Is Silicon Valley plots rechts geworden? Die vraag bleef maar opduiken het afgelopen jaar, vooral na afloop van de inauguratie van Donald Trump, met dat iconisch-droevige beeld van een rits sleutelfiguren binnen de techwereld – Elon Musk, Mark Zuckerberg, Jeff Bezos, Sam Altman, Tim Cook, Sundar Pichai – prominent gezeteld op de eerste rij, nadat ze de maanden daarvoor massaal een knieval voor Trump hadden gemaakt.
Het is een logische vraag. Silicon Valley werd lang gezien als een liberaal-democratisch bastion. Ja, er viel hartstikke veel geld te verdienen, maar mensen trokken er in de jaren negentig over het algemeen naartoe om de wereld te verbeteren. Het waren – met Bill Gates als vermoedelijk de beroemdste exponent – gezellige nerds. Geliefd bij het publiek, geliefd bij de Democraten.
Van die gezellige nerd – met oog voor sociale rechtvaardigheid en nooit vies van een flinke portie filantropie – is weinig over. Elon Musk, bezeten van megalomane ruimtevaartprojecten en de drang naar steeds meer macht en geld, doneerde al ruim een kwart miljard dollar aan Trump en is als een schaduwpresident bezig de overheid van binnenuit te slopen.
Mark Zuckerberg verwijt Europa, en de Democraten in mindere mate, censuur te institutionaliseren en besloot daarom te stoppen met factchecken. Jeff Bezos dicteerde onlangs dat er op de opiniepagina’s van The Washington Post, waar hij sinds 2013 de eigenaar van is, alleen nog maar stukken mogen verschijnen die ‘de pijlers van persoonlijke vrijheden en de vrije markt ondersteunen of verdedigen’.
Ja, het lijkt erop dat Silicon Valley een ruk naar rechts maakt. Maar dat roept meteen een andere vraag op: waren ze eigenlijk wel zo links? Of zijn er misschien aanwijzingen te vinden die erop duiden dat Silicon Valley al vanaf het ontstaan meer op één lijn ligt met Trumpachtige types dan wij misschien vermoedden?

Hippies
Wie kijkt naar de ontstaansgeschiedenis van Silicon Valley kan niet om de hippies heen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de echte erfenis van de tegenbeweging uit de jaren zestig de computerrevolutie is. Dat de ideeën over de personal computer, misschien niet rechtstreeks, maar toch zeker via allerlei zaadjes die werden geplant, voortkwamen uit de tegencultuur. En dat computerprogrammeurs uit de jaren tachtig en negentig de idealen van de hippies – vrijheid, de verruiming van het bewustzijn, persoonlijke groei – versleutelden in hun technologieën.
Het is voor dit verhaal belangrijk om de tegenbeweging te verdelen in twee groepen. Er was een politieke beweging die jarenlang intensief protesteerde tegen de Vietnamoorlog, opkwam voor burgerrechten en vormgaf aan de studentenprotesten van 1968. Een andere groep keerde zich juist af van politieke actie. Zij voelden een diep wantrouwen tegen traditionele politici en officiële instanties en geloofden dat sociale verandering niet zou volgen door een politieke partij of beweging op te zetten, maar door hun persoonlijkheid te veranderen. Ze wilden het bewustzijn verruimen, gebruikten LSD en andere psychedelische drugs en stichtten massaal communes waar ze zelfvoorzienend probeerden te leven. Rond 1970 waren er naar schatting zo’n 750 duizend hippies naar het platteland vertrokken.
Deze laatste groep omarmde technologie. Dat is interessant aangezien zij, net als bijna de hele generatie van de jaren zestig, computers als de technologie van ontmenselijking zagen, van gecentraliseerde bureaucratie, van de rationalisering van het sociale leven. Het waren logge bakbeesten, ze werden geassocieerd met de oorlog. Toch liet deze vleugel van de tegenbeweging zich inspireren door de technologische en intellectuele cultuur van het Amerikaanse militair-industriële complex, schrijft Fred Turner in From counterculture to cyberculture uit 2006.
Binnen deze onderzoekswereld was men bezig met de ontwikkeling van kernwapens en computers. Vanwege de tijdsdruk ontstond een nieuwe manier van werken: interdisciplinair, flexibel, niet-hiërarchisch, ondernemend. Dat was volledig nieuw. ‘Wetenschappers, soldaten, technici en bestuurders braken de onzichtbare muren van de bureaucratie en werkten samen als nooit tevoren’, schrijft Turner.
Ze braken een lans voor een ‘cybernetische’ manier van werken, wat een ingewikkelde term is, maar eigenlijk zoiets inhoudt als dat je de wereld om je heen ziet als een informatiesysteem waarin alles met elkaar verbonden is.
Zowel de plattelandshippies als de techies gingen technologie steeds meer zien als middel om de samenleving mee te veranderen
Dat sprak de plattelandshippies enorm aan. Ook zij dachten zo! We zijn niet gefragmenteerd, maar één geheel. Via LSD en kleinschalige technologieën – van bijlen en schoffels tot versterkers, stroboscopen en diaprojecties – dachten ze het bewustzijn te kunnen transformeren, alternatieve, egalitaire gemeenschappen te kunnen opbouwen, een gevoel van saamhorigheid op te kunnen wekken.
Een invloedrijke catalogus
In de jaren die volgden, zouden de werelden van de plattelandshippies en technologie meer en meer met elkaar vervlochten raken. Om te begrijpen hoe dat kon gebeuren, moeten we het hebben over ondernemer Steward Brand en zijn Whole Earth Catalog, door Turner zo nauwgezet omschreven in From counterculture to cyberculture als de eerste analoge voorloper van het internet. Brand was in de jaren zestig net afgestudeerd aan Stanford en had in het leger gediend. In zijn dagboek schreef hij destijds dat wanneer de oorlog (met Rusland) zou uitbreken, hij niet zou vechten voor Amerika, maar voor individualisme en persoonlijke vrijheid, om te voorkomen dat hij ‘een nummer’ zou worden. Zo’n type, dus.
In die tijd ontpopte hij zich tot een soort netwerkondernemer. Hij pendelde van de hippies in de communes naar de creatieve scenes in de steden en naar de opkomende techwereld in San Francisco. In 1968 bedacht hij de Whole Earth Catalog. Dat was een boek waar allerlei nuttige spullen in stonden, van handwerktuigen tot boeken over opvoeding, van koepeltenten, breipakketten en bamboefluiten tot cybernetische overpeinzingen van wetenschappers, heel veel boekentips, de nieuwste rekenmachines van Hewlett-Packard en wetenschappelijke rapporten over plastic. Brieven van tech-onderzoekers stonden naast verslagen van plattelandshippies.
Lezers konden die spullen niet bestellen of kopen via de catalogus. Het was ter informatie. Wel stonden er adressen bij waar ze eventueel gekocht konden worden. Daarnaast konden lezers nieuwe producten aanbevelen, reageren op recensies van anderen of ervaringen beschrijven waarvan ze dachten dat ze interessant konden zijn voor andere lezers. Zo ontstonden er telkens nieuwe edities van de catalogus. Veelzeggend is dat medewerkers van het Palo Alto Research Centrum, waar in die tijd werd gewerkt aan de persoonlijke computer, later zouden zeggen dat ze de catalogus zagen als een printversie van hoe het internet eruit zou moeten gaan zien.
De Whole Earth Catalog zou uiteindelijk een van de meest bepalende documenten van de Amerikaanse tegencultuur worden. In 1971 werd het zelfs bekroond met de National Book Award. Op het hoogtepunt telde de catalogus 448 pagina’s. Het is ongeveer anderhalf miljoen keer verkocht. Belangrijker voor ons verhaal is dat het twee werelden samenbracht in één tekstuele ruimte: het opkomende technologische en academische centrum van Silicon Valley en de tegenbeweging die zich in die streek in communes had gevestigd. Deze tekstuele ruimte zou uiteindelijk een soort forum worden waar ideeën, idealen en inzichten uit beide werelden werden gesynthetiseerd, met als monumentaalste voorbeeld misschien wel de Stay hungry, stay foolish-slogan van Steve Jobs die hij – als fervent lezer van de catalogus – uit de laatste uitgave heeft geplukt.
Het gevolg was dat zowel de plattelandshippies als de techies technologie steeds meer gingen zien als middel om de samenleving mee te veranderen. Het zou individuele en collectieve transformatie mogelijk maken. Wat daar volgens de hippies voor nodig was, waren kleinschalige technologieën die, om de ontwikkeling van het bewustzijn te ondersteunen, zowel informatief als persoonlijk waren. Deze overtuiging hielp uiteindelijk bij het creëren van de culturele omstandigheden waarbinnen microcomputers en computernetwerken (de latere personal computer en virtuele gemeenschappen) door de massa konden worden voorgesteld als hulpmiddelen voor bevrijding.

Computer in dienst van het individu
Het loont om iets dieper in te gaan op de ontwikkeling van de pc. Computerwetenschapper Doug Engelbart, destijds verbonden aan Stanford, speelde daarin een centrale rol. Hij was de eerste die de computer, eind jaren zestig, zag als een soort persoonlijke assistent, in dienst van het ‘ik’. Hij kwam op het idee van de muis en het toetsenbord. Hij was ook de eerste die het internet voor zich zag als een door een netwerk verbonden online ruimte. Op die manier kon de computer een verlengstuk worden van de geest, dacht hij, een poort naar alle informatie die je als individu nodig had.
Het zal niet verbazen dat het team van Engelbart, dat uiteindelijk via een aantal omwegen de basis legde voor de persoonlijke computer, bestond uit mannen met lang haar en lange baarden, vrouwen die geen bh’s droegen, gezeteld in kamers met oosterse tapijten en mokken wijn waar zo af en toe de geur van marihuana uit ontsnapte. Ze voelden sympathie voor de ideeën van de tegenbeweging, bezochten verschillende communes en volgden allerlei cursussen bij het beroemde en beruchte Esalen Institute om de hoek, waar ideeën van de hippies versmolten met moderne technologie, psychedelische drugs en oosterse muziek. Het contrast met de andere technici op de universiteit – korte kapsels, witte hemden en stropdassen, gebogen over die ouderwetse, enorme computers – kon haast niet groter.
Daarna ging het snel: de afschrikwekkende, plompe, met de oorlog geassocieerde computers werden omgevormd tot kleinere, persoonlijke computers. Sommige – met als bekendste voorbeeld de Apple Macintosh uit 1984, met die iconische reclame die verwijst naar Orwell’s 1984 werden expliciet op de markt gebracht als apparaten waarmee je de bureaucratie kon afbreken en individuele en intellectuele vrijheid kon bereiken. Het ethos van de tegenbeweging werd nadrukkelijk naar voren geschoven.
Wired, in de jaren negentig een ongekend populair en invloedrijk technologietijdschrift, schreef dan ook dat deze digitale generatie zou bewerkstelligen wat de tegenbeweging dertig jaar geleden had geprobeerd: hiërarchieën afbreken, de gevestigde orde ondermijnen en een samenleving creëren op basis van samenwerking waarbij alles met elkaar verbonden was door onzichtbare energie- en informatiestromen.
Libertariërs en neoliberalen
Tot zover is de opkomst van de techwereld in San Francisco, wat het latere Silicon Valley zou worden, een redelijk links verhaal. Dat veranderde in de jaren tachtig en negentig. Hoewel de communes halverwege de jaren zeventig al zo goed als verdwenen waren, bleven Brand en zijn netwerk – intensiever dan ooit – dezelfde groepen aan elkaar koppelen. Eerst ontstond The Well, een online forum waarin de filosofie van de Whole Earth Catalog werd overgebracht naar de digitale ruimte. Vervolgens werd het Global Business Network opgericht, een adviesorganisatie bestaande uit allerlei invloedrijke mensen. Deze groep, schrijft Turner, verspreidde hun visie van vrijheid en onderlinge verbondenheid tot diep in de burelen en hoofden van de macht: tot de cliënten behoorden onder andere IBM, AT&T en het Pentagon.
Het heeft altijd om vrijheid gedraaid in Silicon Valley. Maar wel om een vrijheid die steeds libertarischer en neoliberaler werd
Via deze netwerken werden de ideeën van de hippies en techies gekoppeld aan de ideeën van libertarische en neoliberale denkers en politici. De verschillen tussen die groepen waren groot, maar er was ook een duidelijke overlap: het verlangen naar een wereld waarin de vrijheid van het individu centraal stond: zonder hiërarchie, zonder dwingende, gecentraliseerde overheid. Of nog eenvoudiger, gevangen in een mantra: laat informatie vrij circuleren en laat de staat erbuiten.
Je zou kunnen zeggen dat deze rechtse groepen de vrijheid van de hippies misbruikten voor hun eigen politieke agenda. Zo werd uiteindelijk een flinke zwaai naar rechts gelegitimeerd, die in de jaren tachtig door de neoliberale regering-Reagan al was ingezet: de overheid zou blijven krimpen, de industrie werd stevig gedereguleerd en technologie kreeg vrij spel, werd bevrijd uit de greep van de overheid, zodat ze zou kunnen fungeren als motor van politieke en sociale verandering.
Zo bezien heeft het altijd om vrijheid gedraaid in Silicon Valley. Maar wel om een vrijheid die steeds libertarischer en neoliberaler werd. Vandaar dat de relatie met de Democraten, die voorstander zijn van regulering, altijd onder spanning heeft gestaan. Toch ging het een poos goed. De techindustrie kreeg van Obama veel ruimte. Er ontstond een soort informele samenwerking: Obama stak ze geregeld een veer in hun reet, hees ze op het schild als ondernemers die The American Dream waarmaakten – en in ruil daarvoor steunden deze techgiganten de Democratische partij.
Joe Biden voelde veel meer wantrouwen richting de techwereld dan Obama, mede aangezwengeld door het Cambridge Analytica-schandaal, de ontwrichtende werking van social media en de monopolies die steeds machtiger en rijker werden. Er kwam meer toezicht, meer regulering. Google, Apple, Amazon, Meta, Tesla: allemaal werden ze scherp in de gaten gehouden. Ook de cryptomarkt werd belaagd met tientallen rechtszaken.
Het verstandshuwelijk tussen de Democraten en de techwereld begon steeds meer barsten te vertonen. De techbedrijven voelden zich ingesnoerd, misten de vrijheid om te ondernemen of innoveren, juist omdat ze zo geloven in ongebreidelde technologische vooruitgang, gestoeld op het techno-utopisme uit de jaren negentig. Want door te innoveren zou je de samenleving vooruithelpen. Technologische vooruitgang is inherent goed, altijd, is de gedachte, wat er ook gebeurt.
Dat geloof is diepgeworteld, liet filosoof Langdon Winner al zien in zijn boek Autonomous Technology (1977). De ontwikkeling van technologie wordt niet geremd, mág niet geremd worden, omdat ze als progressief en heilbrengend wordt gezien. De vooruitgang, de innovatie, het verder komen is belangrijker dan alle andere maatschappelijke waarden. En Biden stond die vooruitgang in de weg.

Laat ons met rust
Zeg het maar: is Silicon Valley altijd een links bastion geweest? Of zien we eerder een intensivering – of radicalisering, zo je wilt – van idealen die al vanaf het prilste begin in zwang waren? Ik denk dat dat tweede het geval is. Als From counterculture to cyberculture iets duidelijk maakt, is het dat Silicon Valley, al voordat ze uit de startblokken vloog ergens in de jaren negentig, werd geïnfiltreerd door libertariërs, neoliberalen en Republikeinen die voornamelijk aansloegen op vrijheid in de zin van een vrije markt die door de overheid met rust werd gelaten, een verlangen dat – naast alle linksige idealen – ook diepgeworteld zat in de hippiebeweging in de communes en in mindere mate in de programmeurs en hackers die later het toneel bestegen.
Zo bezien is wat er nu gebeurt, de massale knieval voor Trump, het slopen van de overheid, het streven naar totale deregulatie en absolute vrijheid, best logisch te verklaren. Het zijn allerlei idealen die altijd centraal hebben gestaan binnen Silicon Valley. Natuurlijk, de hippies vertegenwoordigden in wezen de Democratische waarden. Maar die waarden leggen het vrij gemakkelijk af tegen die ene waarde die veel belangrijker is, en die de hippies en techies bindt met de libertariërs, neoliberalen en Republikeinen, namelijk: de drang om met rust gelaten te willen worden.
Wanneer we kort de stand van zaken schetsen, zien we dat Elon Musk geradicaliseerd is. Het adagium ‘laat ons met rust’ verandert onder zijn leiding in het slopen van het staatsapparaat, waardoor techbedrijven vrij spel krijgen met het experimenteren met technologie en kunstmatige intelligentie en het complete regulerende kader van de overheid vakkundig wordt gesloopt – wat vrij ironisch is, aangezien we weten dat veel technologieën voortkomen uit opdrachten van het Amerikaanse ministerie van Defensie. Ze financierden onder meer het internet, GPS, Siri en de aanraakschermtechnologie die Apple vervolgens groot heeft gemaakt.
Mark Zuckerberg wil terug naar de begindagen van het internet. Zijn platforms moeten weer garant staan voor de ultieme vrijheid van meningsuiting, met social media als gedecentraliseerde vrijplaatsen, een virtuele commune, een vrije ruimte waar de overheid niets te zeggen heeft – met alle gevolgen van dien (fake news, haat, geweld, racisme, seksisme, noem maar op).
Sam Altman, oprichter van OpenAI, denkt ook totale vrijheid nodig te hebben. Hij wil als eerste artificial general intelligence bereiken, het hypothetische moment waarop technologie de menselijke intelligentie evenaart, en wil dat ook nog eens eerder dan China. Een race tegen de klok (ervan uitgaande dat zulke intelligentie überhaupt bereikt kán worden).
Peter Thiel, medeoprichter van PayPal, miljardair, techinvesteerder en een van de belangrijkste en invloedrijkste denkers van Silicon Valley, schaart zich al langere tijd steeds nadrukkelijker achter Trump. Hij is een typische libertariër en pleit voor een kleine overheid, vrij ondernemerschap, lage belastingen en grote persoonlijke vrijheid. Hij vindt het zonde wanneer bedrijven met elkaar concurreren. Monopolies zijn beter, want efficiënter. Ook stelt hij dat vrijheid en democratie niet met elkaar te verenigen zijn. En dat als hij moest kiezen, vrijheid zijn voorkeur heeft. Ja, het wordt een gezellig clubje.
Over de auteur
Tom Grosfeld (1994) is freelance journalist. Hij schrijft voor Vrij Nederland over de invloed van technologie en de staat van de GGZ. Van zijn hand zijn de boeken Agendahedonisme (2022) en De spreekkamer is lek (2024).