De wind slaat het portier uit mijn handen. Even kijkt Markus opzij, wil iets zeggen, maar doet dan of er niets is gebeurd. Ik grijp de deur met twee handen vast, laat deze keer niet meer los en stap uit.

Het stormt en de vrachtauto van Emmaus staat op de stoep naast een flat, precies in zo’n tochtgat waar de harde wind nog een extra turbo-zet krijgt. De deur kan het hebben. Maar als er een deukje was geweest… Markus’ snelle blik belooft weinig goeds. We laden een bed in, vergeten er een grijze paardendeken overheen te hangen tegen beschadiging en vlekken. ‘Kijk zo, doe je dat!’ Markus drapeert de deken er streng overheen en bevestigt het bed zodat het niet omvalt. Dan ademt hij uit en zegt op geruststellende toon: ‘Maar dat kun je niet weten, na één keer.’

Ik ben nog nooit bijrijder geweest, en Spencer, de eigenlijke bijrijder, is dat pas drie dagen, maar toch.

Als de onweerswolk rond de vrachtauto is opgetrokken, vraagt Markus: ‘Hebben ze je voor mij...