Nog niet eens zo heel lang geleden werkte in Oost-Duitsland het grootste deel van de vrouwen fulltime. Tegen het einde van de jaren tachtig had de communistische DDR, die later beschouwd zou worden als een mislukt experiment, inferieur aan andere economische systemen, het hoogste percentage publiek gefinancierde kinderopvang in de wereld. Bijna alle kinderen tussen drie en zes jaar waren aangemeld. Moeders moesten snel weer aan het werk na de bevalling, was de gedachte, dus het zwangerschapsverlof was kort en de kinderopvang ruimhartig en gratis. Belangrijker: de sociale norm was dat dit goed was, de bedoeling, een weldaad voor moeder en kind.

Een paar kilometer van de Muur aan de andere kant, in West-Duitsland, overheerste een wat meer traditionele zienswijze. Er gold een langer zwangerschapsverlof, voor minder geld, er was geen publieke kinderopvang, de belastingen pakten zo uit dat werken voor moeders werd ontmoedigd. Niet de staat, maar de familie werd geacht te zorgen voor al wat klein, ziek of oud was. In de praktijk waren dat meestal de vrouwen. De twee Duitslanden zijn alweer dertig jaar één, maar nog altijd overheerst in West-Duitsland het idee dat de staat niets te zoeken heeft bij de kinderopvang, en dat de familie (lees: vrouwen) daarvoor a priori verantwoordelijk is. Het gevolg: in Oost-Duitsland werken de vrouwen nog altijd meer dan in het Westen, en: de loonkloof is er veel kleiner.

Het is een van de voorbeelden die Minouche barones (jawel) Shafik ten beste geeft in haar boek What We Owe Each Other. A New Social Contract (in het Nederlands vertaald als Samen. Een nieuw sociaal contract voor de 21e eeuw). Het boek is een serie voorstellen voor een betere economie, en haar focus is breed: van kinderopvang tot aan solidariteit tussen generaties. In het dagelijks leven is Shafik de baas van de London School of Economics (LSE); daarvoor bekleedde ze topfuncties bij de Bank of England, was ze topambtenaar op het departement van Internationale Ontwikkeling bij de Britse overheid en vicepresident van de Wereldbank. Een econoom, kortom, uit de top van de financiële wereld, een en al vriendelijkheid, met een uiterst beschaafde dictie en een fraaie werkkamer in het centrum van Londen. Shafik werkte in New York en Londen, maar ook in Zuid-Soedan en Bangladesh. Ze groeide op in Egypte en Amerika, en woont nu in Groot-Brittannië.

Dit verhaal komt uit onze special over praktische idealisten. Mensen die de wereld, ondanks alles, toch een beetje willen verbeteren. Lees hier meer verhalen.

Omwenteling

Net als vele economen, geschrokken van de politieke stormen die sinds de financiële crisis van 2008 over de wereld trokken, besloot Shafik al eerder tot het schrijven van dit boek. Omdat ze zag dat het weefsel van de samenleving aan het scheuren was. Het systeem leverde niet langer wat het beloofde, mensen waren − terecht − boos, en zochten hun heil bij populistische politici, onderwijl de oorlog verklarend aan experts − experts zoals zijzelf. De Financial Times roemde haar boek en stelde dat sommige delen ervan eerder geschreven leken te zijn door de Occupy-beweging dan door iemand die een ‘volmaakte insider’ van het financiële systeem is. ‘Radicale visies vanuit het establishment’, concludeerde de zakenkrant.

‘Er studeren steeds meer vrouwen af. Talent dat nog altijd niet goed benut wordt omdat vrouwen hun werk nog steeds moeten combineren met de taken thuis.’

Economen die zich keren tegen de erfenis van Margaret Thatcher en Ronald Reagan zijn er in overvloed. Maar ze maken meestal geen deel uit van de mondiale financiële elite, zoals zij. Haar antwoord vond ze in wat zij ziet als het failliet van het sociaal contract. Van oudsher slaat de term op de relatie tussen de burger en de overheid: burgers dragen een deel van hun eigen macht over aan de staat (in de vorm van belasting) maar krijgen daar ook iets voor terug (een uitkering als ze ziek zijn, bijvoorbeeld). De staat krijgt op die manier haar legitimiteit, omdat de burgers met dat sociaal contract haar macht erkennen. Shafik vat het concept nog breder op: in haar visie is een sociaal contract óók de set aan afspraken tussen families, tussen generaties, tussen mensen onderling. Wie zorgt er voor je als je ziek bent? En: welke verplichting hebben mensen ten opzichte van elkaar? Of, in de woorden van de barones: wat zijn we elkaar verschuldigd?

Waar de meeste economen − afhankelijk van hun politieke overtuiging − globalisering of immigratie als verklaring zien voor groeiende burgerlijke onvrede, komt Shafik tot een andere conclusie. Natuurlijk, immigratie speelt een rol, en ja, globalisering heeft duistere kanten, en technologische vooruitgang heeft verschillen doen vergroten. Maar één omwenteling wordt vaak vergeten, terwijl die niet alleen grote impact heeft gehad op de economie, maar juist ook op het leven thuis: de veranderende rol van de vrouw.

Waarom speelt de rol van de vrouw in uw ogen zo’n grote rol in de onvrede die we al ruim voor de pandemie zagen?

‘Mijn boek gaat over het sociaal contract: hoe draag je bij aan het collectief, hoe vangt het collectief de klappen op in tijden van tegenslag. Er zijn verschillende manieren om dat sociale contract vorm te geven. In het Westen hebben we sinds de Tweede Wereldoorlog de welvaartsstaat opgebouwd. In die welvaartsstaat is de belofte dat je onderwijs krijgt aan het begin van je leven, en dan als volwassene je bijdrage levert in de vorm van belastingen. Maar dat model van de welvaartsstaat gaat er blindelings vanuit dat een heel belangrijk aspect van het leven, namelijk de zorg voor jonge kinderen − en vaak ook de ouderen − volledig door vrouwen wordt opgevangen. Gratis ook nog. Daar is ons systeem op gebaseerd. Maar vrouwen zijn gaan werken, en daardoor staat het systeem als geheel onder druk.

Ik kijk hier als econoom naar, en wat ik fascinerend vond, was dat de enorme groei in productiviteit en welvaart sinds de jaren zestig in de Verenigde Staten vooral te danken was aan het feit dat vrouwen en minderheden daar in die tijd de arbeidsmarkt betraden. De welvaart die we hebben, danken we voor een belangrijk deel aan vrouwen. Tegelijkertijd ging die enorme toename van arbeidskrachten gepaard met een steeds flexibeler arbeidsmarkt, omdat er simpelweg meer arbeid beschikbaar was. Dat heeft vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt funeste gevolgen gehad.

Op dit moment studeren er over de hele wereld steeds meer vrouwen af, met betere cijfers, niet alleen in het Westen, maar ook in het Midden-Oosten en in Afrika. Dat is dus een enorme hoeveelheid talent, dat nog altijd niet goed benut wordt omdat vrouwen hun werk nog altijd moeten combineren met de taken thuis. Als je je dat realiseert, it’s mad.’

Wat zijn daar de gevolgen van?

‘Binnen wat men de culture wars noemt, zie je de enorme moeite die groepen hebben met die veranderende rol van vrouwen, nog altijd. Meer economisch zie je dat de grote vraagstukken voor de toekomst mede draaien om zorg: hoe houden we de ouderenzorg betaalbaar? Hoe zorgen we ervoor dat onze kinderen goed worden opgevangen? Het is nu eenmaal niet meer vanzelfsprekend de taak van vrouwen, hoewel het vaak nog wel voor het grootste deel op hun schouders terecht komt. De pandemie heeft dat nog eens uitvergroot, omdat vrouwen in deze periode nóg meer zijn gaan zorgen, voor hun kinderen, voor hun ouders. Vrouwen zelf staan daardoor onder druk, omdat het systeem die combinatie van werk en zorg simpelweg nog altijd niet voorziet. Er is natuurlijk enorm veel vooruitgang geboekt, maar we hebben een plateau bereikt.’

U stelt: er is een enorme hoeveelheid talent dat nu niet benut wordt, vrouwen die ook nog de arbeidsmarkt op zouden kunnen. Dat is een economisch gedreven frame. Was het niet precies het punt van de feministen van de Tweede Golf dat we het zorgen als even waardevol gingen zien als alles wat buiten de voordeur plaatsvindt?

‘O, absoluut. Kijk, uiteindelijk zijn dit persoonlijke beslissingen en maken we allemaal verschillende keuzes. Maar wat ik denk dat er moet gebeuren, is dat we een sociale infrastructuur opzetten van zorg, zoals we ook een onderwijssysteem hebben, en een gezondheidsstelsel. Hoe dat eruitziet, dat varieert per land, dat doet het onderwijssysteem ook. Maar het kan niet langer een onuitgesproken taak van vrouwen zijn, het moet een taak van ons allemaal, van onze overheden zijn, hoe we onze kinderen opvangen, en onze ouderen.

‘Eigenlijk is het idee van herverdeling al een teken dat het systeem niet werkt. Je geeft toe: er zijn te grote verschillen ontstaan, die moeten we nu weghalen.’

Het is bovendien een groeiend deel van onze economie: we zullen in de toekomst namelijk steeds meer verzorgenden nodig hebben. Dus het zou fraai zijn als we ze daar dan ook naar gaan betalen. Want dat is natuurlijk het punt: dit is werk, en het is niet gratis.’ Lacht: ‘Misschien helpt het als er meer mannen in de sector gaan werken.’

U schrijft een boek over de economie van de toekomst, en uw tweede hoofdstuk gaat over kinderen. Dat is nogal uniek voor een economenboek. Wat zegt dat?

Met een grijns: ‘Dat is niet zo moeilijk. Mijn beroep wordt gedomineerd door mannen. Zo’n 30 procent van de economiestudenten is vrouw, en dat is het al jaren, in tegenstelling tot studies als geneeskunde of rechten, waar een enorme inhaalslag gemaakt is. We zijn op dit moment bij de LSE bezig met een onderzoek naar die child penalty, en het blijft onthutsend. Ik bedoel: ik bestuur een universiteit, en de meeste vrouwelijke studenten doen het net een beetje beter dan de mannen. En als ze afstuderen, verdienen ze ook evenveel. Tot ze dat eerste kind krijgen en van die achterstand komen ze nooit terug. En dat zal ook nooit gebeuren zolang we die sociale infrastructuur niet op orde krijgen.’

Bent u zelf eigenlijk slachtoffer geworden van die kinderboete?

Glimlacht: ‘Dat was een interessante periode. Ik was vicepresident bij de Wereldbank, toen, de eerste in een vruchtbare leeftijd bovendien. Dus ze hadden geen idee wat te doen, en ik wist het ook niet. Ik nam in elk geval niet erg lang verlof, en toen ik terugkwam, hadden ze de baan opnieuw ingevuld. Een deel van mijn mannelijke collega’s had mijn verantwoordelijkheden overgenomen. Dus ja, op een bepaalde manier heb ook ik die boete betaald.’

Haar best doen

Shafik is nu weliswaar een Dame, baas van een prestigieuze universiteit, invloedrijk, maar haar interesse voor onderwerpen als ongelijkheid, onderwijs en herverdeling deed ze op toen ze op haar vierde halsoverkop verhuisde van Egypte naar de Verenigde Staten. Haar ouders verloren in korte tijd hun bezittingen na de landhervormingen van generaal Nasser. Van een welgestelde familie met aanzien en land waren ze in één klap bescheiden immigranten in het Zuiden van Amerika. Te midden van de de burgerrechtenbeweging en de daarmee gepaard gaande desegregatie ging Shafik naar school. Op sommige scholen trof ze geïnspireerde leraren, schrijft ze, op andere was het ‘simpelweg overleven’. Ze was lid van verschillende bibliotheken, zodat ze meer boeken kon lenen.

Toen ze tijdens haar tienerjaren in Egypte terugkeerde, zag ze in het geboortedorp van haar moeder meisjes met precies hetzelfde haar en dezelfde huidskleur als zij − ‘ik had een van hen kunnen zijn’. Dat ze een ander leven kreeg, schrijft ze toe aan de kansen die haar toevielen. ‘Society is everything’, luidt niet voor niets de eerste zin van haar boek. Haar vader, zelf in het bezit van een PhD ‘en verder weinig anders’, drukte haar op het hart dat ze haar best moest doen op school: ‘Ze kunnen alles van je afpakken, maar je brein is van jou.’

In hoeverre speelt uw verleden een rol in uw pleidooi voor beter onderwijs?

‘Nou ja, uiteindelijk was onderwijs mijn vaders redding − en ook die van mij, dus het speelt zeker een rol. Maar mijn pleidooi volgt ook gewoon de economische data. Onderwijs is cruciaal voor productiviteit, voor sociale mobiliteit, zéker als je vroeg begint. Het is de beste manier om mensen een eerlijke start te geven in het leven.’

Die meritocratische gedachte ligt recentelijk nogal onder vuur. Onderwijs zou de ongelijkheid juist vergroten, omdat de rijken toegang hebben tot beter onderwijs.

‘Dat is zeker een enorm probleem. Kijk naar de Verenigde Staten, waar het al begint bij het basisonderwijs. Scholen in dure postcodegebieden zijn er beter omdat de belastingopbrengsten daar hoger zijn. En ook hier in het Verenigd Koninkrijk zie je het, bij universiteiten − bij de LSE proberen we om die reden actief te zoeken naar studenten die minder gefortuneerd zijn en anders niet bij ons waren terechtgekomen. Maar ik blijf erbij dat onderwijs, mits iedereen er toegang toe heeft, juist gelijkheid mogelijk maakt, dat het een force for good kan zijn.

Mensen zijn boos omdat de uitkomsten van het systeem niet eerlijk zijn, en ze geven de meritocratie de schuld. En de belofte ís ook oneerlijk, want het is nou eenmaal niet zo dat als je maar je best doet op school, je er wel komt, dat is wel gebleken. In mijn boek probeer ik uit te leggen hoe we betere sociale mobiliteit kunnen creëren. Ik geloof veel meer in predistributie. Dus ervoor zorgen dat aan het begin van iemands leven de welvaart en kansen al veel beter verdeeld zijn. Dat doe je door middel van goede kinderopvang, daadwerkelijk gelijk onderwijs, in de eerste duizend dagen van een kind. Dat vinden we lastig, want we beschouwen die eerste duizend dagen van een kind als de verantwoordelijkheid van de familie.

‘Hoeveel dagen moet je werken voor een televisie? Veel minder dan vroeger. Tegelijkertijd heb je zonder rijke ouders minder toegang tot goed onderwijs, een woning.’

Maar eigenlijk is het idee van herverdeling al een teken dat je gefaald hebt, dat het systeem niet werkt. Als herverdeling nodig is, dan geef je eigenlijk toe: er zijn te grote verschillen ontstaan, die moeten we nu, achteraf, weghalen. Mijn punt is: als je aan de voorkant van iemands leven zorgt voor kansen, dan hoef je mensen achteraf niet alsnog te compenseren. Dat is waar we falen: we slagen er niet in iedereen een kans te geven. Talent is distributed equally in the world − opportunities are not.

Geef jongeren een toelage

Het toont een fascinerende paradox in Shafiks denken: enerzijds verdedigt ze met verve de denkbeelden van het establishment, instituties die al jarenlang de boodschap van globalisering verkondigen, een denkwereld die sinds de vorige crisis onder vuur ligt. Tegelijkertijd brengt ze voorstellen te berde die precies die elite licht zenuwachtig zouden kunnen maken.

Ze bepleit een toelage voor jongeren op het moment dat ze volwassen worden, in een poging de ongelijkheid tussen generaties op te heffen. Ze neemt het idee over van de toch betrekkelijk linkse econoom Thomas Piketty − in Nederland werd het plan gelanceerd door GroenLinks, van oudsher geen partij van het establishment. Ze bepleit een veel zwaardere belasting op vermogen, vooral als het uit erfenissen komt, een hogere belasting op ongezond eten, een veel scherpere aanpak op het gebied van belastingontwijking. Haar voorstellen volgen het denkraam dat sinds de vorige crisis door voornamelijk linkse economen is opgetuigd; dat nu ook iemand uit de hogere financiële kringen het verkondigt, met bijbehorende invloed, zegt veel over hoezeer het systeem van de rails is geraakt.

Niet voor niets, schrijft ze, zijn er mensen die stemrecht overwegen vanaf zes jaar oud, ‘yes, you read that right, six’. Ze zegt het niet voor niets, want, stelt ze: oudere mensen stemmen nu eenmaal vaker dan jongere mensen. ‘Hoe ouder een bevolking, hoe meer een land uitgeeft aan pensioenen en hoe minder aan onderwijs.’

Vindt u het echt een goed idee als kinderen van zes stemrecht krijgen?

‘Ha, nou, ik schreef het op om een beetje te provoceren − al heeft degene die het idee ontwikkelde er echt een goede argumentatie voor, heel overtuigend. Maar het gaat om het principe: hoe zorg je ervoor dat een groep die de meeste belangen heeft bij de toekomst vertegenwoordigd wordt in het politieke proces? Moet je het stemrecht verlagen naar 16? Of is er een manier te verzinnen waarop je het aantal jaren dat je nog leeft meeweegt in het politieke stemproces? Natuurlijk is dat heel erg ingewikkeld, maar we moeten daar echt over nadenken, want onze economie vertegenwoordigt op dit moment vooral de ouderen.

Het idee van Piketty is daarom zo gek nog niet, al zou ik zeggen: geef jonge mensen een toelage die ze puur aan onderwijs kunnen besteden. Op zijn minst zeg je daarmee: wij gaan in jou investeren, wij vinden de ontwikkeling van jongeren belangrijk. Ook dat is solidariteit. Millennials zitten gevangen in een wereld waarin ze een mooie telefoon kunnen betalen, maar geen huis. De prijs die we op dingen plakken, is verschoven − hoeveel dagen moet je werken voor een televisie? Veel minder dan vroeger. Tegelijkertijd heb je zonder rijke ouders minder toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, een woning. Dat is heel zorgelijk. Dat is ook een breuk met het sociaal contract dat we kenden.’

U bent een beleidsmaker in hart en nieren. Maar er is ook nog zoiets als de politiek. Zijn die twee de laatste jaren uiteengedreven?

‘Toen ik opgroeide, bestond er zoiets als evidence based policy − beleid gebaseerd op bewijs. Tegenwoordig heb je in bepaalde landen iets als beleid op zoek naar bewijs − politiek die niet door onderzoek of wetenschap wordt gesteund, maar wel wordt doorgevoerd, met het idee: dit is wat ik wil, ik ga wel op zoek naar beleid om het te ondersteunen.’

‘Grote veranderingen zijn er niet van de ene op de andere dag. Het zijn dit soort kleine stappen, in landen over de hele wereld, in dezelfde richting.’

De rol van experts lag in toenemende mate onder vuur. Dat is ook uw wereld.

‘Ja. Toch denk ik dat mensen tijdens de pandemie hebben kunnen zien dat het zinvol is om experts te hebben. Dat er wetenschappers zijn die een idee hebben welke kant het op moet − ja, ze verschillen van mening, en ja, ze discussiëren daarover, maar toch: je ziet ook in de peilingen dat mensen instituties weer meer zijn gaan vertrouwen. Ook de mainstream media hebben per saldo aan vertrouwen gewonnen. Dat zegt mij: in een pandemie zoeken mensen naar betrouwbare bronnen. Dat is hoopvol.’

Is er iets wezenlijks aan het verschuiven, in uw kringen?

‘Dat denk ik wel, er is een soort radicale heroverweging gaande. We zijn allemaal geschrokken van wat er gebeurd is na de crisis van 2008, we hebben de ongelijkheid gezien, de boosheid over globalisering. Heel veel economen zien de nadelen van de Washington Consensus, de ideeën van Thatcher en Reagan, dus ja: er is echt iets aan het verschuiven. Voor mijzelf ook. Het beleid was er jarenlang op gericht economieën efficiënter te maken. Dat is gelukt. En mensen zijn ook rijker geworden, over de gehele linie. We wisten dat dat ongelijkheden zou veroorzaken, dat er verliezers zouden zijn. Die zouden gecompenseerd worden. Maar niemand wil natuurlijk daadwerkelijk een verliezer zijn. En dan werd er ook nog eens niet gecompenseerd. Dus die verliezers zijn in de steek gelaten; dat is niet een gevoel, dat is een feit. Wat ik probeer te doen, is een ander beleid te bedenken, dat is in de kern mijn werk. Ik zoek een systeem waarbij iedereen een kans krijgt, waarbij je investeert in mensen − al heel vroeg in hun leven.’

Ziet u concreet die verandering in de maatschappij?

‘Langzaam, maar het gebeurt wel. Een maand geleden oordeelde de rechter dat Uber-chauffeurs werknemers waren en geen zelfstandigen. De overheid hier in het VK heeft onlangs een plan voorgesteld voor een levenslang recht op onderwijs. Over de hele wereld is veel meer erkenning voor de noodzaak tot ouderschapsverlof. Als je kijkt naar voorgaande momenten in de geschiedenis waarbij het sociaal contract werd heronderhandeld − na de Grote Depressie in de jaren dertig, of na de Tweede Wereldoorlog – dan zie je: de veranderingen zijn er niet van de ene op de andere dag. Het zijn dit soort kleine stappen, in landen over de hele wereld, in dezelfde richting. De pandemie zal die trend alleen nog maar versnellen, dat denk ik echt.’