Op 28 september jongstleden stond heel Tivoli Vredenburg in Utrecht in het teken van de poëzie, omdat daar alweer de 37e Nacht van de Poëzie werd gehouden. Net als vorig jaar sprak ik vijf dichters uit de programmering in de foyer van Tivoli over één gedicht. In feite krijgt u deze maand dus 2,5 aflevering.

Wat u deze maand niet krijgt, is de audiokwaliteit die u van de Poëziepodcast gewend bent. In de foyer waar wij zaten was ook de bar, en zodoende was het er nogal rumoerig. Ook poëzieminnend publiek heeft af en toe behoefte aan een drankje. Op de opname valt dat rumoer heerlijk weg tot een aangenaam kabbelen in de achtergrond, maar voor mijn gasten en vooral voor mijzelf was het ter plekke reden om erg hard te gaan praten, en dat kon mijn opname-apparaat net niet hebben.

Ik heb nog overwogen om halsoverkop een alternatieve aflevering op te nemen, maar de gesprekken die ik op de Nacht had vond ik dusdanig aangenaam en onderhoudend, dat ik er toch voor heb gekozen om er het beste van te maken en u deze inferieure opnames voor te leggen.

Babs Gons

Als eerste sprak ik Babs Gons, de koningin van de Nederlandse spoken-wordscene, en nu al een paar jaar samen met mij de presentator van het NK Poetry Slam. Zij vertaalde een gedicht van Lucille Clifton.

wensen voor zonen

ik wens ze krampen
ik wens ze een onbekend dorp
en de laatste tampon.
ik wens ze geen avondwinkel.

ik wens ze een week te vroeg
en het dragen van een witte rok.
ik wens ze een week te laat.

later wens ik ze opvliegers
en bloedklonten zoals je ze nog nooit
hebt gezien. laat de
opvliegers komen wanneer
ze een speciaal iemand ontmoeten.
laat de klonten komen
wanneer ze maar willen.

laat ze denken dat ze arrogantie
in het universum hebben geaccepteerd,
breng ze vervolgens naar gynaecologen
niet anders dan zijzelf.

Lucille Clifton, vertaling Babs Gons

Babs vertelt dat ze dit gedicht graag aan Donald Trump zou willen laten lezen, en dat lijkt mij ook een uitstekend idee. Ze vertelt ook nog over de Kindernacht van de Poëzie, die Babs presenteerde, en waar ze allerlei nuttige ideeën opdeed voor de gewone Nacht van de Poëzie.

H.C ten Berge

Na Babs was het de beurt aan H.C. ten Berge, die ik even daarvoor al twee prachtige gedichten over de woestijnen van Zuid-Afrika voor had horen lezen in de grote zaal. Nu zat hij bij mij in de foyer en las hij een gedicht dat op een heel andere manier over een heel andere woestijn op een ander continent gaat.

GRENSLAND                      

Ik wil uit dit gedicht verdwijnen
als een pauper op de vlucht uit een verzengende woestijn.
Wat doe ik hier als luxe zwerver
in het licht dat over een leegte zonder einde strijkt?

Waar een lichaam naamloos en ontvleesd
gelegen heeft en niemand rouwde,
is een kruis van takken tussen losse keien
door Samaritanen opgericht.

Dood alom in zilverig zand of in de schaduw
van een trotse cactusplant die op deze plaats
rechtstandig wortel schoot.

Het gebeente, bleekwit, wachtte op de mens
die het aan de aarde toevertrouwde,
omdat iets van menselijkheid of god
weet wat hem dat gebood.

De opgejaagden vallen vroeg
of laat in louche handen.

Geslagen door een schrikbewind
van perfide machthebbers en schurken
sterven zij verdorst in de Sonora
of verdrinken in de Rio Grande.

Ik laat mij door het tuig dat hier regeert
de schoonheid van de egelcactus en de cholla
(die de huid met naaldvenijn doorzeeft)
de gehoornde hagedis, de kwartel en de specht
op de saguaro (die kaarsrecht en stekelig
de eeuwen overleeft) –

deze bloeiende verlatenheid laat ik mij,
de dood ten spijt,
door geen uitwas van de macht ontgaan.

De woestijn symboliseert voor H.C. ten Berge het elementaire, het is, net als het noordpoolgebied, waar hij ook over schreef, een heel leeg landschap, en dat trekt hem er erg in aan. Bovendien schreef hij dit gedicht in El Paso, kort voordat een schutter daar 22 mensen doodde. In plaats van hetzelfde gedicht nog eens te lezen, geeft hij tot slot een soort toegift: hij leest een van de Zuid-Afrikaanse woestijngedichten nog een keer. Als u niet bij de Nacht van de Poëzie was heeft u dus mazzel, en krijgt u er een gratis extra gedicht bij. Dan moet u wel de podcast luisteren, want ik ga het hier niet afdrukken.

Maud Vanhauwaert

De derde dichter die ik sprak was Maud Vanhauwaert, die een klein beetje vals speelde door tóch een gedicht van haarzelf en een gedicht van iemand anders te bespreken. Ze heeft namelijk een gedicht over een gedicht gemaakt, en dan zou het zonde zijn om het origineel er niet bij te pakken, zeker niet als dat origineel het prachtige ‘Afsluitdijk’ van Vasalis is.

AFSLUITDIJK

De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.

Vóór mij de jonge pas-geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken
onschuldig op elkanders schouder slapen.

Dan zie ik plots, als waar ´t een droom, in ´t glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken,
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.

Vasalis, uit: Parken en woestijnen, Uitgeverij Van Oorschot 1940.

Maud vertelt dat ze over de Afsluitdijk reed, en zich er toen zeer bewust van was dat ze het landschap bekeek door de bril van dit gedicht, en het gedicht van Vasalis als het ware over het landschap heen was komen te liggen. Daarover schreef ze dit gedicht:

KIJKEND DOOR VASALIS

Mijn auto rijdt als een kamer over de afsluitdijk links de berm met daarop een stoet van schapen ik probeer ze, vechtend tegen de slaap, niet te tellen rechts de vertrouwde en toch vreemde want altijd vervellende zee

ik kijk door mijn ogen met min vijf door het raam aangeslagen door de regen maar ook en het helderst kijk ik door dat gedicht van Vasalis

zoals in het raam van de bus waarin zij zat de slapende matrozen samenvielen met het gras zijzelf en de zee, zo schemert wat zij hier zag door in al wat ik zie, dit lange heden gespleten door een verleden waar ik niet eens deel aan had

misschien is dat de reden waarom ik hier rijd in de andere richting, in een verlangen tegen haar woorden in te gaan haar gedicht weer op te rollen, en straks weer terug te kunnen keren met de zee nu links

op een dijk die nog geen woorden kreeg in een landschap door taal nog onversneden

Of het nu gelukt is om de afsluitdijk terug te stelen van Vasalis weet Maud niet, al hoopt ze wel dat er andere plekken zijn in de wereld die ooit gekaapt zullen worden door een gedicht van Maud, waarop een gefrustreerde dichter vervolgens ‘fuck off, Maud Vanhauwaert’ kan denken, zoals Maud ‘fuck off, Vasalis’ dacht, daar in haar auto op de afsluitdijk.

Ze doet ook vast een voorspelling voor de actualiteit: binnenkort kunt u hopelijk in de krant lezen dat Maud is opgepakt voor het beplakken van een politiewagen. Ze zou er graag ‘poëziepolitie’ op zetten, in plaats van alleen maar ‘politie’. Een uitstekend plan natuurlijk.

Na Maud was het de beurt aan Gerda Blees, die vorig jaar debuteerde met de bundel Dwaallichten, en nu dit volstrekt nieuwe gedicht leest:

INGEADEMD

Genoeg gezeten, lieve kleine boze advocate met je mondhoeken omhoog en je wenkbrauwpunten naar beneden, sta op en rol je stoel maar naar de lift, zak acht verdiepingen en glijd de draaideur door naar de parkeerplaats.

Vind in je achterbak de kloofbijl van je schoonvader. Hef de kop boven je hoofd en laat los. Breek de rug, de zitting de poten. Pak je aansteker. Zie de bruine rook verdwijnen in de witgewolkte lucht. En als de mensen komen vragen of dat wel gezond is voor je longen zeg dan

niet gezond is om mijn mondhoeken omhoog te houden en mijn wenkbrauwpunten naar beneden omdat onderzoek uitwijst dat klanten dan bereid zijn om meer risico te nemen, niet gezond is hoe ik bochten maak rond vluchtende voeten van mensen met namen die hun hoofden in de lucht boven hun dakterras begraven, niet gezond zijn hun champagne-adem en hun definities van het paradijs, liever laaf ik mijn longen aan de damp van brandend plastic, mijn haren plakkend op mijn wang, het laatste restje lippenstift tegen de rug van mijn hand, vanaf vandaag zal ik alleen nog staan, lopen of liggen, het is inademen of ingeademd worden.

Gerda vertelt dat ze benieuwd was naar mijn mening en die heb ik haar gegeven: ik vind het een erg mooi en nieuwsgierigmakend gedicht. Gerda vertelt nog het een en ander over de achtergrond ervan, maar dat zal ik hier niet verklappen.

Ieder jaar wordt de Nacht van de Poëzie afgesloten door een debutant, die het jaar daarop de Nacht mag openen. Vorig jaar mocht Gerda afsluiten, en moest ze, zelf al niet meer helemaal fris, voor een niet meer helemaal fris publiek om drie uur ‘s nachts voordragen. Dit jaar het grote feest openen om acht uur was haar een stuk beter bevallen.

Joost decorte

De laatste dichter die in mijn rumoerige zithoekje plaats neemt is Joost Decorte. Ik heb er veertig afleveringen van deze podcast op moeten wachten, maar nu is het dan eindelijk zo ver: Joost wil met mij een gedicht van Ted Hughes bespreken. Hoe blij ik daarmee ben is, vrees ik, nogal te horen in ons gesprek: ik ben wel erg veel aan het woord, en val Joost voortdurend met adhesiebetuigingen in de rede. Wijt u het alstublieft aan mijn enthousiasme, want Joost heeft het prachtige gedicht ook nog eens zelf vertaald:

De Gedachte-Vos

ik verbeeld me het bos te middernacht
Nog iets anders leeft
Naast de eenzaamheid van de klok
En dit lege blad waar mijn vingers bewegen.

Door het raam zie ik geen ster:
Iets meer nabij
Hoewel dieper in duisternis
Betreedt de eenzaamheid:

Koud, subtiel als de donkere sneeuw,
Raakt de snuit van een vos twijg, blad;
Twee ogen dienen een beweging, die nu
En nu opnieuw, en nu, en nu

Zuivere afdrukken zet in de sneeuw
Tussen bomen, en behoedzaam hapert
Een manke schaduw bij stronk en holte
Van een lichaam dat het waagt

Open plekken te kruisen, een oog,
Een vergrotend dieper groen,
Schitterend, geconcentreerd,
Met zijn eigen zaken bezig

Tot het, met een plotse scherpe hete stank van vos,
Het donkere gat van het hoofd inkomt.
Het raam is nog sterloos steeds; de klok tikt,
Het blad is bedrukt.

Ted Hughes, vertaling Joost Decorte

Het is een iconisch gedicht dat alle thema’s uit het werk van Ted Hughes in zich verenigt, en het is ontstaan uit een al even holistische droom die Hughes ooit had, en die Joost in de podcast prachtig navertelt. We praten over de valkuilen en de problemen die het vertalen in het algemeen, en het vertalen van Hughes in het bijzonder met zich meebrengen. Een onderwerp dat me aan het hart gaat, want volgend jaar verschijnt mijn vertaling van zijn bundel Crow. Maar nu gaat het om Joost, die weliswaar vindt dat zijn vertaling het publiceren niet waard is, maar die toch een mooie, elegante vertaling heeft afgeleverd die ik met plezier heb besproken.

Zeker bij een wat langere aflevering dan normaal is het zonde als de audiokwaliteit te wensen overlaat, en dat vind ik dan ook bijzonder vervelend. U moet maar denken: zó gezellig was het dus op de Nacht van de Poëzie, en was u er dit jaar niet, dan moet u er volgend jaar zeker heen. Al was het maar om flink door de Poëziepodcast heen te tetteren.

Volgende maand is er weer een gewone aflevering, met gewoon geluid en een buitengewone gast: Ilja Leonard Pfeijffer. Tot die tijd moet u het doen met deze waaier aan dichters die wat krakerig een indruk geven van een lange nacht vol poëzie.