Van Drs. P tot Typhoon, van Henny Vrienten tot De Jeugd van Tegenwoordig: met zijn platenlabel TopNotch heeft Kees de Koning een sterk merk gecreëerd én de Nederlandse muziek cultuur veranderd. Inmiddels is hij zelf ook een merkje geworden. 
‘Het gaat niet om wat iedereen goed vindt, het gaat om wat ík goed vind. 
En dat ga ik aan jullie brengen.’

Alstublieft! Tijdens de kerstvakantie geven we tien van onze beste stukken uit 2015 cadeau, zodat u de vrije dagen optimaal kunt benutten. Wilt u in 2016 de beste journalistiek blijven lezen? Neem dan meteen een abonnement!

Als je hem vraagt naar zijn definitie van succes, vertelt Kees de Koning een verhaal over de 95-jarige Heinz Polzer, beter bekend als 
Drs. P, die de afgelopen jaren vanuit zijn bejaardentehuis regelmatig een uitstapje maakte naar een koffiehuis op het Oudekerksplein. Quartier Putain heet het, en het is vernoemd naar een van Polzers liedjes, dat zich afspeelt op dit plein vol ‘meisjes van ’t vrije bestaan, met hun kleurige jurken al haast niet meer aan’. Het is tevens het hoofdkwartier van De Konings bedrijf TopNotch, het hipste muzieklabel van Nederland.

Twintig jaar geleden bracht dat label haar eerste single uit, Extince’s ‘Spraakwater’, waarin de Brabantse woordkunstenaar rapte over ‘machtige, prachtige, Drs. P-achtige rijms die je bijblijven tot je tachtigste verjaardag’. De Koning had nog nooit van Drs. P gehoord, maar als Extince hem noemde, dan moest het wel wat wezen. Zeventien jaar later bracht hij op TopNotch, in samewerking met uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, Polzers complete oeuvre opnieuw uit, in een luxe uitvoering met begeleidend boek. Tijdens de presentatie vertolkten onder meer TopNotch-artiesten als Faberyayo van De Jeugd van Tegenwoordig, Sef en Lucky Fonz III een aantal van diens nummers.

Foto: Jeroen Hofman
Foto: Jeroen Hofman

‘Nou, dát dus,’ zegt De Koning. ‘Dat is voor mij succes. Drs. P zat vanaf het begin in het DNA van TopNotch. Nu kwam hij hier, at een taartje en rookte een sigaar. En voelt zich verwant met wat ik doe. Dat is toch… insane? Serieus, ik kan niks mooiers bedenken.’
Het is een zonnige middag en hij zit op de bank in Quartier Putain. Op de zolder: zijn domein. Stapels boeken en vinyl, in de hoek gouden en platina platen van Anouk, van wie hij sinds 2006 manager is. Aan de muur posters van zijn artiesten, een oud kiekje van hemzelf met dj’s 2Tall en Knowhow, uit de tijd dat ze voor de VPRO-radio een hiphopprogramma presenteerden, en een foto van Jan Smit met de Surinaamse zanger/rapper Damaru in Volendamse klederdracht. Uit 2009, toen het onwaarschijnlijke duo met ‘Tuintje in mijn Hart (Mi Rowsu)’ dé grote zomerhit had.

Jukebox
Zijn omgeving doet dat al evenmin. Een verdieping lager zitten drie TopNotch-medewerkers vrolijk te kletsen achter hun laptops, daar weer onder kunnen bezoekers en toeristen gewoon binnenlopen. Er is geen deur die werk en plezier scheidt. Op de begane grond staat een grote jukebox die naar believen gevuld mag worden door medewerkers en artiesten. ‘Ik wilde een jukebox,’ zegt De Koning. ‘En daar heb ik dit koffiehuis een beetje omheen bedacht. Het begon met een wild idee, maar uiteindelijk dient het natuurlijk wel een doel. Als creativiteit je belangrijkste grondstof is, moet je dat ook een beetje cultiveren. Op een plek als dit kunnen er dingen ontstaan.’
Wat heet. Een greep uit de lijst van hiphop-artiesten die door TopNotch werden gelanceerd: Extince, Def Rhymz, Postmen, Raymzter, Opgezwolle, Salah Edin, DuvelDuvel, De Jeugd van Tegenwoordig, The Opposites, Kempi, Typhoon. Sinds een paar jaar komen daar nog heel wat andere activiteiten bij, en brengt het label ook werk van niet-hiphoppers als Lucky Fonz III, Guido Belcanto en Henny Vrienten uit. TopNotch is uitgegroeid tot een imperium dat al haar uitingen een zekere glans meegeeft. Het is ook een magneet voor veel jonge ontwerpers, fotografen en videomakers. Een ‘creatief bolwerk’, zoals Lucky Fonz het noemt. Nalden, medeoprichter van WeTransfer, had er zijn eerste baan. Habbekrats, het filmbedrijf van (onder meer) Gouden Kalf-winnaar Jim Taihuttu, maakte z’n eerste clips voor TopNotch. Animators Job, Joris en Marieke, vorige maand nog genomineerd voor een Oscar, verzorgden de clip van Gers Pardoels megahit ‘Ik Neem Je Mee’. ‘Niet dat ik die allemaal persoonlijk heb ontdekt of zo,’ haast De Koning zich te zeggen. ‘De helft dient zichzelf aan. Maar we hebben hier wel een ecosysteem gecreëerd waar zulke mensen alle ruimte krijgen om mooie dingen te maken. Wat vervolgens weer op ons afstraalt.’

En de kiem van alles ligt bij hem. ‘Alles wat ik heb meegekregen, zit in TopNotch. Je bouwt een bedrijf op basis van je eigen identiteit. Tenminste: ik doe dat. In zekere zin is dat nogal megalomaan en narcistisch. Het gaat niet om wat iedereen goed vindt, het gaat om wat ík goed vind. En dat ga ik aan jullie brengen. Daar is een zekere mate van arrogantie voor nodig. Uiteindelijk is het maar gewoon mijn smaak.’

Volgens Gerard Walhof, hoofdredacteur VPRO-radio, is de invloed die De Koning de afgelopen twintig jaar met TopNotch heeft uitgeoefend op de Nederlandse cultuur ‘niet te onderschatten’. ‘Als Kees in Amerika was geboren,’ zegt hij, ‘was hij niet alleen multimiljonair geweest, maar ook een van de grote meneren in de internationale muziekbusiness. De mannen die niet primair voor het succes gaan, maar vanuit hun gut handelen en zo de muziek veranderen: de Richard Branson van ooit, Chris Blackwell van Virgin, Ahmet Ertegun van Atlantic. Hij heeft een heel sterk merk gecreëerd. En gaandeweg is hij zelf ook een merkje geworden.’

Swéééét

De zoektocht naar die smaak begon op zijn vijftiende, toen hij een puber op het Amsterdamse Montessori Lyceum was, naarstig op zoek naar een eigen identiteit. Hij zocht het enige tijd in jazz, vooral vanwege de coole jaren vijftig-hoezen. Na het zien van een foto van de dichter Vladimir Majakovski werd het de Russische literatuur. ‘Ik was toen al vrij obsessief,’ zegt hij. ‘Als iets mijn aandacht greep, moest ik er alles van weten. Ik denk dat ik heel erg op zoek was naar iets om me mee te onderscheiden. Wegblijven van de mainstream.’

Extince. 'Spraakwater' was de eerste single uitgebracht door TopNotch. Foto: Ilja Meefout.
Extince. ‘Spraakwater’ was de eerste single uitgebracht door TopNotch. Foto: Ilja Meefout.

Vooruit, dat hij verliefd was op een Russisch meisje speelde ook mee. Vanwege de Russen ging hij werken in de boekwinkel van Tom Dulfer, broer van Hans. Zijn schoolgenoot Candy werkte er ook. In dezelfde tijd begon een klasgenoot hem verhalen te vertellen over een nieuwe muzieksoort die in New York aan het ontluiken was: hiphop. ‘Ik hoorde over streetparty’s in The Bronx, over de Zulu Nation, een soort samensmelting van een aantal New Yorkse gangs. Het klonk als een ondergrondse, bijna occulte wereld. Totaal gefascineerd was ik.’

De Russen gingen eruit, de rappers kwamen erin. Hele middagen bracht hij door in Boudisque en Rhythm Import, de enige twee winkels in Amsterdam die hiphop importeerden. ‘Ik bestudeerde de hoezen, probeerde de lyrics te decoderen, slokte alles op. Er was nauwelijks informatie. Het was een soort geheim dat ik met een klein groepje deelde. Ik denk dat dat heel belangrijk was.’ Hij dook in Public Enemy zoals hij een jaar daarvoor in Tsjechov was gedoken, en elke naam die voorman Chuck D. liet vallen, bracht hem weer op een nieuw spoor, van James Brown tot Malcolm X. Hans Dulfer, die een radioprogramma had bij de VPRO, kreeg lucht van zijn obsessie en vroeg hem af en toe wat platen voor hem te kopen. Toen Stetsasonic naar Paradiso kwam, waarschijnlijk het eerste hiphop-concert in Nederland, rook De Koning zijn kans. Kon hij de groep niet interviewen voor Dulfers programma? ‘Dat mocht. Candy ging mee. Het was eigenlijk geen interview. Ik was een totale fan die alleen maar meer informatie wilde. Ik was doodzenuwachtig en zij waren in totale paniek. Producer Prince Paul was naar de hoeren geweest en op de Wallen was hij de mastertapes van hun nieuwe album kwijtgeraakt.’

Niettemin werd het uitgezonden, en vooral het enthousiaste verhaal dat De Koning erbij vertelde, viel in goede aarde. Gerard Walhof, toen nog programmamaker, vroeg hem vaker dingen te doen. ‘Voor ik het wist, mocht ik voor het programma La Stampa vrijwel alle hiphop-acts interviewen die naar Nederland kwamen,’ herinnert De Koning zich met een brede grijns. ‘Ik was zestien, kon al mijn helden ontmoeten en werd er nog voor betaald ook. Het was… swéééét.’

De RTL Boulevard van de hiphop

Het was een cruciale positie in de ontluikende hiphop-scene in Nederland. Overal waren jonge gastjes met hetzelfde bezig, maar de enige die in de dagen vóór internet een opening naar de media had, was hij: Kees, niet veel later ‘Mental Kees’ – een bijnaam die graffiti-artiest Shoe hem gaf nadat hij op een studentenfeest, waar hij zelf dj was, een blikje bier naar een optredend artiest gooide en door de beveiligers op straat werd gesmeten. ‘Het had 
ineens vleugels gekregen,’ zegt hij. ‘Ik was fan én ik hoorde erbij. En dus werd het mijn ding. In alle eerlijkheid: als de liefde voor dat Russische meisje had doorgezet, was het misschien wel de Russische literatuur geworden.’ 
In de jaren daarna organiseerde hij de B-Boy Extravaganza-feesten, schreef als journalist voor onder meer Oor en kon hij bij de VPRO alle Nederlandse rappers uitnodigen die hij goed vond. Gerard Walhof: ‘Wij bij de VPRO beseften dat hiphop een belangrijke nieuwe stroming was. We waren liefhebbers, maar wel buitenstaanders. Kees was one of the guys, en ook meteen een pappie. Opeens stond de gang van de VPRO-villa op vrijdagavond vol met allemaal van die jonge pikkies. Ook Extince, die nog nauwelijks baardgroei had. Je voelde aan de vibe dat er iets belangrijks gebeurde. En ik zag meteen dat Kees een leider was. Hij nam initiatief, hij had ideeën, hij deelde de lakens uit. En hij kon een totale pain in the ass zijn.’

Zelf noemt De Koning dat, met een brede grijns, liever ‘dwingend’. Als hij het gevoel kreeg dat er in stereotypen over hiphop werd gedacht – dat de lyrics vrouwonvriendelijk waren en geweld verheerlijkten – sprong hij er bovenop. ‘Ik weet nog dat Dr. Dre’s The Chronic geen plaat van de week mocht worden omdat hij een meisje van de trap zou hebben geduwd. Johnny Cash, die zong dat hij een meisje had vermóórd, werd het wel. Dat trok ik niet. Ben ik allemaal dirt over hem gaan verzamelen. Want hállo: geweldsverheerlijking? Het is rock ’n’ roll! Cash is net zo’n cocksucker.’ Grinnikend: ‘Which, by the way, is a good thing.’

Nico Dijkshoorn over ‘Niet als jou’ van de Jeugd van Tegenwoordig

Hiphop was voor hem een waterscheiding in de muziekgeschiedenis, en wie dat niet doorhad, moest maar plaatsmaken. ‘Bij de VPRO vonden ze Run DMC en Public Enemy wel goed, maar wat daarna kwam niet. Ja, omdat je er geen fok van begrijpt. Dus move the fuck over met je kutgitaarmuziek. Je houdt een stoel bezet. Popmuziek is a young man’s game. De nieuwe generatie heeft altijd gelijk. Punt. Dat was een beetje mijn houding. Een tikje obstinaat. Maar goed, ik was heel jong. Dus dat mag toch?’

Inmiddels denkt hij er met lichte schaamte aan terug. ‘Nu baal ik ervan dat ik niet alle programma’s van bijvoorbeeld Roel Bentz van den Berg heb opgenomen omdat ik er zoveel geweldige muziek door had kunnen ontdekken. Die eigenzinnige manier van radiomaken, met je eigen smaak als uitgangspunt, dat bestaat helemaal niet meer. En dat is heel erg.’

Als Kees in Amerika was geboren, was hij nu een van de groten in de internationale muziekbusiness.

De VPRO heeft hem mede gevormd, zegt hij. In 1992 kreeg hij via Walhof een eigen programma, dat met de in hiphop gebruikelijke braggadocio ‘Dutch Masters’ werd genoemd. Later, na een tussenfase van een paar jaar, werd het 3voor12 XL, dat tot eind 2007 werd uitgezonden. Het was er altijd een zoete inval, de dorpspomp van de Nederlandse hiphopscene. ‘Een legendarisch programma,’ volgens rapper Willy van The Opposites. ‘Het hárdste dat er was. Na een optreden op vrijdag was het soms: shit, we kunnen nog even langs bij Kees. Biertje drinken, op de hoogte blijven. Zeg maar: de RTL Boulevard van de Nederlandse hiphop. Er was geen zender die zoiets had.’

Willy van <i>The Opposites</i>: '<i>Dutch Masters</i> was het hardste.' Foto: Karen Rosetzsky
Willy van The Opposites: ‘Dutch Masters was het hardste.’ Foto: Karen Rosetzsky
Geen salaris

In 1995 maakte Extince het nummer ‘Spraakwater’, in De Konings ogen het eerste volwaardige hiphopnummer in Nederland. De tekst was origineel, de flow bijzonder. In de woorden van de rapper zelf: ‘Hitgevoelig als ABBA, flexibel als Barbapappa’. Tot De Konings verbazing bleek geen enkele platenmaatschappij geïnteresseerd om het uit te brengen, en dus besloot hij het zelf maar te doen. Het nummer werd een hit, Extince’s debuutalbum Binnenlandse Funk was een groot succes. Meteen daarna volgde Postmen’s Documents, waarvan maar liefst vier singles in de toptien terechtkwamen.

Hij deed het in zijn eentje, niet gehinderd door veel kennis van zaken. Het verdiende geld stak hij in een eigen studio. ‘Dan zouden we onafhankelijk zijn en konden we dag en nacht nummers opnemen,’ vertelt hij lachend. ‘Precies in dat jaar kwam het programma protools op de markt, waarmee iedereen thuis op zijn computer gewoon een hele plaat kon maken. Dus die studio kon ik weer afbreken.’

Omdat hij geen salaris uit TopNotch haalde, stond hij gewoon nog op de Noordermarkt tweedehands spijkerbroeken te verkopen. Voor het eerst begon hij te twijfelen. ‘De jongens van mijn generatie, mijn vrienden, hadden succes gekregen. Ik dacht: dit is het hoogst haalbare. Wat kan hier nog overheen?’

Popmuziek is a young man’s game. Dus move the fuck over met je kutgitaarmuziek.

Hij had nooit anders dan zijn instinct gevolgd, en nu was hij ineens een platenbaas. ‘Dat was raar. Zo zag ik mezelf helemaal niet. Eigenlijk begin ik pas de laatste jaren te beseffen: nou, dierenarts zal ik wel niet meer worden. Maar toen lag alles voor mijn gevoel nog helemaal open.’

Hij overwoog met TopNotch te stoppen, probeerde het als A&R-manager. Eerst bij Virgin, daarna bij EMI. ‘Maar ik kon me niet confirmeren, snapte niet wat ik moest doen. Dat lag aan mezelf, hoor.’ Bovendien: een kantoortuin, plantenbakken ‘met van die bruine korrels’. ‘Dat heb je verder alleen in ziekenhuizen. Daar wil je niet in de buurt zijn.’

Al-Qaida-cel

Inmiddels had een nieuwe hiphop-generatie zich aangediend, geïnspireerd door voorgangers als Extince en Brainpower, en dankzij protools een stuk productiever. Hij kon EMI niet warm krijgen voor Ali B. en Lange Frans, en ging niet op zijn strepen staan. ‘Toen hoorde ik Opgezwolle, die ze ook niet wilden, en dacht: dan ga ik het zelf doen. En nu écht.’ Hij nam mensen in dienst – al is TopNotch tot op de dag van vandaag met zeven medewerkers nog altijd vrij klein. ‘Ik vergelijk het graag met een Al-Qaida-cel,’ zegt hij met een duivelse glimlach. ‘Klein, maar doeltreffend.’

In de afgelopen tien, vijftien jaar groeide hiphop mede dankzij TopNotch uit tot een van de populairste genres in Nederland, zeker onder jongeren. Via radio en tv krijg je een ander beeld, maar de cijfers op bijvoorbeeld YouTube spreken voor zich. Daar zijn vier, vijf miljoen views vrij normaal. Ironisch genoeg viel die opkomst nagenoeg samen met de periode dat de multiculturele samenleving vol in de schijnwerpers kwam te staan en van alle kanten werd bekritiseerd. Hiphop ís multicultureel. Het is het enige genre waarin het volstrekt normaal is dat Surinaamse, Marokkaanse, Antilliaanse en blanke rappers samenwerken. ‘Zo was het vanaf het begin,’ zegt De Koning, ‘en inmiddels is er helemaal niemand meer die vraagt: zeg, hoe zijn jullie in godsnaam bij elkaar gekomen? Dat is deze generatie. In grote delen van Nederland is het de gewone mix, op straat of op het schoolplein. Eigenlijk is het veel vreemder om op het mediapark rond te lopen, of naar 3FM of 538 te luisteren, en je te realiseren: hé, dat heeft nauwelijks een kleur. Ook in de Tweede Kamer en de top van het bedrijfsleven zie je die vertegenwoordiging niet. In muziek wel, dat is een opmerkelijk contrast.’

Haast onbedoeld is TopNotch daarmee een soort tegengeluid geworden. ‘In de media en de politiek ligt de focus heel erg op de problemen en de contrasten. Mijn ervaring is dat het op een menselijk level heel anders is, zeker onder jongeren. Die begrijpen heel goed dat alles zich vermengt, en dat juist dat een kracht is. Ik vind het boeiend om door middel van muziek te proberen dat plaatje een beetje bij te stellen.’

Lucky Fonz III: 'Kees begreep wat ik deed.' Foto: Atlynn Vrolijk
Lucky Fonz III: ‘Kees begreep wat ik deed.’ Foto: Atlynn Vrolijk

Daarbij deinst hij niet terug voor een maatschappelijk statement op zijn tijd. Zoals Raymzters nummer ‘Kutmarokkanen’, uit 2003, of Salah Edins cd Nederlands Grootste Nachtmerrie. Op de hoes van die cd poseerde de rapper als Mohammed B., met wie hij een opmerkelijke fysieke gelijkenis vertoont. Zozeer dat de foto later per ongeluk door Geert Wilders werd gebruikt in de film Fitna. In 2006 baarde TopNotch opzien door ‘draaideurrapper’ Kempi een contract te laten tekenen in de gevangenis, waarna het label bij wijze van promotiecampagne T-shirts met ‘Free Kempi’ liet drukken. Soms gaat het op een subtielere manier. ‘Op “Tuintje in mijn Hart” zong Jan Smit in het Surinaams,’ zegt De Koning, ‘in hetzelfde jaar dat de PVV de grootste partij van Volendam werd. En we wonnen er ook nog de 100% NL Award mee. Het was een soort Paard van Troje. Al kan het best zijn dat wij de enigen waren die daar de grap van inzagen.’

Gedoe over Zwarte Piet, films over Michiel de Ruyter, de PVV-visie op de Nederlandse cultuur – De Koning steekt zijn mening daarover niet onder stoelen of banken. ‘Ik snap dat rare nationalisme totaal niet. Ik ben in Nederland geboren, het is ook mijn cultuur, and I beg to differ. De multiculturele samenleving begon op de dag dat de VOC voor het eerst de havens uitvoer, en nu zijn we een smeltkroes, zozeer dat je soms niet eens kunt achterhalen waar de oorsprong van iets ligt. Zeker in Amsterdam. En wow: wat een stad, wat tof!’

Misschien zit het wel een beetje in zijn genen. Een paar dagen na het interview mailt hij een foto van zijn opa, die ook Kees de Koning heette, in gezelschap van de Indonesische president Soekarno. ‘Hij was ooit directeur van Vrij Nederland,’ schrijft hij. ‘Na de oorlog heeft hij samen met de toenmalige hoofdredacteur Henk van Randwijk in Indonesië een uitgeverij opgezet – Djambatan, wat “de brug” betekent. Mijn opa en Van Randwijk hebben zich na de oorlog fel uitgesproken tegen de bezetting van Indonesië. En daar stonden ze redelijk alleen in.’

Een hele pauw in zijn hol

Zo’n zes jaar geleden begon TopNotch de muzikale horizon te verbreden. Het werd een beetje voorspelbaar om alléén een hiphop label te zijn, zegt De Koning. ‘Er waren inmiddels zoveel fora en blogs. Als ik die las, werd me bij wijze van spreken al verteld wie de nieuwe guy was die ik als volgende moest tekenen. Dat begon me een beetje te storen. Ik dacht aan iemand als Rick Rubin, die als hiphop-producer begon en later Johnny Cash uitbracht. Dat klópt, vond ik altijd. Hij volgt gewoon zijn eigen smaak, maar haalt steeds weer die rauwheid eruit. Ik snap dat.’

Beste vriendin Anouk: 'Hij heeft een fantastische smaak en geeft me tegengas.' Foto: Marc de Groot
Beste vriendin Anouk: ‘Hij heeft een fantastische smaak en geeft me tegengas.’ Foto: Marc de Groot

Hij was inmiddels al enige tijd manager van Anouk. Een move die velen niet helemaal begrepen, maar die ze zelf heel logisch vonden. Ze kenden elkaar allang via Anouks ex-man Remon Stotijn, frontman van Postmen. ‘Ik had mijn manager ontslagen en deed alles alleen,’ vertelt Anouk. ‘Er kwam een plaat aan, concerten in het Gelredome, dus dat ging allemaal voor geen meter. Toen bood Kees aan me een paar maanden te helpen. En hij is nooit meer weggegaan.’

Voor De Koning was het een enorme schaalvergroting. Een concert in Paradiso was het grootste dat hij ooit organiseerde. ‘Nu was het: vorkheftrucks, portofoons, drie volle dagen opbouwen. Ik wist echt niet precies wat ik deed. Fake it till you make it, was het. Maar Anouk zei gewoon: jij kan dat. En daarom dacht de rest dat ook. Dat is voor mij een turning pointgeweest. Het gaf me heel veel zelfvertrouwen, wat doorwerkte in alles wat ik doe.’

Uiteindelijk bracht het hem, jongen van de underground, zelfs bij het Eurovisie Songfestival, waar Anouk twee jaar geleden aan deelnam.

Inmiddels is Anouk zijn beste vriendin, zegt hij. ‘Haar muziek was niet iets waar ik vroeger per se naar luisterde, maar ik voel het wel. Omdat het écht is. Ze is als André Hazes: elk woord komt recht uit haar hart. En wat ik ook enorm in haar bewonder: ze heeft schijt. Zij blijft altijd trouw aan zichzelf, zelfs als ze er alles mee zou kwijtraken.’

Eigenlijk vindt hij het ‘heel vervelend’ om Anouks concerten bij te wonen. ‘Ik zit er zo diep in. Moet bijna huilen als ze een nummer zingt waarvan ik precies weet waar het over gaat. En als er bijvoorbeeld een hoge uithaal aankomt, terwijl ik weet dat ze net ziek is geweest, dan krimp ik helemaal in elkaar. Je bent een soort gladiator, denk ik dan. Je maakt jezelf kapot om het publiek een mooie avond te bezorgen.’

Voor Anouk is het vooral op het creatieve vlak een verademing geweest, zegt ze. ‘Kees voegt wat toe, dat hadden die vorige niet. Hij heeft een fantastische smaak en geeft me op een goede manier tegengas. Dat steekt soms, maar bij hem sta ik er voor open. Ik geef ook makkelijk dingen uit handen bij hem, en dat kon ik vroeger nooit. Nu is het: de hoes? Joh, doe jij maar, ik merk het wel.’ Ze giechelt. ‘Eigenlijk is hij gewoon de ideale man. Superintelligent, goudeerlijk, ziet er goed uit, heeft humor. Nou ja, we lijken te veel op elkaar. En het is dat ik qua uiterlijk meer val op lang en donker en je weet toch, die features waar ik wild van word, maar anders…’ Ze maakt de gedachte niet af. Dan: ‘Zó. Dat zijn niet zomaar een paar veren. Ik heb die gozer een hele pauw in zijn hol gestoken! Maar ik meen het allemaal, hoor.’

Geloof in de moeilijkere dingen

Een van de eerste niet-hiphoppers die bij TopNotch tekende, was singer/songwriter Otto Wichers, beter bekend als Lucky Fonz III. Hij was, na drie Engelstalige platen, op een dood spoor beland. ‘Iedereen had sympathie voor me gehad omdat ik de nieuwe kerel was. Nu kwam het er echt op aan, en ik wist het niet meer. Kees had “Ik Heb een Meisje” gehoord, een soort grappige uitsmijter die ik bij optredens altijd speelde, en vroeg me om een Nederlandstalig album te maken.’

De achterban was in rep en roer toen Hoe Je Honing Maakt verscheen. Wichers: ‘De underground riep: het is afgelopen met Lucky Fonz, want hij zit bij een echte maatschappij. De YouTube-jochies riepen: het is klaar met TopNotch, want dit is geen hiphop. Ik kreeg haatmail, het kwam zelfs op GeenStijl. En wij 
waren de lachende derde. Want hoe meer controverse, hoe beter.’

Ik zie geen essentieel verschil tussen “Straight Outta Compton” en “Bij ons in de Jordaan.

Hiphop-label of niet, Lucky Fonz voelde zich helemaal thuis. ‘Niet alleen omdat ik al jaren naar hun acts luisterde, maar vooral omdat Kees echt begreep wat ik deed. Hij snapt dat folk en hiphop takken aan dezelfde boom zijn. Omdat het taalgericht is en er gepraat wordt over zaken met een diepgang waar de popmuziek niet komt. Hij is heel intelligent, eigenlijk een echte intellectueel, en heeft veel verstand van bijna alle muziek. Dat ik best een moeilijk te plaatsen artiest ben, maakte hem niet uit. Hij vertrouwt er gewoon op dat als je om de juiste redenen in iemand investeert, het zich op een dag allemaal uitbetaalt. Als het niet in euro’s is, dan wel in karma.’

De meeste TopNotch-artiesten snapten het ook. Fresku maakte een remix van zijn liedje ‘Jongens’, met Kempi nam hij het fraaie duet ‘Diana’ op. En zo breidde de TopNotch-activiteiten zich als een olievlek uit. Via Lucky Fonz werd Guido Belcanto getekend, een Vlaamse zanger die in het thuisland als uitgerangeerd werd beschouwd en nu opeens weer in alle kranten verscheen. Binnenkort brengt protestzanger Armand een nieuw album uit, in samenwerking met het Rotterdamse The Kik.

‘Dat is héél goed,’ zegt Henny Vrienten. ‘Want de mainstream walst er zó overheen, hè. Kijk maar naar Jaap Fischer, die onlangs optrad in Holland’s Got Talent en door niemand in de jury werd herkend en werd weggehoond. Beschamend was het. Dat had Drs. P ook kunnen overkomen, en wie weet mij ook.’

Toen Vrienten na jaren weer eens de behoefte voelde om een plaat te maken, wist hij meteen dat hij het bij TopNotch wilde. ‘Als Doe Maar in deze tijd had bestaan, hadden we daar ook gehoord,’ zegt hij. Niettemin was hij blij verrast over hoe makkelijk het allemaal ging. ‘Ik kom al sinds mijn zeventiende bij platenmaatschappijen. Daar zaten altijd joviale mannen achter een groot bureau in een enorm kantoor die dingen zeiden als: “Je snapt dat als wij in jouw talent gaan investeren…” En dan tekende je ergens onderaan een pak papier en zou je nooit een cent verdienen. Ik weet wel dat het een andere tijd is, maar toch: Kees’ aanpak staat daar compleet haaks op. Met een A4’tje kwam-ie. Daar stond op: ik doe dit, jij doet dat. Geweldig.’

Foto: Jeroen Hofman
Foto: Jeroen Hofman

Vrienten was ook onder de indruk van De Konings inhoudelijke betrokkenheid. Zelf wilde hij graag dat En toch… een sobere, persoonlijke plaat zou worden. ‘Maar omdat ik de pleaser in mezelf nooit helemaal uit kan schakelen, had ik ook twee liedjes geschreven waarvan ik dacht: dat kon weleens een hitje worden. Toen ik al het materiaal aan Kees voorspeelde, haalde hij die er allebei feilloos uit. “Die moet je niet doen,” zei hij. Ik dacht: wow, dit is wat ik wil. Iemand die juist gelooft in de moeilijkere dingen.’

Achter het raam

Een paar jaar geleden vertrok De Koning naar Suriname om daar te gaan schatgraven in het muzikale erfgoed. Dat leverde vorig jaar de cd-serie Sranan Gowtu op, vol fantastische muziek van vergeten sterren als Max Nijman, Max Woiski jr. en sr. en Lieve Hugo. Inmiddels is hij bezig met een nieuw project waar hij vol vuur over vertelt: de Jordaan. Hij was altijd al een sucker voor het levenslied. ‘Johnny Jordaan maakte liedjes over zijn wijk, over feesten en over armoede. Zeg maar: zo’n beetje het oeuvre van Snoop Dogg. Ik zie geen essentieel verschil tussen “Straight Outta Compton” en “Bij ons in de Jordaan”.’

Via via kwam hij terecht bij een groepje bejaarden in Amsterdam-Noord met een imposante collectie 78-toerenplaten, onder meer van de voorlopers van Johnny Jordaan en Tante Leen. Dames met namen als Tante Na en Alie Roelvink, de moeder van Dries. ‘Prachtige vrouw, ziet eruit als een soort Edith Piaf. De muziek komt uit het midden van de jaren vijftig en is heel orkestraal. Met titels als “Ik ben maar een meid van de straat”. Mannen die drinken en slaan, vrouwen die “achter het raam” terecht komen. Echt: te gek.’

Zoals gewoonlijk dook hij vol in de geschiedenis. ‘Wat ik ontdekte, is dat de Jordaan tot begin jaren zestig gewoon een migrantenwijk was, het getto van Amsterdam. Het waren Portugezen, Italianen, Spanjaarden, of hun directe nazaten. Dat hóór je ook bij Johnny Jordaan: fado, Italiaanse en Jiddische invloeden. Het was een smeltkroes. Grappig, want wij beschouwen het nu als dé über-Nederlandse muziek. Zou dat dan niet betekenen dat wat er nu gebeurt in de straten van Bos en Lommer in 2070 ook als typisch Hollands zal worden gezien?’

Ik ben pro Nederlandse cultuur, alleen is dat volgens mij net zo goed Kempi als Hazes.

Grootse plannen heeft hij met het project, dat voor volgend jaar gepland staat. Het moet een cd worden, een boek en een tentoonstelling in samenwerking met het Amsterdams Museum. ‘En ik zou er ook heel graag op middelbare scholen in wijken als Bos en Lommer, Geuzenveld en de Bijlmer iets mee gaan doen. Om te laten zien: dit is ook jullie heritage. Dit is wat Amsterdam is, wat Nederland is. En dat dat hele wij en zij-denken op de lange termijn uiteindelijk niet zo relevant is.’

Deal met frisdrankfabrikant

Je mag het van hem gerust zendingsdrang noemen. Maar koppel het niet aan de brave bedoelingen van wat rechtse media de ‘linkse goedmens’ noemen. ‘Wat is dan die Nederlandse cultuur waar de PVV het over heeft? Draadjesvlees? Nou, foelie, kruidnagel en laurier groeien volgens mij niet in de polder. Toen ik die Surinaamse sterren uitbracht, zeiden sommigen: waarom ben je daar in godsnaam enthousiast over? Nou, volgens mij kan je niet opgroeien in Amsterdam zonder blootgesteld worden aan Surinaamse invloeden. Dat is niet iets van mij, dat is onderdeel van het palet. En als je het niet ziet, dan kijk je weg. Dus: ik ben helemaal pro Nederlandse cultuur, alleen is dat volgens mij net zo goed Max Nijman of Kempi als André Hazes.’

Met het heruitgeven van Jordanezen, Surinamers of Drs. P, zegt hij, beoogt hij meer dan zorgen dat het weer beschikbaar is. ‘Ik wil het niet alleen conserveren, ik wil het opnieuw levend maken, en aantrekkelijk voor een nieuw publiek. En als dat lukt, straalt het ook weer positief op TopNotch af.’ Hij vertelt over de ‘eyeopener’ die hij had tijdens een bezoek aan het kantoor van kledingmerk G Star. ‘Een heel inspirerende omgeving is dat, vol met vintage designmeubels. En aan de muur hing een gigantisch portret van Johnny Cash, begin jaren zeventig, in een spijkerpak. Ik dacht: wow, wat ontzettend bold van ze. Want het is een beetje liegen natuurlijk. Die man draagt waarschijnlijk Levi’s, G Star bestond nog helemaal niet. Maar wat ze doen: ze claimen zijn coolness, en gebruiken datgene waar zo’n icoon voor staat om te laten zien: dit is het DNA van ons bedrijf.’

Foto: Jeroen Hofman
Foto: Jeroen Hofman

Zoiets dus. Oudere artiesten verdiepen het merk TopNotch, en omgekeerd worden ze minder stoffig omdat ze aan het label gelieerd zijn. Iets dergelijks geldt ook voor de samenwerking met merken. In een tijd waarin je het als label nauwelijks meer moet hebben van plaatverkoop is dat een aantrekkelijke optie. Voor de Sranan Gowtu-serie sloot hij een deal met frisdrank fabrikant Fernandes, dat de afbeeldingen van de Surinaamse sterren van weleer afdrukte op zes miljoen blikjes. ‘Dat klopte helemaal. Ik had voor de hoezen toch al iets in mijn hoofd met de felle kleuren die Fernandes gebruikt. Het moest “poppen”. Maar meer dan de helft van de dingen die we krijgen aangeboden, doen we niet. Het merk moet goed zijn, de campagne moet héél goed zijn. Ik ben daar heel kritisch op. Coolness is het betaalmiddel naar je publiek. En je kan het niet bijdrukken. Als je uitverkoop houdt, ben je het zo kwijt. Dat brengt de artiesten in gevaar, en ons ook.’

Er kan veel, maar hij waakt wel voor salonfähigkeit. In 2011, toen TopNotch in samenwerking met uitgeverij Lebowski voor het eerst een roman uitgaf, van James Worthy, counterde hij dat met een pin-up-kalender van fetisjmodel Ancilla Tilia. ‘En toen ik vorig jaar genomineerd werd voor de Amsterdamse Prijs voor de Kunsten, zei ik meteen: als ik win, gaan we een pornofilm maken.’ Strategische stilte. ‘…over Zwarte Piet. Fear of a Black Dick. Ik won niet, maar het is leuk om daar mee te spelen. Zowel richting de PVV-kant als, nou ja, de Volkskrant-hoek. Ik hou wel van een beetje ongemakkelijkheid.’

Homerus’ manager

Een week later, in een Italiaans restaurant, hoort De Koning de lovende woorden van Gerard Walhof geamuseerd aan. Het klopt, zegt hij, hij is ‘een merkje’ geworden. Hij wordt herkend op straat, mensen willen met hem op de foto. Dat kan eigenlijk niemand die in Nederland achter de schermen in de muziekbusiness werkt hem nazeggen. Regelmatig hoort hij zijn naam terug in hiphop-teksten. Fresku solliciteerde ooit naar een contract bij Top Notch door de track ‘Brief aan Kees’ te maken. ‘Op de nieuwe cd die Kempi nu aan het opnemen is, noemt hij me drie keer,’ zegt hij lachend. ‘Dat is écht teveel.’

Maar leuk vindt hij het wel, zelfs als hij ‘gedist’ wordt, zoals de Osdorp Posse ooit deed toen ze met het nummer ‘Braakwater’ reageerden op Extince. Onlangs kreeg hij een track opgestuurd waarin een rapper hem uitdaagde. Iets als: zeg Kees al die rappers van zijn label hierheen te brengen, ik maak ze allemaal kapot. ‘Dan denk ik: really? Ik? Yes, ik ben een metafoor geworden! Op een bepaalde manier word je dan toch vereeuwigd.’
Onderdeel uitmaken van iets, daar was het allemaal om begonnen. Het is óók waar dat hij waarschijnlijk wel miljonair had kunnen zijn. En het niet is. ‘Ik mag niet klagen, hoor. Maar veel mensen van vroeger, vooral degenen die in de house zijn gegaan, zijn wel heel erg rijk geworden. Misschien dat ik daar over tien jaar enorm van baal, maar nu niet.’ Grinnikend vertelt hij over het allereerste zakelijke advies dat hij ooit gaf, ruim 25 jaar geleden, toen een bevriende rapper werd benaderd door een groep houseproducers. ‘Dat moet je ab-so-luut niet doen, zei ik. Nóóit die kant opgaan. Want house was de duivel. Hij deed het toch. Dat nummer, “Quadrophonia”, werd een wereldhit, en die jongen toert onder de naam Lucien Foort als dj nog altijd de hele wereld over.’

Een paar uur later, ietwat onvast op de benen in een Amsterdams café, komt hij nog even terug op de lof en de props die hij krijgt toegezwaaid. Ja, zegt hij, dat streelt zijn ego, maar hij beseft heus wel dat het tijdelijk is. ‘Mensen als ik faciliteren alleen maar. Uiteindelijk kunnen we niks. Het zijn de kunstenaars waar we het jaren later in de kroeg nog over hebben. Of het nou Rick Rubin is of John de Mol, Russell Simmons, Ahmet Ertegun of ikzelf: wij worden mettertijd keurig uit de geschiedenis gesneden. Homerus – een zánger, mind you – die is al bijna drieduizend jaar bekend. Maar Homerus’ manager, die lúl, die twintig procent van zijn royalties inpikte… Geef toe: weet jij nog wie het is?’