Speech uitgesproken bij de herdenking van Joop van Tijn in het Concertgebouw in Amsterdam

Joop en ik leerden elkaar kennen door Bob Groen, die allang dood is, maar die ik er ook even bij trek, omdat je nu eenmaal niet alleen met elkaar leeft, maar ook voortleeft met elkaar.

Hij hoort in het beeld van begin jaren zestig toen het voor ons allemaal begon. Joop bij de Haagse Post, Bob Groen en ik bij het Handelsblad. En het ging tussen ons zoals zo vaak bij beginnende journalisten: je schrijft vooral voor een paar vrienden. Díé moeten het goed vinden. Je bent in zekere zin een toetssteen voor elkaar. Joop schreef meer dan ik. Hij was verslaggever en ik redacteur.

Een jaar of vijf hebben wij zo hetzelfde gedaan: waarnemen en beoordelen wat er in de maatschappij gebeurt. In de lijst van het schilderij staan en kijken naar wat zich afspeelt op het doek. Aan de productiezijde van het vak zag ik met ontzag en ook enige afgunst de snel toenemende ontwikkeling van Joop zijn talenten.

Ik ben overgegaan naar de andere kant: op het doek, waar je waargenomen en beoordeeld wordt. Het is van die kant dat ik iets over Joop wil zeggen. Oók uit eigen ervaring met hem, maar vooral toch uit ervaring met die andere kant. Die de journalistiek gebruikt voor politieke doeleinden enerzijds, en die zich anderzijds ook afhankelijk voelt van de journalistiek en naar begrip zoekt voor wat ze doen of zeggen. De kant die soms de waarheid wil ontwijken en er soms naar snakt.

Tegenover die dualiteit stond Joop als een reus. Met een ruimte aan capaciteiten, zo groot dat hij zich kon permitteren zijn hoge maatstaven ook toe te passen.

Waarom was hij zo bijzonder en waarom kon hij overal in Den Haag binnenkomen, bij links en rechts, als hij dat wilde? Ook lang geleden, in tijden dat dat niet zo vanzelfsprekend was? Waarom kreeg hij iedereen aan zijn tafel?

Natuurlijk waren van belang díé eigenschappen, waar de laatste dagen zoveel over is gezegd: zijn ontwapenende lach, zijn vrolijkheid, zijn glinsterende ogen. Maar het écht belangrijke was zijn grote kennis van de zaken waarvoor hij kwam.

– Joop was vermoedelijk levensgevaarlijk door zijn scherpzinnigheid, maar zonder streken. En dus óók een avontuur voor de ander.

Joop ging soms bijna wetenschappelijk te werk. Hij had een vermoeden en zocht een bewijs voor de juistheid. Meestal verborg hij zijn eigen engagement in een bepaald vraagstuk niet.

Maar ook in het gesprek – dat voor hem inderdaad een hard gevecht was – ook in die tocht naar de bevestiging van een vermoeden – bleef zijn ongeëvenaard grote nieuwsgierigheid de regie houden van het verloop.

En dat betekende dat hij toch regelmatig terugkwam met heel andere buit dan waarvoor hij op jacht ging. Maar altijd met buit.

En altijd op zoek naar de waarheid. Dat is in de eerste plaats de ontmaskering van de leugen en in de tweede plaats het besef dat niet alleen de feiten, maar ook de ordening daarvan tot de waarheid behoren.

Het is die opvatting van de waarheid, waarin hij ook verantwoordelijkheid nam voor de ordening, de context van de feiten, die hem tot een uitzonderlijk integer journalist maakten. Kennis, waarheid, integriteit. In een maatschappelijk engagement, dat er onverbloemd was, maar dat nimmer déze elementen aan zich ondergeschikt maakte.

Joop, wel gevreesd, maar niet geschuwd. Hij was vermoedelijk levensgevaarlijk door zijn scherpzinnigheid, maar zonder streken. En dus óók een avontuur voor de ander.

Het meest uitzonderlijke aan Joop van Tijn is dat hij in een totaal veranderde journalistieke cultuur zichzelf trouw is gebleven. Kennis, waarheid, integriteit zijn sleutelwoorden gebleven in de uitoefening van zijn vak.

Het is hem niet alleen gelukt die maatstaven overeind te houden, maar ook om daarmee zelf overeind te blijven.

En misschien ligt daarin de verklaring voor het feit dat ik in die dertig jaar aan de andere kant vaak stiekem door ben gegaan met die vraag: wat zou hij daarvan vinden? Wat zou hij doen? Het gebeurde dat Joop antwoord gaf voordat de vraag werd gesteld.

In zijn nalatenschap zitten prachtige journalistieke producties, maar het indrukwekkendste dat hij ons nalaat, is de herinnering aan hemzelf. Dat is de houding tegenover zijn vak. De middelen waarmee hij het bedreef: scherpzinnigheid, eerlijkheid en doodgewoon fatsoen.

Die zeldzame toetssteen blijft. Het is moeilijk – ik weet het – op het doek in de lijst. Maar wat hébben we het nodig.

Door Hans van Mierlo