Mannen moeten aan de planten, maar eigenlijk vooral om er vrouwen mee in bed te krijgen. Het zou grappig zijn, als het niet zo treurig was.

Halverwege de negentiende eeuw begonnen Nederlanders ineens massaal planten hun kleine huiskamertjes binnen te slepen. De beroepsteelt kwam op, waardoor het hebben van sierplanten niet langer een exclusieve hobby voor kapitale grachtenpandbewoners was. Het begrip ‘gezelligheid’ deed zijn intrede in de binnenhuisarchitectuur, dus wilde de burgerij haar kale hoekjes en lege muren maar al te graag opvullen met een vrolijke clivia of cyclaam. Bovendien was men er (niet geheel ten onrechte) van overtuigd dat planten een positief effect op de gezondheid hadden, en de bedompte lucht van benauwde stadskamertjes konden zuiveren. Er werden verenigingen opgericht, die de kamerplant promootten bij de allerlaagste klassen, zodat de met roet en teer verstopte ogen van de stadse arbeiders ook eens iets fris en groens zagen, voor ze reutelend en hoestend...