Hunter White heet de Amerikaanse hobbyjager die dankzij de bemiddeling van een westerse wildparkbezitter in Afrika zijn Big Five-trofeeën komt completeren met een voor hem uitgekozen zwarte neushoorn. White stamt dan ook uit een jagersgeslacht, en over het ‘eerlijke’ gevecht tussen mens en grootwild houdt de gefortuneerde zakenman er strenge principes, romantische denkbeelden en woeste gevoelens op na. De koloniale verhoudingen binnen dit semi-legale jachtgebeuren komen op scherp te staan en kantelen als de wildparkbezitter White introduceert bij de leden van een Afrikaanse stam die hij op zijn (van hen afgepakte) leefgebied hun oeroude jaagrituelen laat uitleven. De Vlaamse schrijfster, uitzonderlijk goed thuis in de grootwildjacht-finesses en in de mannelijke testosteronbeleving, laat deze hedendaagse moraliteit meesterlijk ontsporen als de posities van jager en prooi, slachtoffer en profiteur geleidelijk verschuiven. De taal zindert, de lezer waant zich op de Afrikaanse steppe en de dagenlange jachtpartijen vol duister gevaar zijn toenemend hallucinant. (MvdJ)