Emeritus hoogleraar Gloria Wekker: ‘Witte onschuld bestaat niet’
400 jaar kolonialisme laat sporen na in hoe je naar jezelf en de ander kijkt, zegt emeritus hoogleraar gender en etniciteit Gloria Wekker. In haar boek ‘White Innocence’ onderzoekt ze waarom ‘ras’ in Nederland zoveel reactie oproept. ‘Racisme was er altijd, maar steeds meer mensen vinden het normaal om grof te zijn. Geef mij maar méér politieke correctheid.’

Fotografie Lenny Oosterwijk

16 tot 20 minuten leestijd

Toen de familie Wekker in 1951 vanuit Suriname met de boot aankwam op het KNSM-eiland in Amsterdam, had ze geen idee wat haar te wachten stond. Vader, moeder en vijf kinderen waren gearriveerd in wat ‘het moederland’ heette, maar dat ze vanaf dat moment overal ‘de hoofdattractie’ waren, zoals moeder het uitdrukte, was nieuw. Gingen ze een dagje naar Artis, stonden andere bezoekers hen aan te gapen of hun huid en haar te betasten, uitroepend dat ze er uitzagen ‘als poppen’. Gingen de kinderen op de rug van een ezeltje op de foto, bleven er mensen staan alsof er net een ufo was geland. Op de foto zijn achter de ezel nog net twee kijkende vrouwen te zien.

De foto staat in het nieuwe boek van de jongste van het stel: Gloria Wekker (65), intussen emeritus hoogleraar gender en etniciteit aan de Universiteit Utrecht. White Innocence heet het, en ze beschrijft erin hoe in haar latere leven de verbazing nooit werkelijk is verdwenen. Hoe ze in 1982 als ambtenaar van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) binnenkwam op een bijeenkomst, haar hand ter begroeting uitstak naar een andere deelnemer, die haar daarop zijn jasje gaf alsof ze bij de garderobe werkte. Hoe mensen haar ontelbaar vaak hebben gevraagd of ze wel een echte hoogleraar is en geen excuustruus.

‘Wie ogen had om te zien, wist natuurlijk allang dat de gelijkheid waar witte Nederlands het over hebben een fictie is.’

In White Innocence onderzoekt ze de vraag waarom ‘ras’ in Nederland zoveel reactie oproept. Er is racisme, maar wie het benoemt, kan pek en veren verwachten, vertaald naar het huidige tijdsgewricht: een uitzwaaipagina op Facebook, zoals Sylvana Simons overkwam toen ze aankondigde de politiek in te gaan. Veel Nederlanders houden hartstochtelijk vol dat ze kleurenblind zijn en gelijkheid nastreven die iedereen evenveel kansen biedt. Wekker noemt het ‘de witte onschuld’ en dit ‘zelffeliciterende beeld’ ziet ze overal terugkomen: wij hebben niets te maken met de slavernij en ons koloniale verleden, niets met de gewelddadigheden die Nederlanders hebben gepleegd in Indonesië, en dat tijdens de Tweede Wereldoorlog bijna alle Joden in Nederland zijn afgevoerd, ook daar konden we niets aan doen. Er is een verband tussen het één en het ander, aldus Wekker: de preoccupatie met ras en de ontkenning van de geschiedenis.

Vindt u niet dat er iets verandert? Er wordt ineens volop gepraat over racisme, zeker sinds Sylvana Simons zoveel bagger over zich heen kreeg.
‘Wie ogen had om te zien, wist natuurlijk allang dat die gelijkheid waar witte Nederlanders het over hebben een fictie is. Maar er komen inderdaad deukjes in het zelfbeeld, zelfs premier Rutte heeft zich nu boos uitgelaten over de reacties op Sylvana. Ik vond het ook heel betekenisvol dat die honderd bekende Nederlanders hebben gezegd dat het afgelopen moet zijn met Zwarte Piet. Maar ik wil niet zeggen dat het beeld helemaal gedraaid is, hè? We hebben het er nu over, maar je houdt diehards die blijven beweren dat de antiracisten het slachtoffer uithangen en alles zwaar overdrijven.’

Volgens een peiling van Maurice de Hond vindt bijna twee op de drie Nederlanders het prima dat de politie mensen controleert op basis van hun uiterlijk.
‘En maar volhouden dat racisme niet bestaat. Ja, het zelffeliciterende beeld gaat niet zomaar weg. Wie iets wil veranderen, moet er hard voor vechten en zich niet voortdurend in de rol van slachtoffer laten drukken. Ik zie niet in waarom ik een slachtoffer zou zijn als ik een situatie analytisch blootleg. Ik voel me totaal geen slachtoffer.’

Hot issue

We zitten in haar appartement in Amsterdam-Zuidoost, waar elke millimeter bezet is met boekenkasten en schilderijen van de hand van haar partner Maggie. Het gesprek is net begonnen als de telefoon gaat. Iemand van de radio: of ze binnen anderhalf uur in een live-uitzending iets wil zeggen over racisme. Wekker zegt dat ze geen tijd heeft en hangt op. Met een lachje: ‘Het is nu een hot issue, terwijl: ik ben hier al jaren mee bezig. De verwachting mag best zijn dat ik nu alles meteen uit mijn handen laat vallen, maar dat gaan we dus niet doen.’

Gloria Wekker, dreads in een knot, kleurige ketting om de nek, heeft het druk. Ze heeft net de presentatie van White Innocence in Amsterdam achter de rug en maakt zich op voor een tripje naar Londen, waar opnieuw een presentatie is. Ze heeft het boek in het Engels geschreven omdat ze ook het buitenland bekend wil maken met de mechanismen in de Nederlandse cultuur. Daarbij: stel dat met haar hetzelfde gebeurt als dertig jaar geleden met Philomena Essed, de Surinaams-Nederlandse niet-westerse socioloog die schreef over alledaags racisme en in Nederland met de grond gelijk werd gemaakt, dan hoeft haar werk er niet onder te lijden.

Wekker studeerde in de jaren zeventig sociale en culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1981 werkte ze bij het ministerie van WVC en vanaf 1984 bij de gemeente Amsterdam, in beide functies als beleidsmedewerker op het gebied van minderheden. Tussen 1987 en 1992 promoveerde ze in Los Angeles op seksualiteit onder Afro-Surinaamse vrouwen. In 1994 kwam ze bij de Universiteit Utrecht terecht bij genderstudies, waar ze tussen 2002 en 2012 hoogleraar was.

Haar werk over seksualiteit leverde haar in Nederland aandacht op, maar in de VS roem. In 2006 ontving ze voor haar boek The Politics of Passion, over hetzelfde onderwerp, een belangrijke prijs van de American Anthropological Association. ‘Dat werk wordt in Amerika veel hoger gewaardeerd dan in Nederland. Ik ben altijd verbaasd als ik daar kom. Vorig jaar was ik op een conferentie op Yale, ik kon niet bevatten dat jonge antropologen tegen mij zeiden: “Ons werk was niet mogelijk geweest zonder dat van jou.” Kom daar eens om in Nederland.’

Over racisme schrijft ze al zo’n twintig jaar, maar pas nadat ze in 2012 vervroegd met emeritaat ging, had ze tijd voor White Innocence. Als hoogleraar kwam ze er niet aan toe: ‘Het academische systeem is uit de bocht aan het vliegen. Hoe hoger je als hoogleraar komt, hoe meer je vast komt te zitten in administratieve en bureaucratische taken.’ White Innocence was een van de redenen dat ze eerder ophield als hoogleraar. ‘Ik vond: ik móét iets zeggen over die witte onschuld – onschuld tussen aanhalingstekens, hè.’

Sylvana Simons wil Nederland dekoloniseren. Wat vindt u van die term?
‘Helemaal goed, natuurlijk. Nederland heeft een koloniale cultuur en die moet worden gedekoloniseerd.’

Telegraaf-columnist Nausicaa Marbe vroeg zich af wat dat betekent: dat de Nederlandse overheid racistisch is en zich nog steeds gedraagt als bezetter?
‘Het punt is: ons cultureel archief, alles wat over onze nationale identiteit tussen onze oren zit, is tot stand gekomen op grond van een koloniaal rijk dat vierhonderd jaar heeft bestaan en waarin ras de beslissende factor was. De Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said heeft gezegd: “Imperialisme is de beslissende culturele horizon van West-Europa” – en je hoeft maar om je heen te kijken in Nederland en je ziet dat.’

Eerst even over het verleden. U zegt in uw boek: het best bewaarde geheim in Nederland is dat we een enórm imperium hebben gehad, gebaseerd op kolonialisme en slavernij. Maar daar weten we toch wel íéts van?
‘Heb jij het op school gehad? Op Amsterdamse scholen wordt er op jaarbasis gemiddeld twaalf minuten aan besteed, dus dan weet je hoe het zit in Groningen. Kijk, het koloniale rijk is veel omvangrijker geweest dan we denken. In 2014 was ik voor het eerst in Taiwan en daar hoorde ik van een Fort Zeelandia. Ik kende Fort Zeelandia alleen uit Paramaribo, maar wat bleek: ook in Taiwan hebben de Nederlanders zo’n fort gebouwd. Ik bedoel maar: als ik niet in Taiwan was geweest, hoe was ik erachter gekomen? In 2001 ging ik in New York City naar een begraafplaats op Wall Street waar Nederlandse kolonisten liggen uit de zeventiende eeuw. Op een aparte plek liggen Afrikanen die tot slaaf zijn gemaakt, met Nederlandse namen, Gerrit van Jan de Reus en zo. Ik vond het shocking om dit te ontdekken. Het is toch godgeklaagd dat dit geen algemene kennis is?’

Hoe ziet u de relatie tussen ons verleden en racisme?
‘Mijn stelling is: vierhonderd jaar kolonialisme, dat doe je niet ongestraft. Het laat sporen na in hoe je naar jezelf en de ander kijkt. Ik gebruik Zwarte Piet als voorbeeld. Toen hij in 1853 voor het eerst in Nederland verscheen, was hij wel een boeman, een engerd, maar hij werd ook naar voren geschoven als: kijk maar, hij wíl niet vrij zijn, hij is tevreden met zijn bestaan. Zijn tweede functie was om te laten zien dat witte mensen anders zijn dan hij. Zwarte Piet was een les in wat het betekende burger te zijn in een koloniaal rijk dat was gebaseerd op het verschil in ras. Je leerde: wij witten zijn toonaangevend, wij zijn de meester, wij zijn intelligent, wij weten hoe het moet. En we moeten proberen de inheemsen onze kant op te krijgen, we moeten ze beschaving bijbrengen.’

U schrijft dat het koloniale denken bij Nederlanders heeft geleid tot superioriteitsdenken, narcisme en grootheidswaan.
‘Ja, de gedachte was: deze situatie is voor iedereen het beste, want kijk eens hoe wij ons allemaal ontwikkelen. En die geestesgesteldheid is nooit open en bloot op tafel gelegd en bevraagd. Toen Indonesië onafhankelijk werd, hebben we nooit gezegd: jeminee, wat betekent dat? Er was groot ongeloof dat Indonesië niet meer bij ons wilde horen en dat gevoel is nooit nationaal verwerkt. Dat bleek wel uit de commotie rond Poncke Princen, een Nederlandse militair die zich aansloot bij de vrijheidsstrijders in Indonesië. Toen hij in de jaren negentig nog één keer naar Nederland wilde, werd dat een enorme heisa.’

Het gezegde was: Nederlands-Indië verloren, rampspoed geboren.
‘Ja, daar zit nog een akelige kluwen die uit elkaar moet worden gehaald en geanalyseerd. Deze situatie wordt postkoloniale melancholie genoemd, die zie je in meer Europese landen die hun koloniale rijk zijn kwijtgeraakt.’

Iets anders: er zijn meer volkeren dan de Europese die aan slavenhandel hebben gedaan. Moet daar ook niet eens aandacht voor komen?
‘De Europese slavenhandel was veel grootschaliger dan alle andere soorten slavenhandel ooit zijn geweest, maar ik ben er niet blind voor. Mensen uit Sub-Sahara Afrika hebben onze voorouders verkocht. In 2000 ben ik in Congo geweest en ik werd daar uit elkaar gescheurd door tegenstrijdige gevoelens. De slavenhandel, waaraan ze in Congo hebben meegewerkt, was niet goed te bespreken, dus ook daar zitten allerlei blinde vlekken. Ik vind zeker dat het moet worden uitgezocht, maar ja, daar gaat mijn boek niet over.’

Achterstelling

Toen Nederland in de tweede helft van de vorige eeuw zijn positie als koloniale machthebber kwijt was, stortte het zich bijna van het ene op het andere moment in het ontwikkelingswerk. ‘Fascinerend heb ik dat altijd gevonden,’ zegt Wekker, ‘want daarmee was de instelling die we daarvoor hadden natuurlijk niet weg. Wij, Nederlanders, wisten nog steeds wat het beste was voor andere landen.’

In White Innocence beschrijft ze hoe de koloniale houding ook op andere manieren doorwerkte. In 1981 las ze bij WVC al in de allereerste minderhedennota dat de nieuwkomers last hadden van ‘achterstanden’ in plaats van ‘achterstelling’. Ze proefde toen al in het stuk wat inmiddels hardop wordt gezegd: mensen uit andere culturen zijn achterlijk en passen zich maar aan ons aan.

Ook het koloniale onderscheid tussen rassen werkt volgens haar door. Bij Nederlandse ministeries is bijvoorbeeld op drie plaatsen aandacht voor de positie van vrouwen en de belangrijkste is die voor vrouwen in het algemeen, dat wil zeggen: witte vrouwen. Vervolgens zijn er nog twee loketten, één voor vrouwen uit etnische groepen en één voor derdewereldvrouwen. ‘Dus zonder dat we het doorhebben, is ras een integraal onderdeel van onze ministeries. Hetzelfde groepsdenken zie je in onze oordelen over nieuwkomers: een aantal Marokkanen doet iets wat niet mag, en iedereen is een kut-Marokkaan. Dat we de multiculturele samenleving nu massaal afwijzen, komt doordat we nooit diep genoeg zijn gegaan.’

Heeft het alleen daarmee te maken?
‘Natuurlijk kost het tijd voordat nieuwe groepen en individuen een plaats hebben gevonden in Nederland. Maar wil je met zijn allen een toekomstbestendige samenleving vormen, dan gaat het er niet alleen om dat zij zich weten in te vechten, zoals Rutte beweert, maar ook dat de dominante groep naar zichzelf kijkt: in hoeverre maken wij het mogelijk dat zij erbij horen?’

Ik vraag me af hoe dit mechanisme doorwerkt in individuen. We weten nauwelijks iets over ons verleden, zegt u, en tóch voelen we ons superieur of zijn we racistisch.
‘Als individu krijg je nog steeds de houding mee die ons is overgeleverd uit de koloniale tijd, toen we moesten rechtvaardigen waarom we andere mensen aan ons onderwierpen en we ze dus zogenaamd vooruithielpen. De boodschap komt uit alle hoeken en gaten, via de televisie, in wat we lezen, direct en indirect, en die luidt: ik ben wit, dus ik ben superieur.’

Mijn linkse ouders verboden mij te benoemen dat iemand anders een andere kleur had dan ik. Ik wil mezelf niet vrijpleiten, maar hoe kan het dat ook ik me blijkbaar superieur voel of racistisch ben?
‘Je ouders hadden dan de attitude van de kleurenblindheid, of zoals de Amerikaanse schrijfster Toni Morrison zei: “You don’t talk with the hunchback about his hump”, – je praat niet met de gebochelde over zijn bult. Via allerlei kanalen heb jij toch de boodschap van superioriteit meegekregen en omdat we die nooit met zijn allen ter discussie stellen, blijft dat allemaal zitten.’

Waar het me om gaat: er zijn zoveel welwillende mensen die oprecht van zichzelf menen dat ze aardig tegen anderen doen.
‘Onbewust krijgt iedereen de boodschap mee. Die zit in de verhouding tussen Sinterklaas en Zwarte Piet, waarbij het duidelijk is wie superieur is en wie inferieur. Die komt van de televisie, ik erger me vaak wild. Martin Bril die bij De Wereld Draait Door kan zeggen dat hij hoopt dat zijn dochter niet thuiskomt met een grote neger en iedereen lacht. Sylvana Simons die Martin Simek tot de orde roept als hij praat over “zwartjes” en kijk eens hoe Matthijs van Nieuwkerk zich dan gedraagt. Hij doet alsof hij God is: hij heeft geen mening, laat die mensen het uitvechten. Is het nou onkunde of onwil?’

Als journalist wil je toch niet partijdig overkomen?
Schamper: ‘O ja?’

U bedoelt: door niets te zeggen ben je ook partijdig?
‘Ja toch?’

Er zijn mensen die zeggen: Martin Simek bedoelde het goed, hij had het over het redden van vluchtelingen, maar Sylvana Simons moest weer alle aandacht naar zich toetrekken.
Fel: ‘Ik vind het zo kortzichtig. Het is dat zelf-flatterende, dat we bij voorbaat van onszelf aannemen dat we goede bedoelingen hebben, wij hebben geen last van racisme. Op grond waarvan zeg je dat? Zijn het de witte mensen die kunnen beoordelen of racisme zich wel of niet voordoet in de samenleving? Of weegt de stem van degenen die het ondergaan zwaarder? Vergelijk dat nou eens met seksisme, dan laat je mannen toch ook niet zeggen: ga weg, seksisme bestaat niet? Dat oordeel is toch aan ons, vrouwen? Maar in het geval van racisme mogen witten zonder enige kennis van zaken beweren: ík weet hoe het zit. Laatst op een bijeenkomst komt een jongen uit Volendam mij vertellen: “Ik heb nog nooit iets van racisme gemerkt.” Dat is ongehoord, vind ik. Ik heb hem tot de orde geroepen.’

Wat heeft u gezegd?
‘Ik kende hem niet, dus ik zei: “Jongen, met dat gestreepte hemd, ik vind het tamelijk ongehoord dat jij mij zit te vertellen dat er geen racisme bestaat. Op welke gegevens baseer jij je oordeel?” Toen mompelde hij wat. Anderen vonden na afloop dat ik hem te hard had aangepakt, maar daar heb ik niet zo’n last van. Het is misschien de eerste keer in zijn leven dat hij op dit punt eens weerwoord krijgt.

Het is wat je voortdurend hoort: ik heb er recht op deze mening te ventileren, op wat voor flinterdun materiaal die dan ook is gebaseerd. Ik ben er zeer gevoelig voor. Ik wil het niet horen. Als je ergens de ballen verstand van hebt, hou dan je mond.’

Waarom denkt u dat mensen soms zó ontzettend boos worden als je het racisme in Nederland benoemt?
‘Ik denk dat ze diep in hun hart wel weten dat de witte onschuld niet bestaat. Wat op het spel staat, is dat gekoesterde, zelfflatterende beeld. Dát wordt bevraagd, in twijfel getrokken en dat roept woede op.’

Verstoten

Wekker heeft alweer nieuwe boeken in gedachten. Eén ervan is een roman over haar Joods-Duitse grootmoeder, die opgroeide in Suriname en een broer had die naar Nederland ging en eindigde in Auschwitz. Ze wil al jaren haar eigen familiegeschiedenis uitzoeken, maar ook daarvoor had ze eerder geen tijd.

Eenmaal bezocht ze in Suriname de plantage Kroonenburg in het district Commewijne, waar in 1863, toen de slavernij werd afgeschaft, tien Wekkers werden ‘geëmancipeerd’, toenmalig jargon voor vrijgelaten. Vier andere Wekkers kregen hun vrijheid op de plantage Kent, die intussen is verdwenen in de zee.

In haar stroomt zo’n beetje de hele Surinaamse geschiedenis: van moederskant heeft ze Indiaans, Afrikaans en Chinees bloed, van vaderskant had ze dus die Joods-Duitse grootmoeder die trouwde met een Afrikaans-Surinaamse man. Wit met zwart, dat was ongewoon, en beide families waren tegen het huwelijk. De Joods-Duitse grootmoeder werd door haar ouders zelfs verstoten en juist daarom wil Wekker zich in haar verdiepen. Waarom trotseerde ze haar familie en trouwde ze toch?

‘Objectiviteit is een schaamlapje voor de posities die mannen innemen.’

Haar vader, het tweede kind uit dit huwelijk, werd in Suriname politie-inspecteur. Toen Gloria anderhalf was, ging het gezin naar Nederland, voor zes maanden was de bedoeling. Vader wilde met de studie rechten beginnen en kijken of hij die in Suriname schriftelijk kon voortzetten. Ze zaten in Amsterdam eerst in een pension van het Leger des Heils. Toen haar ouders besloten definitief te blijven, kregen ze een huis in de buurt van Artis, in de Plantage Kerklaan. Ze stonden er niet bij stil waarom ze in 1951 uitgerekend daar, in de voormalige Jodenbuurt, zo snel een huis kregen, vertelt ze in White Innocence. Over die dingen hadden de Nederlanders het niet.

In het boek beschrijft ze ook dat het gezin onder hetzelfde regime viel als de Indo’s die rond die tijd naar Nederland kwamen: op onverwachte momenten kwam er een maatschappelijk werker langs die de huishouding controleerde. Kookte moeder aardappelen in plaats van rijst? Deed ze de was op maandag en maakte ze op woensdag gehakt? Was het huis schoon genoeg?

Verbazingwekkend. We horen nu alleen maar dat we te slap zijn geweest voor minderheden, want ze mochten hun eigen cultuur behouden.
‘O man, ik kan het me nog goed herinneren. Volgens mij kregen we ’s morgens een briefje in de bus: over twee uur komt de maatschappelijk werker bij u op bezoek. Ik moest dan van mijn moeder de schoenen in de gang sorteren, zodat ze netjes op een rij stonden. Ik voel nog de paniek van mijn moeder.’

Wat zou de straf kunnen zijn?
‘Je had heropvoedingsbuurten, maar ik weet niet of mijn moeder dat wist. Ze was in elk geval bang en ongerust.’

Op school heeft u een spreekbeurt gehouden over Suriname, schrijft u in ‘White Innocence’, omdat er geen enkele aandacht voor was.
‘Dat was in Nijmegen, waar we in 1959 naartoe zijn verhuisd. In datzelfde jaar kwam mijn opa, de vader van mijn moeder, bij ons wonen en door zijn verhalen leerde ik Suriname kennen. Vóór zijn komst wist ik niets, op school hadden we het er nauwelijks over. Het was me alleen duidelijk dat Suriname van een lagere orde was, het was niet zoals Nederland. Het was een wild land en de mensen waren ongeciviliseerd. Soms stelden kinderen vragen aan mij: woonden jullie daar in bomen?’

Het grappige was dat jullie juist in Suriname in een groot huis met bedienden woonden en in Amsterdam driehoog achter.
‘Ja, in Nederland moesten we ineens naar het openbare badhuis, want we hadden thuis geen bad of douche.’

Van uw opa hoorde u over drie Surinaamse vrijheidsstrijders tijdens de Nederlandse overheersing en over hen ging uw spreekbeurt. Wat waren de reacties?
‘Open mond. En soms heb ik dat gevoel nog steeds, zeker als ik buiten de Randstad lesgeef. Alleen al het feit dat er een zwarte hoogleraar bestaat, is shocking voor veel witte studenten. Uit al dit soort dingen krijg ik toch een idee hoe het er hier bij andere mensen uitziet?’ zegt ze, wijzend naar haar slaap. ‘Als je dit je hele leven meemaakt, zegt dat toch iets? Ik kan niet precies mijn vinger leggen op álle wegen die het gedachtegoed in die hoofden heeft gebracht, maar ik kan wel vaststellen dat daar een archief zit dat mij inferieur maakt – en met mij heel veel anderen.’

Is de verbazing over een afwijkend uiterlijk ook niet een beetje van alle tijden en culturen? In Indonesië maakte ik mee dat kinderen de blonde haartjes op mijn arm bijzonder vonden.
‘Dat speelt zeker mee, maar de vraag is: kunnen die Indonesische kinderen die groep waar ze met verbazing naar kijken kwaad doen? Wat voor positie hebben ze? In Nederland is sprake van asymmetrie. In alle hogere regionen van alle instituties zitten hoofdzakelijk witte mensen.’

Dan zou ik zeggen: witte mannen.
‘Inderdaad, witte mannen.’

Voor u gaan wetenschap en activisme hand in hand, toch?
‘Ja, ik ben geen wetenschapper geworden voor het nageslacht of om een of andere ivorentorentheorie te lanceren. Het gaat mij om het hier en nu, en ik houd mij bezig met allerlei soorten ongelijkheid.’

Kunt u daardoor als wetenschapper wel objectief zijn?
‘Ik ben niet van de objectiviteit. Dat is óók een reden waarom mensen betwijfelen of ik een echte wetenschapper ben. In een heleboel kritische wetenschappen, zoals gender studies en culturele studies, is dat ideaal van de objectiviteit allang achterhaald. Wij zeggen: die objectiviteit is een schaamlapje voor de posities die mannen innemen.’

Niemand kan zijn eigen ego wegpoetsen, ook mannelijke wetenschappers niet?
‘Precies, maar ze doen alsof ze volledig buiten hun onderzoek staan. Ik zeg: het enige wat je als wetenschapper moet doen, is de positie van waaruit je praat expliciet maken. Ik ben er heel expliciet in.’

Hoe komen we van het racisme af?
‘Door middel van educatie. De inhoud van het onderwijs moet gedekoloniseerd worden, het begint al bij de grote werken over de wordingsgeschiedenis van Nederland. Kijk naar Simon Schama, Russell Shorto en Jonathan Israel: in geen van hun boeken staat hoe het werkelijk was. Al die verhalen gaan over wat de Gouden Eeuw Nederland opleverde, de strijd tegen het water, de onafhankelijkheidsstrijd tegen Spanje, maar het kolonialisme en de slavenhandel spelen geen rol. Het grote verhaal over Nederland moet veranderen en daarnaast kunnen we in het onderwijs iets doen aan interculturele vaardigheden: hoe gaan we met elkaar om.’

In ‘White Innocence’ pleit u voor meer etiquette in onze omgangsvormen.
‘Toen ik in 1993 terugkwam uit de Verenigde Staten, viel mij meteen de onbeschaamdheid op waarmee hier beledigende opmerkingen worden gemaakt. Met groot gemak zegt iedereen hier van alles over anderen en dan wordt er gelachen. Het gevoel is: wij kunnen dit doen, want wij zijn niet racistisch. Ik schuif Amerika zeker niet naar voren als het voorbeeld dat we moeten volgen, maar beledigende opmerkingen worden daar onmiddellijk afgestraft.’

Als u het klimaat toen al erg vond in Nederland, moet u nu van uw stoel vallen. Nogal wat mensen zeggen: weg met de politieke correctheid.
‘Geef mij maar meer politieke correctheid. Ik vind het ongehoord wat er allemaal kan worden gezegd en dat is alleen maar erger geworden. Racisme was er altijd, maar steeds meer mensen vinden het normaal om grof te zijn.’

Hoe is het eigenlijk om dit soort opmerkingen aan te moeten horen sinds u een kind was?
Peinzend: ‘Weet je, als ik kan verklaren waarom dit soort dingen wordt gezegd, zoals ik in dit boek heb gedaan, werkt dat verzachtend. Het was heel pijnlijk om het te schrijven, soms heb ik aan mijn bureau zitten huilen, als ik iets over mezelf vertelde of als ik een connectie zag die ik nog niet eerder had gezien. Ik zat er ook niet op te wachten, om dit allemaal te weten. Maar ik moest.’