Zoete mond, de nieuwe roman van Thomas Rosenboom, bevat alle bekende rosenboomsiaanse ingrediënten. Behalve één: de ontwrichtende diepgang. De schrijver blijkt een medemens.

Op voorhand dacht ik aardig te kunnen voorspellen welke ingrediënten de nieuwe roman van Thomas Rosenboom (Doetinchem, 1956) zou bevatten. Een smeuïge vertelling, breed van opzet, breedvoerig van taal. Gesitueerd in het verleden, of het nu ver of nabij is. Bont geschilderde scènes. Humor van de gemene soort. Een volledig uitspelen van dramatische ironie, waardoor de lezer zich verkneukelt over de onwetende personages die onafwendbaar in de puree raken, vaak door eigen toedoen.

Een keur aan opzettelijk toegebracht leed, aan dieren, ondergeschikten, bejaarden, kortom zwakkeren. Hoofdpersonen die altijd wel terug te brengen zijn tot eerdere literaire verwanten: de naïeve romantica Emma Bovary en de megalomane, met waanideeën over de medemens begiftigde apotheker Homais, een modern mens – beide polen...