Vijf procent van alle uitgezonden militairen krijgt te kampen met een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Dat geldt ook voor de manschappen die straks terugkeren uit Uruzgan. Zullen zij de zorg krijgen die ze nodig hebben? ‘Defensie zou deze mensen veel intensiever moeten begeleiden.’

Dit artikel verscheen in juni 2007 in Vrij Nederland.

‘Eén telefoontje. Dat is alle nazorg die ik gekregen heb.’ Voormalig soldaat eerste klasse Jethro W. (21) vulde na zijn missie in Afghanistan in 2004 een ‘vragenboekje’ in en stuurde het op naar Defensie. Een jaar lang kreeg hij geen reactie, hoewel sommige van zijn antwoorden daar beslist reden toe gaven. Defensie leek zich meer zorgen te maken om Jethro’s weigering begin 2006 om met het 44ste Pantserinfanteriebataljon nogmaals naar Afghanistan af te reizen, en daagde hem voor het gerecht. Een oneervol ontslag volgde.

Ongeveer gelijktijdig aan zijn dienstweigering kreeg Jethro eindelijk het telefoontje van de Maatschappelijke Dienst Defensie, als reactie op zijn vragenlijst. ‘Ik had geen idee wie ik aan de lijn had,’ vertelt Jethro. ‘Ik zei dat het belletje niet gelegen kwam omdat de volgende oefening ging beginnen.’ ‘Je moet het vooral niet als een verplichting zien,’ had de man gezegd. ‘Ik doe ook maar mijn werk. Je kunt me bellen als je wilt.’ En daar bleef het bij.

Inmiddels is Jethro bij het Centraal Militair Hospitaal in Utrecht in behandeling voor de posttraumatische stress-stoornis (PTSS) die hij bij zijn eerste missie in Afghanistan opliep. Omdat hij daar al tijdens de dienstweigering aan bleek te lijden, heeft Defensie de ex-militair gerehabiliteerd en zijn oneervol ontslag teruggedraaid. Toch loopt de rechtszaak gewoon door.

Nederland richt zich sinds de val van de Berlijnse Muur meer en meer op vredesmissies. De generatie ‘jonge veteranen’, zoals de militairen worden genoemd die vanaf de uitzending naar Libanon in 1978 zijn ingezet, groeit explosief: ieder jaar komen er duizenden bij. De Nederlandse bijdrage in Afghanistan levert elfduizend veteranen op, een eventuele verlenging van de missie niet meegerekend.

Maak duidelijk dat hulp halen een teken van sterkte is.

De meeste militairen vinden eenmaal terug wel weer hun weg in het dagelijkse leven, maar tien procent komt terug met psychische klachten, van wie de helft een PTSS ontwikkelt. Vijfhonderdvijftig Uruzgan-gangers zullen straks dus een behandeling nodig hebben. ‘En dat aantal kan oplopen,’ zegt de Amerikaanse defensiepsychiater Charles Hoge. Hij onderzocht de gezondheid van Amerikaanse militairen die in 2003 in Afghanistan en Irak streden en vond een oorzakelijk verband tussen het aantal vuurgevechten en de intensiteit ervan, en PTSS. De missie naar Uruzgan, de gevaarlijkste en omvangrijkste uit de geschiedenis van de NAVO, zou dus wel eens voor onaangename verrassingen kunnen zorgen als de uitgezonden militairen weer terug zijn in Nederland.

Hoge: ‘Een van de belangrijkste lessen die we in de Verenigde Staten door onze oorlogen geleerd hebben is: moedig militairen aan om zorg te zoeken als ze die nodig hebben. Veel militairen gaan hulp uit de weg omdat ze zich schamen en bang zijn door commandanten en collega’s als zwakkeling te worden gezien. Maak duidelijk dat hulp halen een teken van sterkte is.’

Herbeleving

Twan Driessen behandelt als arts en psychotherapeut bij Centrum ’45 al jaren mensen met oorlogstrauma’s. Volgens hem wordt de drempel om hulp te zoeken steeds lager voor veteranen. ‘Vroeger sprák je niet over PTSS. Pas in de jaren tachtig, toen de gevolgen van de Vietnam-oorlog bekend werden, is de stoornis officieel erkend. Nu is het algemeen bekend dat PTSS bij bepaalde beroepsgroepen meer voorkomt. Al wordt de stoornis nog vaak gezien als een ziekte van veteranen. Ten onrechte, want ook de machinist die in zijn carrière vijftien keer iemand voor zijn trein ziet springen, kan een PTSS ontwikkelen. Dat geldt voor iedereen die iets ernstigs meemaakt dat buiten de gemiddelde menselijke ervaring valt.’

Deze veteranen lopen het risico maatschappelijk af te glijden, zonder dat zijzelf en hun omgeving de echte oorzaak ervan kennen.

De trauma’s van de veteranen die Driessen spreekt, lopen uiteen. Zo heeft hij een veteraan in behandeling die als kok in Libanon de kogels langs zijn hoofd hoorde suizen. Maar ook een Indië-veteraan die na vijftig jaar nog elke nacht wakker wordt met het beeld van de kinderen die hij met zijn tank overreed. De symptomen komen overeen: herbeleving van de traumatische gebeurtenis, een verhoogde prikkelbaarheid en terugtrekking uit het sociale leven. De meeste gevallen van PTSS zijn goed te behandelen, op één procent na: de chronische variant, waarbij de klachten levenslang aanhouden. Oud-strijders met chronische PTSS moeten leren leven met hun ‘korte lontje’. Door bijvoorbeeld niet te veel alcohol te drinken in een dreigende omgeving zoals een bomvolle kroeg. Of door weg te lopen als ze woede voelen opkomen en hun partner op dat moment naast hen staat.

Het grootste probleem is volgens Driessen het signaleren van PTSS. Want de stoornis komt nooit alleen, maar gaat gepaard met een trits aan ‘secundaire klachten’: alcohol- en drugsverslaving of agressief gedrag. Vaak volgen financiële problemen, een rampzalige gezinssituatie en ontslag. Driessen: ‘Deze veteranen lopen het risico maatschappelijk af te glijden, zonder dat zijzelf en hun omgeving de echte oorzaak ervan kennen. Een goede begeleiding vanuit Defensie is in het belang van de maatschappij.’

Plunjezak

Die nazorg van Defensie is voor veel veteranen lange tijd geen vanzelfsprekendheid geweest. De Tweede Wereldoorlog, de conflicten rond Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea en de Korea-oorlog leverden een half miljoen veteranen op. Eenmaal terug in Nederland moesten zij het maar zelf zien te rooien. Soms konden ze terecht bij particuliere instanties als de Bond voor Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO). Defensie deed niet aan nazorg en van posttraumatische stress had nog niemand gehoord.

‘Wij werden na terugkeer slecht behandeld, helaas ook door onze eigen overheid,’ vertelde de inmiddels overleden Ton Jorna tijdens de Veteranendag van de Landmacht in 2004. Hij maakte als militair de politionele acties in Nederlands-Indië mee. Helse patrouilles door een ondoordringbaar oerwoud, honderden kameraden die sneuvelden. Terug in Nederland werd Jorna niet bepaald met open armen ontvangen, verklaarde hij in een getuigenverhaal op de site www.4en5mei.nl: ‘Er was geen opvang. Ik herinner me de zogenaamde demobilisatiecentra waar we – na jaren in de tropen onder soms erbarmelijke omstandigheden – onze plunjezak moesten leegschudden. Je moest betalen als er een sok, zakmes of een etuitje met naalden en knopen was kwijtgeraakt. Erger nog was de negatieve berichtgeving in de media. De overheid stond niet achter ons, maar zweeg.’

In de jaren tachtig gingen de Indië-gangers zich roeren. Waar bleef de erkenning, en waarom hadden ze nooit nazorg gekregen? Bij de media vonden ze nu een gewillig oor, en met hun protestacties schudden zij de regering ruw wakker. Defensie moest maar eens verantwoordelijkheid nemen voor haar veteranen. Tijd voor actie, dacht Den Haag en in 1990 kwam de toenmalige minister van Defensie, Relus ter Beek, met de eerste veteranennota Zorg voor veteranen in samenhang. De nota had twee hoofddoelen: het bevorderen van maatschappelijke erkenning en het verbeteren van de geestelijke zorg. Voor het eerst werden de psychische gevolgen van oorlogservaringen bij militairen erkend. Al ging de nota – op een enkele passage na – niet in op de situatie van jonge (Libanon-)veteranen, achteraf bezien een historische vergissing.

Ik ben opzij gezet als een zak oud vuil en zal moeten leren leven met mijn somberheid en agressie.

Gegijzeld

Ex luitenant-kolonel Peter Schoonenwolf ervoer in 1995 de nazorgpraktijk, nadat hij als EU-waarnemer twee keer gegijzeld was in voormalig Joegoslavië. Defensie meldde de familie Schoonenwolf Peters lichaam te hebben gevonden en verklaarde hem dood. Zijn vrouw moest later via teletekst vernemen dat Peter toch in leven was en zelfs was vrijgelaten. Eenmaal terug in Nederland wachtte hem een weinig riante nazorg. ‘Op het vliegveld in Nederland aangekomen kreeg ik een plakkerig papiertje met een telefoonnummer in mijn handen gedrukt,’ vertelt Schoonenwolf nog altijd aangedaan, ‘voor als je hulp nodig hebt. Nou, dat was de nazorg. Niemand die mij ooit gevraagd heeft wat me is overkomen.’

Toen Schoonenwolf voor de tweede keer naar Joegoslavië werd uitgezonden, ging het mis. ‘Ik zat als een kind te huilen in een hoekje en was levensgevaarlijk. Chronische PTSS, blijkt inmiddels, en niemand die me daar nog vanaf helpt. Mijn vrouw kreeg een andere vent terug, mijn kinderen een nieuwe vader. Ik ben opzij gezet als een zak oud vuil en zal moeten leren leven met mijn somberheid en agressie.’

Peter Schoonenwolf begon een rechtszaak tegen Defensie, die geen verantwoordelijkheid wilde nemen voor de letselschade van deze aan de Europese Unie uitgeleende militair. De reactie van staatssecretaris Cees van der Knaap in 2001: ‘Niet kan worden gesteld dat de situatie ontstaan is ingevolge een handelen of nalaten die toe te rekenen is aan het ministerie van Defensie. Jegens u is niet onzorgvuldig gehandeld.’

Schoonenwolf was niet de enige militair die met psychische klachten rondliep. Van de jonge veteranen bleek vijf tot tien procent mentale problemen te hebben. En zij kenden vaak de weg naar de hulpverlening niet of wilden geen hulp. Bovendien coördineerden de bij het veteranenbeleid betrokken partijen hun activiteiten onvoldoende. Daarom moest er één zorgloket komen voor alle veteranen. In 2000 opende de toenmalige minister-president Wim Kok de deuren van het Veteraneninstituut in Doorn.

Maar veel veteranen bleven door de mazen van het zorgnet glippen. ‘Tikkende tijdbommen’ werden ze met gevoel voor drama genoemd als er een exces had plaatsgevonden, zoals in 2003, toen Cambodja-veteraan Paul S. in commandotenue zijn schoonfamilie doodschoot. Er moesten maatregelen komen en op 1 juni 2005 kondigde Van der Knaap trots de nieuwe Nota Veteranenzorg aan: de personeels- en de veteranenzorg zouden in de toekomst beter op elkaar aansluiten en het tempo waarin het veteranenbeleid uitgevoerd werd, moest fiks omhoog. En dan het pronkjuweel van de staatssecretaris: een Veteranen Registratiesysteem, om problemen bij veteranen vroegtijdig te kunnen signaleren.

‘Wel een beetje aan de late kant,’ mopperde Jean Debie, voorzitter van de militaire vakbond VBM/NOV. ‘Al in 1998 heeft Den Haag ons toegezegd hier werk van te maken.’ Beter laat dan nooit, dacht Van der Knaap en hij beloofde plechtig: ‘De ex-militair staat er niet alleen voor bij de verwerking van zijn ervaringen.’

De versnelling die de staatssecretaris in de tweede nota aankondigde, is er inderdaad gekomen. Inmiddels is de gezondheidszorg van de krijgsmachtonderdelen samengevoegd tot één militaire gezondheidszorg, op advies van psychiater Gersons. Hadden Marine, Marechaussee, Land- en Luchtmacht voorheen verschillende opvattingen over goede nazorg, nu wijzen de neuzen dezelfde kant op. Ook introduceerde Defensie een regionaal zorgsysteem, dat het mogelijk maakt elke (ex-)militair in zijn eigen regio op te vangen.

Kort samengevat werkt het nieuwe systeem als volgt: een veteraan meldt zich bij het Centraal Aanmeld Punt van het Veteraneninstituut. Daar krijgt hij, indien nodig, een maatschappelijk werker in zijn regio toegewezen. Die kan hem weer doorverwijzen naar instanties van de militaire gezondheidszorg als het Centraal Militair Hospitaal of de Afdeling Individuele Hulpverlening. Voor hulp zonder militaire rang staan civiele instanties als Centrum ’45, het Sinai-centrum en de RIAGG’s klaar. Militairen in dienst leggen ongeveer hetzelfde parcours af, maar melden zich bij de bedrijfsmaatschappelijke werkers of de militaire arts.

Volgens Twan Driessen is er dankzij het regionale zorgsysteem de afgelopen twee jaar een toename van vijftig procent geweest in het aantal veteranen dat zich met ernstige psychische klachten meldt. ‘Door de maatschappelijk werkers van het Veteraneninstituut is de drempel naar de zorgverlening laag en worden veteranen wanneer nodig sneller doorgestuurd naar gespecialiseerde instellingen als Centrum ’45.’

Zwijgplicht

Lovenswaardige ontwikkelingen voor ieder die nú zorg nodig heeft. Maar hoe bereiken de veteranen van eerdere missies op tijd de zorg? In november 2006 veroorzaakt het alarmerende Telegraaf-artikel ‘Kapot voor het leven’ opschudding. Hierin vertelt een gebroken Libanon-veteraan over de gebrekkige nazorg van Defensie en de zwijgplicht die hem is opgedrongen. Aanleiding voor Tweede Kamerleden Angelien Eijsink (PvdA) en Hans van Baalen (VVD) om schriftelijke vragen aan de staatssecretaris te stellen over de nazorg voor deelnemers aan oudere missies.

Drie maanden later, februari 2007, komt Van der Knaap met zijn ‘Plan van aanpak nazorg veteranen “oudere missies”’. En zoals hij daarin aankondigt, stuurt hij op 26 april een brief naar de vierendertigduizend veteranen die hebben deelgenomen aan de vredesmissies sinds Libanon. De overige veteranen kunnen later dit jaar post van Defensie verwachten. De brief wijst de oud-strijders op de beschikbare zorgvoorzieningen en nodigt hen uit zich aan te melden bij het Centraal Aanmeld Punt voor ondersteuning. Ook komt er een voorlichtingscampagne op veteranenwebsites en in -bladen, die iedereen oproept veteranen met een acute zorgbehoefte aan te sporen hulp te zoeken. Inmiddels doet ook het Veteranen Registratiesysteem, gekoppeld aan de gemeentelijke basisadministratie zijn werk: Defensie heeft (bijna) alle veteranen in het vizier.

‘Hoog tijd,’ noemt Jan Burger van de Bond voor Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers de brief aan de veteranen. ‘De overheid is bezig met een flinke inhaalslag. Lange tijd heeft zij zich niet met de nazorg willen bemoeien en waste de staatssecretaris zijn handen in onschuld. “Ik heb de nazorg geregeld,” kon hij de Tweede Kamer melden. “En dat niemand die weet te vinden, is niet mijn probleem.” Veteranen kunnen al jaren aanspraak maken op het invaliditeitspensioen, maar niemand wist ervan. Eindelijk heeft Defensie dan erkend dat nazorg geen haalrecht is van de veteraan, maar een brengplicht van haarzelf.’

De pijnplek zit in het verleden, bij de veteranen van eerdere missies.

Pijnplek

‘Allemaal schitterende ontwikkelingen, zo’n brief en een nieuwe militaire gezondheidszorg,’ vindt Henk van der Meijden van OMVR Lunenberg Advocaten, die al ruim tien jaar (PTSS-)veteranen bijstaat. ‘Maar voor de Libanon-veteranen, die in het vliegtuig terug de order kregen vooral te zwijgen en inmiddels behept zijn met PTSS, komen ze te laat. De pijnplek zit in het verleden, bij de veteranen van eerdere missies.’

Volgens de advocaat heeft de staatssecretaris altijd geprobeerd onder zijn zorgplicht uit te komen. Als voorbeeld noemt hij de zaak van zijn cliënt Peter Schoonenwolf. Eind april hebben ze de rechtszaak tegen Defensie gewonnen, na zeven jaar strijd. De uitspraak: Defensie is óók verantwoordelijk voor militairen die onder commando worden gesteld van internationale organisaties als de EU, VN of NAVO. Van der Meijden: ‘Een bezwarenadviescommissie adviseerde het bezwaar van Schoonenwolf gegrond te verklaren, maar dat heeft Van der Knaap met verve bestreden; typerend. Nu gaat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep verder dan Defensie ooit gewild heeft.’

De schadeclaims van getraumatiseerde veteranen vindt de advocaat een rechtstreeks gevolg van slecht werkgeverschap. ‘De staatssecretaris zou moeten laten weten dat hij de signalen van de veteranen van oudere missies serieus neemt en een grondiger aanpak moeten aanbieden dan die brief. Veel veteranen hebben door hun ziekte geen werk meer, hebben grote financiële of relationele problemen. Defensie zou deze mensen veel intensiever moeten begeleiden.’

Omdat dat voorlopig niet gebeurt, hebben Cindy Hoefnagels en Esther Cahsay zelf het heft in handen genomen en twee maanden geleden de Stichting voor Partners van PTSS Veteranen (SPPV) opgericht. Hoefnagels is zelf partner van een ex-luchtmachtmilitair die nu voor PTSS wordt behandeld. Zijn ziekte legde een enorme druk op haar en het gezinsleven. ‘Er moest enorm veel geregeld worden toen het met mijn partner bergafwaarts ging. Dat kwam dan op mij neer.’ Veel oorlogen worden thuis met de partner uitgevochten. Volgens Hoefnagels leidt PTSS bij veteranen in minstens zeventig procent van de gevallen tot een scheiding. Om de families verlichting te brengen, is er een telefoonlijn die vierentwintig uur per dag te bereiken is, ‘voor het broodnodige luisterend oor en advies’. Voor wie meer kwijt wil is er het buddy-systeem, waarbij partners van PTSS-veteranen aan elkaar worden gekoppeld. Ook voor financiële en maatschappelijke steun kun je bij Cindy en Esther terecht. Inmiddels hebben zich verschillende partijen bij de SPPV aangesloten. En ook Defensie zal de stichting steunen.

Guus Freriks, jurist bij het letselschadebureau Pals Groep, vindt die particuliere initiatieven ‘veelzeggend’. Net als Van der Meijden vindt hij dat Defensie zich wel erg makkelijk van de PTSS-veteranen afmaakt. Freriks heeft inmiddels bijna tweehonderd schadeclaims van veteranen verzameld. Het zijn voornamelijk Bosnië- en Libanon-gangers die smartengeld en een financiële vergoeding eisen voor de misgelopen inkomsten. ‘Velen hebben hun baan verloren of leven noodgedwongen van een uitkering door de PTSS die zij ontwikkelden,’ zegt Freriks. ‘Zij hebben nul komma nul nazorg gehad, werden ’s nachts op het vliegtuig in Nederland gedropt en moesten zelf maar uitzoeken hoe ze thuis kwamen. Het lijkt mij overbodig om te zeggen dat Defensie haar zorgplicht niet is nagekomen.’ Inmiddels heeft Defensie op één zaak gereageerd met de mededeling dat deze verjaard is; de termijn van vijf jaar waarbinnen de Libanon-ganger zijn PTSS had moeten vaststellen, is verstreken. ‘Defensie rekent vanaf het moment dat de man zich bij zijn psychiater meldde. Wij rekenen vanaf het moment dat hij officieel gediagnosticeerd is. De strijd is dus nog niet gestreden. Maar had de man zich een halfjaar eerder gemeld, dan kwam hij direct in aanmerking voor een onderzoek en was juridisch gesteggel niet nodig geweest. Het verjuridiseren van zo’n kwestie is wrang voor deze mensen die jaren trouw gediend hebben.’

Maar het is niet alleen de nazorg in het verleden die ervan langs krijgt. Ook op de recente nazorg van Defensie is kritiek. De laatste jaren lijkt er onder veteranen een emancipatiestrijd gaande, net als in de jaren tachtig onder de Indië-gangers. Steeds makkelijker weten zij hun weg te vinden naar de Hilversumse studio’s en de advocatuur. En er duiken onderzoeken op die er niet om liegen.

In november 2006 belandt een uitgelekt rapport van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) bij de redactie van het programma Netwerk. Jarenlang heeft oud Bosnië-militair Tom van der Spek aan de Defensie-deur geklopt voor hulp bij zijn PTSS. Vergeefs. De afdeling psychiatrie van het Centraal Militair Hospitaal schoot ernstig tekort en maakte een onverschillige indruk, volgens het rapport. En ook het Veteraneninstituut komt er bekaaid vanaf: het had de zorgvraag van de militair niet mogen afwijzen. Reactie van de staatssecretaris: ‘Ik herken me niet in het beeld dat de nazorg bij Defensie ondeugdelijk is. Integendeel. Natuurlijk betreur ik het ten zeerste dat het in enkele individuele gevallen misgaat.’

De Nationale Ombudsman vraagt zich af of het wel om incidenten gaat en signaleert in zijn brief aan de staatssecretaris van 2 maart jongstleden dat er een groep ‘vergeten veteranen’ is (de groep die een maand later de brief over de zorgmogelijkheden van Defensie zal ontvangen) en betwijfelt of er wel voldoende sprake is van een integrale aanpak van alle problemen.

Twee weken later, op 17 maart, bespreekt het tv-programma Een Vandaag de resultaten van een zelf uitgevoerd onderzoek, de Enqûete Uitgezonden Militairen. Veertig procent van de 1930 ondervraagde (ex-) militairen geeft daarin aan onvoldoende nazorg te hebben gehad. PvdA-Kamerlid Angelien Eijsink stelt naar aanleiding daarvan Kamervragen. Reactie Van der Knaap: ‘Dit beeld komt niet overeen met mijn beeld.’

Tekortgeschoten

De Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) heeft zich onlangs over de vraag gebogen of Defensie niet is tekortgeschoten in de nazorg van Jethro W. ‘Geen sprake van incidentele missers, maar van structurele problematiek.’ Dat is de conclusie van het onderzoek, dat Vrij Nederland in handen kreeg. Vernietigend voor een staatssecretaris die zich nogal eens achter incidenten wil verschuilen. De inspecteur, commandeur-arts Hofkamp, constateert in het rapport van 12 april 2007 een aantal ‘procedurele tekortkomingen’. Zo kreeg Jethro nooit het verplichte terugkeergesprek na de eerste missie en vulde hij het keuringsformulier niet in. En inderdaad, de reactietermijn op de aangegeven bijzonderheden in de nazorgvragenlijst was te lang. Toch concludeert Hofkamp dat de nazorg van Jethro inhoudelijk niet is tekortgeschoten. Want zijn gedrag en uitlatingen, ‘alsmede door hem gegeven reacties op herhaalde vragen betreffende zijn gezondheid’ gaven ‘geen duidelijke indicaties voor een vermoeden van – het ontstaan van – een PTSS’.

Meer algemeen maakt Hofkamp zich echter wel zorgen over de ‘rondom de uitzending te verlenen zorg’, zoals dat is vastgelegd in het Integraal Zorgconcept Vredesoperaties: ‘Op grond van de bij de betrokken instanties ingewonnen informatie valt te vrezen dat er in ieder geval op een aantal van deze punten geen sprake is van incidentele missers, maar van structurele problematiek. Deels lijken deze samen te hangen met onvoldoende specificiteit van de bepalingen qua termijnen, verantwoordelijkheden, acties en consequenties. Voor een ander deel lijkt het probleem ermee te maken te hebben dat, hoewel wel zo bedoeld, er in de praktijk geen sprake is van een functionerende nazorgketen, omdat de onderlinge betrokkenheid van de verschillende acterende instanties te wensen overlaat. Zo worden omissies vaak niet onderling gecommuniceerd en zeker niet onderling hersteld.’

Hofkamp komt met een trits aan aanbevelingen: een verbetering van de communicatie tussen de verantwoordelijke instanties, het inbouwen van dubbelchecks met betrekking tot de te nemen acties door de initiërende en uitvoerende instanties. Verder: het nauwlettend toezien op een tijdige uitvoering van de voorgeschreven acties, een bedrijfsgeneeskundig onderzoek in persoon voor (her)uitzending, een goede registratie van de plaatsingsgeschiedenis en de uitzendperioden in de medische dossiers. Hij besluit: ‘Essentieel is dat zowel de betrokken zorginstanties als de commandant en de militair zelf hun verantwoordelijkheid blijven zien en nemen. Bovendien is het cruciaal dat er administratieve (softwarematige) voorzieningen worden getroffen die de betrokken zorginstanties in staat stellen die verantwoordelijkheid te signaleren en uit te voeren.’

Defensie wil inhoudelijk niet reageren. Defensie-woordvoerder Boudewijn Revis: ‘Dit rapport van de IMG is als persoonsvertrouwelijk rapport binnen Defensie verstuurd en we willen het vertrouwelijk houden. Er is bij Defensie dus geen behoefte om het toe te lichten. Wij nemen de zaak van Jethro W. heel serieus en proberen zo zorgvuldig mogelijk recht te doen aan zijn positie. Dat blijkt ook uit de rehabilitatie en het feit dat het oneervol ontslag is teruggedraaid.’

Mooi gebaar

‘De onderzoeken stapelen zich op,’ zegt advocaat Henk van der Meijden. Hij wijst op het onderzoek van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht in 1987 over de nazorg van Unifil (Libanon)-militairen. Hun psychische problemen waren bekend, maar deze kennis werd niet toegepast bij de militairen die later naar Cambodja en Bosnië afreisden. De commissie-Tiesinga, die drie onderzoeken leidde naar veteranen, kwam al in 1997 met aanbevelingen voor goede (na)zorg. En sinds juni 2005 ligt er een Kamerbreed aanvaarde motie van Veenendaal en Eijsink te wachten op uitvoering. Hierin wordt de staatssecretaris opgedragen ‘een onderzoek te entameren naar de kwaliteit van de nazorg aan militairen’, vanwege ‘ernstige twijfels over de kwaliteit’ ervan. Van der Meijden: ‘Door de jaren heen is gevraagd om een onderzoek naar de nazorg binnen Defensie. Maar ondanks herhaalde Kamervragen heeft Van der Knaap dit willens en wetens nagelaten. Hij vreest natuurlijk dat als hij dát doet, duidelijk wordt hoe slecht het systeem functioneert, met een regen van schadeclaims tot gevolg. Met een beetje serieuze belangstelling voor de positie van de militair had de huidige nazorg al in de jaren negentig gerealiseerd kunnen zijn.’

Dat Defensie bezig is met een inhaalslag prijst Van der Meijden. Maar hij mist een integrale aanpak van alle problemen bij één instantie. ‘Vaak ontstaan door de stoornis ook alcohol- en drugsverslaving, financiële en relatieproblemen. “Los eerst maar eens je alcoholprobleem op,” krijgen veel veteranen te horen.’ Zijn plan: neem de veteraan vier jaar terug bij Defensie en geef hem een intensieve behandeling. Pak de verslaving aan, bied schuldhulpverlening, schep een gezonde arbeidssituatie en geef relatietherapie. ‘Iemand met PTSS heeft intensievere begeleiding nodig dan die van een maatschappelijk werker.’

Van der Meijden vindt de vijf extra casemanagers die Defensie inzet weliswaar een ‘mooi gebaar’, maar ‘absoluut ontoereikend’. ‘Die kunnen onmogelijk alle gevallen helpen. Ik hoor van veel cliënten dat de casemanager hard werkt, maar vaak niet snel kan reageren omdat hij te veel zaken heeft lopen. Bovendien vraag ik me zeer af of er voldoende psychologen en psychiaters zijn om de Uruzgan-militairen die dit nodig hebben op te vangen. Ik vrees een vertraging in de doorstroom van getraumatiseerde militairen en veteranen, want een intake kost tijd en zoveel specialisten zijn er niet.’

Veteranenwet

‘De staatssecretaris maakt stapjes voorwaarts,’ vindt Kamerlid Angelien Eijsink. ‘De nieuwe militaire gezondheidszorg en het Veteranen Registratiesysteem zijn positieve ontwikkelingen. Maar de vruchten daarvan zullen we pas over vijf tot tien jaar plukken. Als het niet nog langer duurt, want het plan van aanpak blijft veel te lang een plan. De staatssecretaris moet daar echt meer vaart achter zetten in plaats van jubelverhalen op te hangen over de veteranenpas en de veteranendag.’

Het ontbreken van vaste normen voor nazorg is volgens haar het grootse probleem. ‘Waarom moeten Jethro W. en Peter Schoonenwolf en al die anderen zo hard knokken?’ Eijsink pleit voor de invoering van een Veteranenwet zoals in Canada en de Verenigde Staten; een vast juridisch kader waarin de mate van overheidsaansprakelijkheid bij specifieke veteranenproblemen komt vast te staan. ‘Want zonder die wet blijft het huidige nazorgbeleid ad hoc en moeilijk objectief te toetsen. En blijft de veteraan afhankelijk van de staatssecretaris van dat moment.’

In oktober 2006 opperden Eijsink en Wouter Bos hun wet in het PvdA-plan ‘Zorgdragen voor Veteranen’ aan het Veteraneninstituut. Voor sommigen is het nooit genoeg, verzuchtte Van der Knaap op zijn weblog en noemde hen een ‘Rupsje Nooitgenoeg’. ‘Een overkoepelend juridisch kader voegt helemaal niets toe en beperkt juist de ruimte die er nu is om binnen de afzonderlijke regels individueel maatwerk te leveren.’

Jan Burger van de Bond voor Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers juicht zo’n wet wel toe. ‘Je krijgt helder waar de financiën vandaan komen en kunt er een begroting op loslaten. De militaire vakbond AFMP opperde zelfs dat je het veteranenbeleid beter door het ministerie van Algemene Zaken kunt laten uitvoeren, want als ex-werkgever is Defensie lastig. Bovendien is Defensie een krijgsmacht en geen zorginstelling. En uiteindelijk dient een goede nazorg het maatschappelijk belang.’

Inmiddels heeft Jethro W. besloten zijn behandeling bij het Centraal Militair Hospitaal (CMH) stop te zetten. Hij heeft zich maandelijks bij zijn psychiater daar gemeld voor een gesprek, maar stond steevast na tien minuten weer buiten. ‘De psychiater vraagt vooral naar de rechtszaak. Hij zegt steeds: “Zorg dat die advocaat van jou de zaak niet groter maakt dan die is. Advocaten willen er nog wel eens een prestigezaak van maken. En ga vooral de media niet opzoeken.”’

Maar de doorslag om weg te gaan gaf vooral het laatste gesprek met de psychiater. ‘Wacht de rechtszaak maar af, dan gaan al je klachten vanzelf wel over.’ Jethro gaat nu op zoek naar een instantie buiten Defensie die ‘mijn PTSS wel serieus neemt’.