Bert Brussen was het boegbeeld van de online pestgeneratie, maar gooide het over een andere boeg.

‘Met wat voor gevoel ben jij hier naartoe gekomen?’ Het is een vraag van de allerzijigste categorie, maar niettemin moet hij gesteld worden. Want ik wil écht weten hoe mijn gesprekspartner zich voelt. Bert Brussen (37), bekend geworden als ‘Het Monster van Blog Ness’, ofwel ‘het boegbeeld van de online pestgeneratie’.

Jarenlang was hij een van de prominente schrijvers van GeenStijl, en berucht om zijn verbeten tirades op Twitter (12.539 volgers) en zijn eigen blog, waarbij de ‘linksmensch’ doorgaans zijn favoriete doelwit was. Vrij Nederland en hij zijn, in elk geval in de beeldvorming die de afgelopen jaren is ontstaan, een soort natuurlijke vijanden.

‘Mwah,’ zegt Brussen, nippend aan een biertje in de SkyLounge op de elfde verdieping van het Hilton in Amsterdam. ‘Ik heb wel een standaard wantrouwen. Ik ken jou verder niet, maar bij VN is er altijd een risico dat ergens in het proces van schrijven en publiceren een zekere verzuring intreedt, waardoor ik toch op een bepaalde manier word afgeschilderd. Maar goed, ik heb niets te verbergen en ik hoef me niet beter voor te doen dan ik ben. Ik mag graag zeiken over VN, maar ik zou het kinderachtig vinden om te zeggen: ik laat me niet door jullie interviewen.’

Zelf heb ik me weleens meer op mijn gemak gevoeld. Want is het geen mission impossible, deze poging tot een serieus gesprek met iemand die de afgelopen jaren regelmatig verbijsterde met zijn grofheid en zijn grenzeloze woede-uitbarstingen? En is het geen situatie waarin ik alleen maar kan verliezen? Wordt het een gezellige middag, dan zullen er in mijn omgeving ongetwijfeld mensen zijn die vinden dat ik Brussen te slap heb aangepakt. Wordt het onaangenaam, dan zou ik Brussens online toorn over me heen kunnen krijgen. En daarmee heb ik twee jaar geleden al eens kennisgemaakt.

Je gaat naar de wc als je moet plassen, op internet laat je het lekker lopen.

Briesend

Het was een ‘fittie’ (zijn term) die voortkwam uit een publiekelijk geuite grap over het feit dat Brussen een column in de Volkskrant had gekregen. Een grap die maar voor de helft bij hem terechtkwam, vervolgens werd aangewakkerd door een kletsverhaal van een mij onbekende derde, dat weer in een concurrerend weekblad verscheen. Kortom: een hoop ruis, niet meer aan anderen uit te leggen en volgens mij een typerend voorbeeld van hoe zinloos de gemoederen in het digitale tijdperk kunnen oplopen. Ik vond het niet leuk, de boze tweets en het briesende pamflet waarin ik door hem tot ‘haatzaaier’ werd bestempeld. Maar ik was ook benieuwd. Die ongeremde, plotselinge drift, waar kwam die in hemelsnaam vandaan? Wat dacht hij ermee te bereiken? En hoe viel het te rijmen met de verhalen dat hij in levenden lijve een vriendelijke, rustige jongen is?

Twee jaar geleden leek het me een onmogelijkheid tot een normaal gesprek te komen. Maar sindsdien gaf Brussen een aantal interviews waarin hij toch iets genuanceerder overkwam dan de woesteling die ik in hem vermoedde. Ook hintte hij erop dat hij wel een beetje klaar was met de online scheldcultuur, waarin hij zelf zo’n voorname rol had gespeeld. Vorig jaar september ging hij weg bij GeenStijl. Een paar maanden later werd zijn website DeJaap, ooit begonnen als pesterijtje jegens VARA-site joop.nl, omgevormd tot nieuwsblog ThePostOnline. Samen met journalist Mark Koster zwaait Brussen daar nu de scepter. Waar het GeenStijl-motto ‘Tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend’ was, huldigt ThePostOnline de slogan ‘Voorbij het eigen gelijk’. En hoewel het toontje hier en daar nog wel herinnert aan de GeenStijl-tijd, zijn dat geen loze woorden. Als hoofdredacteur fiatteert Brussen tal van artikelen die hij nooit zelf zou hebben geschreven.

Dat lijkt, van buitenaf althans, nogal een enorme stap.
‘Ja, dat snap ik. Vanaf het begin heb ik gezegd: iedereen met een leesbare en enigszins onderbouwde mening mag hier publiceren, ongeacht wat ik ervan vind. Wat ik wil bereiken, is dat mijn mening er niet meer toe doet. Ik ben daar zelf vaak mee geconfronteerd: jij hebt een foute mening en daarom willen we je niet. Zoals het nu is, mag je van alles vinden over mij en mijn meningen, maar dat zegt niets over mijn functioneren als hoofdredacteur.’

Was er veel scepsis?
‘In het begin, maar het vervliegt snel. Mensen denken misschien: ja ja, die Brussen. Maar zodra je de site aanklikt, zie je dat het overduidelijk echt zo is. We hadden laatst een stuk ter verdediging van politieke correctheid. Dat zou ik nooit uit mijn pen krijgen, maar ik vond het wel een goed stuk. Een van de redenen dat ik weg ben bij GeenStijl, is dat ik echt ziek werd van de verzuring in mezelf. Ik had het gevoel terecht te zijn gekomen in een spiraal waarin ik eeuwig wraak aan het nemen was. Op een gegeven moment dacht ik: juist om het voor mezelf interessant te houden, moet ik het gesprek aangaan met mensen die ik niet begrijp en van wie ik denk dat ik er iets tegen heb. Dat doe ik al een tijdje, en vaak blijken dat juist heel interessante mensen te zijn. Niet dat ik het meteen met ze eens ben. Het is meer: oké, daar zit ook wel wat in. Dat wil ik wel proberen vast te houden, want ik word er een stuk rustiger van in mijn hoofd. Als je de mens erachter ziet.’

In gesprek, oog in oog, is dat niet juist iets wat je jarenlang niet hebt gedaan?
‘Ja. Bij mij gaat het allemaal online – nog steeds wel trouwens – dan zijn er geen barrières en zit ik makkelijk op een emotioneel gevoel van factor duizend. Het is heel erg, heel verslavend. Op het moment dat ik achter mijn computer kruip, treed ik onmiddellijk in mijn eigen universum. Er zit niemand tegenover je, je ziet geen gelaatsuitdrukkingen. Als je boos wordt, is er niets wat die woede tempert. Niemand die zegt: joh, geintje. Vooral met Twitter loopt dat vaak hoog op. Dat is echt het ruzie-aggregaat bij uitstek. Je wordt getriggerd door een stelling of iets wat je zelf poneert, en dan, hup, duik je erin. Dan kan ik flink doorslaan.’

Wat levert jou dat op?
‘Nou, helemaal niks.’

Ook niet een vorm van opluchting, stoom afblazen?
‘Nee joh, het wordt alleen maar erger. Ik was vaak vierentwintig uur of langer bezig met zo’n ruzie, en als je er dan op terugkijkt, denk je: wat heb ik nou eigenlijk gedáán? Ik reageer op wat mensen vinden op internet. Who the fuck cares? Ik ben heel druk geweest met iets waarvan ik nu al niet meer weet waar het over ging. Het is compleet zinloos, maar ik word daar toch door gevangen. Ik werd er moe van, het werd te druk in mijn hoofd. Ik heb mezelf echt moeten aanleren eruit te stappen, even naar buiten te gaan en te zeggen: stoppen nou.
Ik twitter nog steeds te veel, het is echt verslavend, maar negentig procent is gewoon bedoeld om verkeer naar de site te werven. Ik ben gestopt met het lezen van reply’s en ga eigenlijk nooit meer in discussie. Want zoals ik dat deed, krijg je niet zomaar kritiek of een pittige uitwisseling van meningen, maar alleen haat en domheid van mongolen en anoniemen.’

'Twitter is echt een ruzie-aggregaat bij uitstek.' Foto: Annaleen Louwes
‘Twitter is echt een ruzie-aggregaat bij uitstek.’ Foto: Annaleen Louwes

Weblogs waren aan het begin van dit millennium een openbaring voor Brussen. Op sites als Retecool, Flabber en later GeenStijl kon hij zijn ei én zijn schrijflust kwijt, en hij kwam er in aanraking met gelijkgestemden. Het was dwars, bewust plat, vaak grof en puberaal, en altijd schoppend tegen wat zij zagen als de heersende mening en cultuur. ‘Het was een cultuurtje van choqueren, van heel heftige dingen roepen, en zeker in het begin was er geen enkel besef van de buitenwereld. Het leek zo’n afgescheiden domein. Het idee was: internet, dat is van ons, de jongens die dat leuk vinden. Oude media zijn er voor de officiële, keurige verhalen, op internet kan je onbeperkt los. Nooit iemand die erbij dacht: die mensen over wie het gaat, krijgen dat ook te zien. Ik niet in elk geval. De eerste keer dat ik iets over een Bekende Nederlander schreef en ontdekte dat-ie het ook had gelezen, dat was echt een verrassing. Zo van: o ja, het is natuurlijk openbaar.’

Jij en andere mensen uit dat kringetje hebben vaak gezegd dat je grove beledigingen en scheldwoorden op internet minder serieus moet nemen dan wanneer ze in de krant staan of recht in je gezicht worden gezegd.
‘Ja, dat is zo. In normaal intermenselijk verkeer ben ik gewoon opgevoed als iedereen. Als ik me opwind, dan zit die rem erop en ga ik niet zo snel schelden of grote woorden gebruiken. Het is een soort zindelijkheid. In het echte leven ga je naar de wc als je moet plassen, op internet laat je het allemaal lekker lopen, omdat je weet: het maakt niet uit, er zijn geen grenzen. Beter kan ik het niet uitdrukken. Althans, zo heb ik het opgevat, en zo moet je het volgens mij ook opvatten.’

Kun je je voorstellen dat er hele volksstammen zijn voor wie dat niet geldt? Die een agressieve opmerking aan hun adres ook zo interpreteren?
‘Ja, inmiddels wel, maar daar heb ik lang over gedaan. Zeker in het begin, vóór Twitter, drong dat niet tot me door. Je ziet ook echt wel een evolutie daarin, het gaat er minder heftig aan toe. GeenStijl had het vroeger altijd over een “nekschot” en dat soort termen. Dat doen ze al lang niet meer, want het werd een probleem, omdat mensen zich bedreigd voelden.’

Dus je onderschatte eigenlijk zelf de macht van internet?
‘Ja. Heel erg, in alle facetten. De schrijvers zelf doen volgens mij niet zo veel kwaad. Ik hou wel van lekker scherp schrijven. Maar dat het online is, en dus eeuwig blijft staan, heeft een groot nadeel. Er zijn veel idioten, die wél mails gaan sturen naar de mensen over wie die stukjes gaan, en die wél gaan uitzoeken waar ze wonen. Dat is bij al die weblogs regelmatig gebeurd. Je wordt een heel makkelijk doelwit voor anonieme gekken. In het begin van GeenStijl hadden ze een document afgedrukt van die anti-rookstichting Stivoro, waar ook het mobiele nummer van de voorzitster op stond. Dat was nog voor ze in de gaten hadden hoeveel impact ze konden hebben. Nou, daar zijn ze achtergekomen. Die vrouw is dagenlang bedreigd.’

Zeg jij nou: ik vind dat dat niet mag gebeuren?
‘Absoluut. Maar dat besef is dus langzaam gekomen. Als ik op GeenStijl iets schreef over een politicus, zette ik er vaak een linkje bij naar een openbare pagina. Zeker bij regionale politici staat daar dan vaak hun huisadres op. Toen ik dat doorhad, maakte ik een screenshot en haalde het adres weg.
Maar goed, ook de implicaties van wat ik zelf schrijf heb ik onderschat. Hoe erg je mensen daarmee kunt raken, hoeveel last ze ervan kunnen hebben. Ik kwam eens iemand tegen die me vertelde dat hij zich door mij gestalkt voelde. Ik dacht: hoezo? Ik, een stalker? Nou, zei hij, google mijn naam maar. Stonden daar allemaal topics over hem, die ik allemaal had geschreven. Daar voel ik me dan wel echt lullig over, zeker omdat ik nu goed contact met die persoon heb. Toen heb ik die dingen van mijn site gehaald. Het rare was dat het ook nergens over ging. Voor mij waren het gewoon pesterijtjes. Maar die ander had het gevoel: waarom moet je telkens mij hebben en hoezo moet ik daar voor eeuwig mee geconfronteerd worden?’

Google mijn naam, en op de eerste pagina zie je een stuk waarin je zegt dat ik een ‘ziekelijke haat’ koester en je graag een ‘straatoorlog’ met me voert.
‘Echt? Is dat iets wat je raakt?’

Nou, ik ging ervan uit dat je zoiets niet al te serieus moet nemen. Maar ik dacht ook: straatoorlog? Wat kan ik nou verwachten?
‘Daar kan ik me wel wat bij voorstellen. Dat het heftig is als je zoiets niet gewend bent. Dat je denkt: dit is een gek, en als ik hem tegenkom, wat dan? Terwijl ik me eigenlijk niet eens precies kan herinneren dat ik het geschreven heb. Goed, ik vond dat jouw opmerking een repliek verdiende, en zo schadelijk was het nou ook weer niet. Ik zeg niet waar je kind op school zit, of zo. Maar ik onderschat dat het voor eeuwig op Google staat, en je kind het straks misschien wel zal lezen. Nogmaals: dat is een wijsheid die bij mij pas met de jaren is gekomen. Ik was verbaasd toen ik voor het eerst hoorde dat mensen bang voor me zijn. En ik vind het ook niet leuk.’

De Volkskrant is enorm opgeschoven, dat lijkt me een goede zaak.

Bedreigingen

Brussen, zegt hij zelf, is er helemaal klaar mee om het icoon van de GeenStijl-generatie te zijn. Niet dat hij omkijkt met spijt. ‘Ik denk dat de hoogtijperiode van GeenStijl en andere shockblogs een beetje voorbij is. Maar ik geloof echt dat het mede hun verdienste is dat bepaalde vastgeroeste meningen van links doorbroken zijn, en het minder een taboe is geworden om sommige zaken aan te kaarten. Een krant als de Volkskrant is enorm opgeschoven, opener geworden, en dat lijkt me een goede zaak. Ik vind ook niet dat niemand meer scherp en keihard moet schrijven. Zulke mensen moeten er ook zijn. Het zou een drama zijn als iedereen het keurig hield.’

Maar een boegbeeld? Liever niet. ‘Gelukkig ben ik dat steeds minder, en volgens mij heeft dat ook te maken met de opkomst van PowNed. Als je weet wat mensen zoals Rutger Castricum, Dominique Weesie of Jan Roos aan bedreigingen binnen krijgen, dat gaat echt heel ver. Iemand als Rutger heeft daar niet zoveel moeite mee, die is gewoon niet bang. Maar ik ben een heel ander persoon.’
Zelf kreeg hij ook met bedreigingen te maken, naar aanleiding van de rechtszaak die tegen hem werd aangespannen toen hij een doodsbedreiging aan het adres van Geert Wilders had geretweet onder het kopje ‘Wilders bedreigen doe je zo’. Een zaak waarin het onbegrip tussen jong en oud, of tussen online en niet-online, tot bijna kafkaëske perikelen leidde. ‘Er kwam een bericht over op de site van De Telegraaf, waarin pas in de vierde alinea duidelijk werd dat ik niet degene was die Wilders had bedreigd. En Telegraaf-lezers, eh, die komen niet altijd tot de vierde alinea. Dus kreeg ik allemaal mails van: zal ik jouw kop er eens komen afsnijden. Ging ik terugmailen dat ze het verkeerd hadden begrepen, dat ik het juist opnam voor Wilders. Dat begrepen ze dan uiteindelijk wel, en rationeel gezien wist ik dat ik niet echt gevaar liep, maar toch was het heel heftig. Ik ben daar te gevoelig voor, sliep er slecht van.’

De rechtszaak was één factor. Een andere was dat hij zelf soms moe werd van zijn eigen toon, en hij begon te verlangen naar een andere manier om te schrijven. Hij zag ook hoe de werelden van de oude en de nieuwe media langzaam naar elkaar toe groeiden en verweven raakten. ‘Zolang mijn naam elke dag op GeenStijl stond, wist ik dat ik moeilijk kon verwachten dat mensen me ook voor andere dingen serieus zouden nemen. Ik dacht die laatste jaren weleens: dit is misschien wel wat ik vind, maar door hoe ik het heb opgeschreven gaat het ook voorbij aan wie ik werkelijk bén, namelijk nogal geweldloos en redelijk. En toegegeven, dat zou je soms niet zeggen als je zo’n stuk leest.

Dat driftige heb ik overigens altijd gehad. Het is een familietrekje, ik heb het van mijn vader. Op school was ik vroeger altijd het jongetje dat kon ontploffen als het werd getreiterd, en dat dan wild om zich heen ging maaien. Dat is natuurlijk koren op de molen van je klasgenoten. Ze wisten: als we maar doorgaan, wordt-ie vanzelf gek – altijd lachen, altijd leuk. Nou heb ik sinds mijn twaalfde gelukkig niemand meer geslagen, dat is de positieve kant, haha. Maar met schrijven werkt het net zo. Ik reageer nou eenmaal heel impulsief. Eigenlijk zou ik geketend moeten worden, zal ik maar zeggen. Iemand als Theo van Gogh had het nog een miljoen keer erger. Een ontzettend charmante man, totdat je ruzie met hem kreeg. Zelfs voor zijn beste vrienden is dat nog altijd een raadsel. Maar ik herken het heel goed. De ontzettende woede die opeens kan opborrelen, omdat ik me afgewezen voel of het ergens echt niet mee eens ben.’

Wat ik raar vond aan hem, en ook aan jou, is dat het principe ‘wie kaatst kan de bal verwachten’ niet lijkt op te gaan.
‘Daar zit wel wat in natuurlijk. En op het moment dat ik het daar dan mee eens moet zijn, moet ik dat ook accepteren, en me afvragen of ik daar eigenlijk wel tegen bestand ben. Het is actie-reactie, dus ik moet rekening houden met mijn eigen actie. En dat is iets wat ik de laatste jaren steeds meer doe.’

Wat doe je nu met die onderbuik?
‘Eh, niet zo veel meer. Die probeer ik te beheersen. Het helpt dat ik nu zestig tot honderd uur met ThePostOnline bezig ben. Ik hou erg van werken, productief zijn. Die onderbuik is gekanaliseerd, of er is geen tijd meer om hem te ledigen.’

Maar het wild om zich heen maaiende jongetje zit nog wel ergens in hem verborgen. ‘En ik ben helaas zeer bekend met het gevoel van vernedering en schaamte dat je na zo’n driftbui hebt. Ik had het laatst nog op de verjaardag van Hans Teeuwen, toen iemand me om twee uur ’s nachts compleet doorgesnoven ging vertellen wat hij van GeenStijl vond, en dat was niet positief. Ik dacht: gást, ik zit hier gewoon een biertje te drinken en een feestje te vieren. Wat er dan gebeurt? Tja, de bekende waas voor je ogen. Bij adrenaline is het: vluchten of vechten, en ik ben gelukkig altijd van het vluchten geweest. Godzijdank ben ik niet gewelddadig. Maar ja, als je op een feestje schreeuwend wegloopt en met de deuren gooit, en je moet daarna weer terug, dan sta je wel voor lul.

Ik worstel daar voortdurend mee. Als ik naar de psychiater ga, zegt hij: jongen zeur niet zo, mijn wachtkamer zit vol mensen die drie keer per week hun vrouw slaan en niet weten hoe ze daar vanaf kunnen komen, en jij komt me vertellen hoe erg je het vindt dat je af en toe je stem verheft. Maar ja, het is toch echt vervelend, geen zelfbeheersing hebben. Het maakt het voor mezelf niet leuker, en andere mensen worden er ook niet echt blij van. Zo’n typisch moeilijk persoon als ik is soms niet echt leuk om mee om te gaan.

Ik ben een controlfreak, en het rare is dat het me niet lukt om die onderbuik volledig te beheersen. Het heeft altijd gezeik opgeleverd. Ik kan echt worden overgenomen door hormonen en adrenaline. Zóóó heftig kan het dan voelen.’

'Ik was verbaasd toen ik hoorde dat mensen bang voor me zijn. En ik vind het ook niet leuk.' Foto: Annaleen Louwes
‘Ik was verbaasd toen ik hoorde dat mensen bang voor me zijn. En ik vind het ook niet leuk.’ Foto: Annaleen Louwes
Alleen maar bang

Hij weet inmiddels, zegt Brussen, dat het een onderdeel is van zijn persoonlijkheidsstructuur, en dat het samenhangt met zijn neiging tot depressiviteit. ‘Ik ben een man met een groot ego en lange tenen, en je ziet vaak dat zulke mensen kampen met depressies. Bij mij is dat er altijd geweest, vanaf mijn achtste. Het is een chronische ziekte, en echt een handicap. Zonder pillen ben ik een soort plant. Op het dieptepunt van mijn leven, tussen mijn achttiende en mijn twintigste, kon ik geen trap meer opkomen. Ik had pijn in mijn gewrichten, durfde niet meer naar buiten, was alleen maar bang. Het voelt heel lichamelijk, terwijl het alleen maar geestelijk is. Bijna drie jaar lang heb ik me opgesloten in mijn kamer. Dan ga je ’s nachts leven. Slapen en tv-kijken, dat was het zo ongeveer. Veel Call TV. Een comateus bestaan. Je leeft eigenlijk niet meer. Het leven is er wel, maar je wil er zo weinig mogelijk mee te maken hebben.’

Het ging pas beter toen hij eindelijk een goede psychiater vond die juiste medicatie voorschreef. ‘Drie maanden later voelde ik me driehonderd procent beter. Pas toen kon ik gaan denken aan zaken als ambitie, werk, het uitbuiten van mijn talent. En pas toen ging ik überhaupt het leven ontdekken. Daar ben ik heel laat mee begonnen.’

Dezelfde psychiater zei ook dat het voor iemand als hij eigenlijk beter zou zijn om een leven te leiden met zo min mogelijk impulsen. ‘Gewoon een anoniem baantje nemen, in het weekend leuke dingen doen met je vriendin en je vooral niet op internet begeven. Nul prikkels, nul gezeik. Maar dat zou ik niet kunnen. Want waar leef ik dan voor? Ik ben toch iemand die op zoek is naar applaus, naar reactie, naar op zwarte lijsten terechtkomen.’

Leven ‘vanuit een wond’

Ook op andere gebieden zat het Brussen in zijn jeugd bepaald niet mee. Hij groeide op in een christelijk gezin in Bennekom, en ging al op jonge leeftijd in discussie met de dominee over het bestaan van God. Diens onwrikbare geloof in het eigen gelijk, daar ging hij toen al graag tegenin. ‘En ja,’ zegt hij lachend, ‘daar mag je gerust Freud op loslaten, want dat is in de rest van mijn leven altijd een constante gebleven.’

Op zijn twaalfde overleed zijn moeder aan darmkanker. Zijn vier jaar oudere zus verliet meteen het huis, hij bleef over met zijn vader, een inmiddels gepensioneerde boekhouder met wie hij al ruim tien jaar geen contact meer heeft. ‘Hij maakte altijd ruzie, ook met mij. Bij het minste of geringste explodeerde de boel en gingen we snoeihard tegen elkaar tekeer. Tja, die drift, hè. En ik ben dus precies zo. Het is bijna griezelig. Ik merk vaak dat wat mensen nu van mij vinden, precies hetzelfde is als hoe ik over mijn vader denk.’

Hij leeft ‘vanuit een wond’, zegt Brussen. En dat is ook wat hij gemeen zegt te hebben met de kring waarin hij tegenwoordig regelmatig verkeert: de vriendengroep rond Hans Teeu wen, met mensen als Theodor Holman, Jonathan van het Reve en Gummbah. Ze komen meestal samen in Teeuwens woning, ook wel ‘Het Paleis van de Vrijheid’ genoemd. ‘We hebben daar vaak de grootste lol, hoor, het zijn soms geweldige avonden. Een zoete inval. Maar een zeker nihilisme, een besef dat dit leven toch uiteindelijk behoorlijk kut is, dat is wel iets wat ons bindt.’

De zon is inmiddels doorgebroken en we zijn verkast naar het terras, dat een verbluffend uitzicht biedt over heel Amsterdam. Ik vraag hem of er dingen zijn waar hij wél gelukkig van wordt, en hij denkt even na. ‘Hmm. Seks misschien. Een goed feest. Hard werken, en daarvan het tastbare resultaat zien. En dit natuurlijk: de zon.’