Nou, ik zou het wel weten, in zijn plaats.’

Hoor je vaak vanaf de wallekant. Daar sta ik ook, maar werkelijk: geen idee. Ik zou het niet weten.

Een van de weinig memorabele gesprekken met mijn vader, die me als een transcriptie voor ogen staat, was de uitleg die hij gaf aan iets wat ik volmaakt onlogisch vond. Er was weer eens oorlog, meldde de autoradio, het moet rond 1972 zijn geweest (Jom Kipoer? Eritrea?), we waren op weg naar hockeyles waar hij mij ging coachen en ik hem te schande zou maken. Ergens halverwege liet hij het woord oorlogsrecht vallen. Dit was voor de net-tiener die ik was een onbegrijpelijk concept. Je hebt vrede, en dan moet je niet zomaar ineens gaan schieten en bombarderen, maar tijdens een oorlog, dan is toch alles toegestaan?

Nee dus, beleerde hij, de Geneefse Conventie, de krijgsgevangenen, de burgerbevolking, de vluchtelingen, het gebruik van napalm… De echo van Vietnam hing nog in de lucht, zelfs in die van mijn geheel niet linkse en zeer...