zowel de fictie als de non-fictie, is dat hun auteurs nalaten de lezer te verleiden. Dat komt deels door dat literair-technische onvermogen, maar toch vooral ook door de inhoudelijke opstelling van de meeste bijdragende auteurs: die obsessie met het eigen zwart-zijn, dat gebrek aan verbeelding, de morele superioriteit, dat onvermogen buiten de eigen belevingswereld te treden, die onverhulde afkeer van alles wat wit is, en daardoor het uitblijven van welke uitnodiging dan ook aan lezers die niet hun wortels in sub-Sahara Afrika hebben – zoals ondergetekende half-Marokkaanse half-Hollander – om zich mee te laten voeren door de auteur. En de zwarte lezer? Die moet zich maar ‘herkennen’ in de gepresenteerde verhalen en blijft daardoor verstoken van dat wat literatuur nu juist zo mooi kan doen: je laten reizen door het bewustzijn van mensen die anders zijn dan jij.

Wie herkenning zoekt, moet bij de spiegel zijn, niet bij de literatuur. Het zwarte narcisme waarvan de bundel Zwart bulkt, is zowel in literair als in moreel opzicht buitengewoon verwerpelijk.