Literaire satire / Als lezer en schrijver samenzweren

Satire is zo oud als de literatuur. Vraag willekeurige literatuurminnaars naar voorbeelden en het regent gelijkgestemde antwoorden. Vooral grote buitenlandse namen: Juvenalis, Petronius, Horatius, Ovidius, Boccaccio, Chaucer, Cervantes, Voltaire, Swift, Heine, Gogol, Orwell en vele, vele anderen. Vraag datzelfde stel naar Nederlandstalige satire en ik eet een telefoonboek op als ze níét met Van den vos Reynaerde, De Blauwe Schuit, Erasmus’ Lof der zotheid, Tijl Uilenspiegel en Hildebrands Camera Obscura aankomen. De canon bestaat.

Het wordt lastiger, zo merkte ik bij een rondvraag onder echte lezers op het onvolprezen medium Twitter, om eenstemmigheid te bereiken over wie onze belangrijke naoorlogse satirische schrijvers zijn. Uiteraard ontstond er gesteggel over de definitiekwestie. Want ja, satire staat voor het Romeinse hekeldicht, het dierenepos, de conte philosophique, de sleutelroman, de zedenroman, voor wat al niet. En...