De twee jaar die aan de publicatie van mijn boek De onbewoonbare aarde voorafgingen had ik mezelf ondergedompeld in klimaatwetenschap, onderzoek dat ik indertijd zag als het product van een soort bewustwording – het soort dat ooit misschien een openbaring genoemd zou worden, aangezien de toekomstscenario’s die wetenschappers schetsten mij ertoe noopten om mijn kijk op de wereld en op de ontwikkelingen in de komende decennia volledig te herzien.

Ook het schrijven zelf was een verwerking van, of beter gezegd een worsteling met de mate waarin die nieuwe kennis inbreuk had gemaakt op de intuïtieve inzichten waarmee ik dat onderzoek was ingegaan, als talismannen van mijn eigen naïviteit.

Toen ik de laatste pagina’s schreef, wist ik genoeg om in te zien dat maar weinig oppervlakkige aannames over de oplosbaarheid van de klimaatcrisis een echte confrontatie met de absolute nietsontziendheid van die crisis zouden kunnen doorstaan. En toch was ik nog vol enthousiasme – over de...