Het is onwaarschijnlijk dat er ooit nog iets beters gevonden zal worden als illustratie op het omslag van de Bijbel dan Francisco de Zurbaráns schilderij uit 1635 van het Agnus Dei, het Lam Gods, het schaap dat met zijn vier gebonden poten voorover ligt.

Het staat nu als een stilleven op het omslag van de Nieuwe Bijbelvertaling 2021. ‘Hij heeft zijn kop op het steen gelegd en ligt daar met een oog halfopen. Het heeft zich overgegeven aan zijn machteloosheid en wacht op wat komen gaat. Wij weten wat komen gaat. Het wacht op zijn dood’, schreef Oek de Jong over het schilderij van Zurbarán. Hij schreef ook dat dit lam, dat symbool staat voor de lijdende Jezus, hem veel dieper raakte dan beelden van ‘de geknevelde, bespotte, gegeselde en gekruisigde Jezus’.

Het Lam Gods is niet bepaald een onbekende in de christelijke iconografie. De laatste jaren vooral door het lam van Zurbarán. Het stond op het omslag van A.F.Th. van der Heijdens verhalenbundel Gentse lente (2008) en Cees Nooteboom zette het op het boek dat hij over Zurbarán schreef. Maar al die vierhonderd jaren daarvoor was het veelluik Lam Gods van de gebroeders Hubert en Jan van Eyck uit 1432 zo ongeveer het invloedrijkste religieuze kunstwerk van de wereld.

Dat kwam ook door een slepende kwestie: de verdwijning uit de Sint-Baafskathedraal in Gent van één van de 18 panelen, De rechtvaardige rechters. Gestolen in 1934 en nog steeds niet boven water gekomen. Anders dan op het schilderij van Zurbarán staat het Lam Gods op het veelluik van de Van Eycks pontificaal met stralen omkranst op het grote middenpaneel.

‘La-haam Gooods’

De uitstraling van het Lam Gods wordt enigszins begrijpelijk wanneer je leest hoe de Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke over het kunstwerk schrijft in Een gesloten tuin, tien essays van Nederlandse schrijvers over de betekenis van de Bijbel, verschenen naar aanleiding van de Nieuwe Bijbelvertaling. Hoewel niet gelovig opgevoed ging Verbeke op zevenjarige leeftijd op eigen houtje gedurende drie jaar alleen naar de kerk. Daar gaf ze zich graag over aan ‘de katholieke bombast’. Ze vermaakte zich met de grote ernst waarmee alles gebracht werd, speciaal met de manier waarop het ‘La-haam Gooods’ werd gezongen: ‘met een hoge kopstem waarin het geblaat van het lam lijkt door te klinken’.

Deze schrijvers hadden, nadat ze in hun jeugd allemaal hadden geleden onder dominees of pastoors, geen zin een symbolisch bloedbad aan te richten om zich er definitief van te bevrijden.

De essays in Een gesloten tuin zijn te vergelijken met Over God, het boek uit 1983 waarin Oek de Jong, Doeschka Meijsing, Frans Kellendonk, Kester Freriks, A.F.Th. van der Heijden, Joyce & Co en Nicolaas Matsier, de schrijvers van de Revisor-generatie, zich over God uitspraken. In het essay ‘Beeld en gelijkenis’ schreef Kellendonk toen de vermaard geworden zin: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als hij bestaat, mooi in zou passen’.

Deze schrijvers geloofden geen van allen meer in God, maar wel in de verbeelding. Die kon zich, als het zo uitkwam, ook wel een God inbeelden. In ieder geval hadden deze schrijvers, nadat ze in hun jeugd allemaal hadden geleden onder dominees of pastoors, geen zin een symbolisch bloedbad aan te richten om zich er definitief van te bevrijden. Ze keken soms met verbazing terug op hun jeugdige enthousiasme voor de kerk, zoals Van Heijdens alter ego Albert Egberts, die als dertienjarige in de kerk bijna in extase kon raken.

het ritselt van de ongelovigen

In Een gesloten tuin ritselt het van de ongelovigen (Guus Kuijer, Christine Otten, Anne Vegter, Arnon Grunberg, Fik Meijer, Frank Westerman, Kristien Hemmerechts en Piet Gerbrandy), maar ook zij, behalve Piet Gerbrandy, zien af van het uiten van te veel afkeer.

Annelies Verbeke hangt geen geloof aan, maar is wel, naast Désanne van Brederode, de meest religieuze in praktische zin. Zij ontleent aan de Bijbel haar halve oeuvre, grossiert in Jezus-figuren als personage, maar noemt zich agnost. Aan de drie jaar dat zij zich overgaf aan het ‘La-haam Gooods’ heeft ze wel een persoonlijke band over gehouden ‘met dat wat overstijgt en verbindt en tegelijk in mij leeft’. Zij had als kind een obsessie met goedheid. Ze moest van zichzelf schoon en goed zijn, zich met koud water wassen, want warm water was zondige verwennerij.

De meest religieuze, vooral door voortdurend in vergelijkingen te schrijven is Désanne van Brederode. De scholiere Désanne had een ‘Godclubje’ waar zij zelf het meest enthousiaste lid van was. Ze had in die tijd ook een Bijbelkoorts, die zeer hevig was, getuige de Bijbelse geliefdes die ze had (‘Ik hield zelfs van Kaïn, en meer van Esau dan van Jacob’). Ze hield ook van de profeten, ‘van hun radicale, absurd, onmogelijke liefde. Van hun onsentimentele, extreme toewijding’.

Terugkerend motief in haar meanderende essay is dat het geloof heel gecompliceerd is, verre van simpel, en eigenlijk niet te begrijpen. Wie er wel iets van begrijpt is al gauw een leugenaar: ‘Jezus zegt herhaaldelijk dat zijn leerlingen nog niet half begrijpen wat hij werkelijk zegt’. Er is bij Van Brederode veel in strijd met de logica. Het denken in beeldspraak is bij haar een stijl geworden. Ze schrijft: ‘Het zou me niet verbazen als vuur, geest, idee, stem en woord tezamen toebehoren aan een goede godheid én deze godheid zijn’.

Volgens Grunberg is ‘de woedende mens de scheppende mens’. Is dat zo?

Wat hiervan te denken? Wanneer je alles een goddelijke status geeft ben je alleen nog maar in de wolken, dat is een beetje teveel levitatie. Je kan volgens Van Brederode ook beter geen al te beschouwende, intellectuele omgang met de Bijbel hebben. Dat betekent dan veel wreedheden door de vingers zien, vergoelijken, niet te letterlijk nemen. Al dat geweld, al die haat en nijd in de Bijbel niet te serieus nemen.

grabbelton

Arnon Grunberg maakt van de Bijbel een hoofdpijndossier. Hij snijdt in twintig paragrafen even zovele gewichtige onderwerpen aan. Grunberg stijl van denken is die van de perpetuum mobile, van steeds weer iets in beweging zetten door een woord of begrip anders uit te leggen. Dat gebeurt hier met woorden als heilig, het onzegbare, grote verhalen, liefhebben, messianisme, moraal als wapen voor de zwakken, onverschilligheid, het humanisme, de babylonische spraakverwarring. En het Kwaad niet te vergeten, Grunbergs viertaksmotor, die zichzelf elke dag met frisse moed aanzwengelt en de wereld in beweging brengt: ‘Welkom kwaad, om u zal het altijd blijven gaan’. Grunberg heeft een soort schrijvers-cynisme ontwikkeld, zodat je altijd kunt blijven schrijven.

Volgens Grunberg is ‘de woedende mens de scheppende mens’. Is dat zo? Altijd? Is de woedende, alles kort en klein slaande voetbalfan, een scheppende mens? Hoe ver moet je de mens dan uitrekken? Hoe diep moet je gaan? Dat ‘scheppen ook vernietigen is’, zoals Grunberg schrijft? Is dat geen katholiek gedraai, of is het authentiek Bakoenin-anarchisme? (‘De kracht der vernietiging is een scheppende kracht’).

Bij Grunberg zie je dat de Bijbel een grabbelton is geworden. Je kunt eruit halen wat je wilt en het zo draaien (interpreteren) dat je het voor eigen gewin kunt gebruiken. Neem incest. In een weldenkende omgeving niet iets om aan te moedigen. Maar de dochters van Lot, schrijft Kristien Hemmerechts, voeren hun vader dronken om zich door hem te laten bezwangeren. Hoe wordt dat recht gepraat? Hoe, vraagt ook Hemmerechts simpel, ‘kan een mens beweren in God te geloven wanneer we eigenlijk niet weten en ook niet kunnen weten wie of wat God is?’.

Het is goed dat Een gesloten tuin (dat het zonder inleiding of introductie moet doen) besluit met het essay van de classicus, dichter en criticus Piet Gerbrandy waarin korte metten wordt gemaakt met van alles wat in de Bijbel als heilig wordt beschouwd. Zoals met het ‘nieuwtestamentische sausje van weeïge ethiek’. Bij het herlezen van Matteüs viel het Gerbrandy op ‘wat een naar, betweterig mannetje’ Jezus is, ‘een goeroe vol ressentiment’.

Bij deze passage (Matteüs 10:34) krijgt hij een vieze smaak in zijn mond: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want ik kom een wig drijven tussen een man en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder, en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; de vijanden van de mensen zijn hun eigen huisgenoten. Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard, en wie meer houdt van zijn zoon of zijn dochter dan van mij, is mij niet waard. Wie niet zijn kruis op zich neemt en mij volgt, is mij niet waard. Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden.’

In het Westen heeft de christelijke hegemonie geduurd van de vierde tot de twintigste eeuw, schrijft Gerbrandy. ‘Laten we blij zijn dat die tijd voorbij is, ik hoop althans dat dat zo is’.

Een gesloten tuin. Tien schrijvers over de betekenis van de Bijbel is uitgegeven door Querido Facto.