Opnieuw relevant, want

4 februari was het Wereldkankerdag. Om die reden delen we dit indringende interview met Willem Melchior nog eens. Hij rookte zichzelf letterlijk de kanker en leeft nu zonder strottenhoofd.


Willem Melchior maakte ook deze videocolumn: ‘Heb ik de kanker aan mezelf te wijten?’

‘Dit is het boek waarmee ik vanuit de grote vernieling mijn weg heb teruggevonden naar de wereld van de levenden,’ zegt Willem Melchior (1966) over zijn nieuwe roman, terwijl hij de dop in zijn hals indrukt. ‘Als ik het een beetje literair formuleer, klinkt het nog als de waarheid ook.’

Zijn goede vriend, de choreograaf Hans van Manen, die zijn nieuwe werk altijd leest voor publicatie en in dit boek ook voorkomt, zou het te mooi gezegd vinden. ‘Hans is wars van flauwekul en hij heeft gelijk. Je moet de boel niet belazeren en opdirken.’

De werkelijkheid ziet er minder fraai uit, moet hij dan ook toegeven. Dat van die vernieling klopt wel. Hij heeft zich als kettingroker van ontelbare Camels zonder filter letterlijk de kanker gerookt. De dagelijkse dosis was meestal twee pakjes. ‘Dat was wel het maximum, hoor, soms haalde ik de dertig sigaretten nog niet eens’.

Te mooi gezegd of niet, er was een positieve keerzijde van die ellendige geschiedenis. Ten eerste ligt nu Alles wat was in de winkel, gebaseerd op zijn dagboekaantekeningen in en rond het ziekenhuis. En ten tweede: Willem Melchior is niet dood. Integendeel, hij zit als vanouds als dandy gekleed in zijn stamcafé achter een koffie verkeerd en eet met smaak – zij het om medische redenen niet zonder moeite – een mini-eclair van banketbakker Holtkamp.

Dat hij dat nog kan, is behalve aan mazzel te danken aan de medici van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis, die in het boek onder hun eigen naam figureren. Zij hebben ervoor gezorgd dat de kanker uit zijn lichaam is verdwenen. Het is ook dankzij zijn artsen dat hij nog kan praten, terwijl ze zijn stembanden en strottenhoofd toch grondig genoeg hebben weggesneden. ‘Ik heb lang hoop gehouden dat het weghalen van alleen de tumor genoeg zou zijn, maar het draaide uiteindelijk uit op een totale laryngectomie.’

Echt smerig

Het begon allemaal vijfendertig jaar geleden in de Zwiebelfisch in West-Berlijn, een hippiecafé met een rijk verleden. ‘We waren op schoolreis, ik was zeventien en in dat café rookte ik mijn eerste sigaret. Echt smerig vond ik hem. Dat heeft de aan longkanker overleden antirookgoeroe Allen Carr – god hebbe zijn ziel – heel goed gezien: de grootste valkuil is dat sigaretten zo goor zijn. Waardoor niemand die er voor het eerst een opsteekt bang zal zijn om eraan verslaafd te raken, terwijl de meesten vroeger of later toch voor de bijl gaan.’

Als kleine jongen was Willem rabiaat anti-roken, ‘zoals alle kinderen, maar dan nog extremer.’ Hij groeide op als een van de drie kinderen van een huisarts met een praktijk aan huis. ‘In de spreekkamer hingen posters dat je van roken hartstikke dood ging, we hadden boekjes in de kast staan waarin precies werd uitgelegd hoe slecht het voor je was.’

‘De grootste valkuil is dat sigaretten zo goor zijn.’

Op zijn elfde hield hij op school dus een spreekbeurt over sigaretten. ‘Dat ging heel even over het tabaksblad uit Amerika en hoe dat werd gedroogd en daarna alleen nog maar over hoe dodelijk sigaretten waren.’ Dat hij desondanks op zijn zeventiende zijn eerste peuk opstak en een paar jaar later een verwoed roker werd, laat volgens Melchior zien hoe moeilijk het is om roken bij jongeren te voorkomen.

‘Dat je er op termijn ziek van wordt en dat je eraan kunt overlijden, zegt je helemaal niets als je jong bent. Natuurlijk is het goed om kinderen duidelijk maken dat roken slecht is, maar daar was ik tot aan die dag in de Zwiebelfisch als geen ander van overtuigd. Toch stak ik daar het eerste exemplaar op van de honderdduizenden sigaretten die nog zouden volgen. En legde zo de basis voor een genetische beschadiging en dus voor het ontstaan van mijn kanker.’

Sigaretten duurder maken helpt niet om de jeugd te ontmoedigen, vindt Melchior. ‘Toen ik terugkwam uit Berlijn kocht ik een pakje Dunhill, zo’n rood chic-achtig doosje met gouden belettering, en daar deed ik een maand mee. Eén sigaret per dag, zoiets kan iedere scholier betalen. Zo word je stapje voor stapje naar het ravijn gelokt.’

Eerst rookte hij alleen af en toe. ‘Als een Flaubert in de dop schreef ik heel veel brieven en die moest je in die tijd nog in een envelop met een postzegel erop naar de hoek van de straat brengen. Terwijl ik naar de brievenbus slenterde, rookte ik steevast een sigaret. Zo raakte ik zonder dat ik het besefte langzaamaan verslaafd. Pas op mijn 21ste ging het echt los met de tabak. En in die tijd mocht je nog overal roken, hè: in het vliegtuig, in de trein, in het restaurant.’

‘In zekere zin is het met mijn strottenhoofd net zo gegaan als met de borsten van Angelina Jolie: preventief geruimd.’
Sadomasochisme en bondage

Zijn ziekte kondigde zich aan door terugkerende heesheid en nadat Hans van Manen en andere vrienden hem doktersbezoek hadden geadviseerd, volgde op zijn 46ste de diagnose ‘plaveiselcelcarcinoom’ – de verzamelnaam voor dit soort tumoren. ‘Had ik zoveel jaren in de rats gezeten voor een positieve hiv-test, kreeg ik dit.’

Hij verwachtte de kanker op zijn stembanden niet te overleven en beschreef die periode in De tijd is op, deel één van zijn kankermemoires. Hij zag ook voordelen aan het naderende einde, oud worden was altijd een doem geweest voor de schrijver met narcistische trekjes. ‘Voor mij draait het in de seks om het jeugdig schoon dat ik zelf belichaam en ik ben nog net jong en jeugdig genoeg om te verdwijnen voordat het verval echt toeslaat,’ schreef hij. ‘Ik zal geen kans om rijk en beroemd te worden meer krijgen, maar ook geen grijze haren.’

Toen opereren onvermijdelijk leek, onderzocht hij, uit angst voor de zware ingreep en om zijn lijdensweg te bekorten, de mogelijkheden van een snellere dood. Alles beter dan een keeloperatie die hem zelfs de troost zou ontnemen om zijn leven uit te kunnen luiden zoals hij het had geleefd: al rokend. En bovendien: ‘Jezelf verhangen kun je ook wel vergeten zonder strottenhoofd.’

‘Ik zal geen kans om rijk en beroemd te worden meer krijgen, maar ook geen grijze haren.’

Zijn ruime ervaring in de wereld van het sadomasochisme en de bondage – hij schreef daar Lichaam der smarten over – kwamen hem van goed pas. Zo wist hij inmiddels de dichtstbijzijnde winkel in scheepsartikelen te vinden waar je touw kon kopen dat sterk genoeg is voor een strop. Als plaats van uitvoering overwoog hij eerst het trappenhuis en toen, om ook die vorm van exhibitionisme te exploreren, de hijsbalk van zijn Amsterdamse woning aan de Amstel.

Tenslotte koos hij voor zijn werkkamer, minder aanstootgevend en bovendien juister qua symboliek. ‘Want het is toch hoofdzakelijk het werk geweest waarvoor ik heb geleefd en waarvoor ik mijn strottenhoofd stuk heb gerookt.’ Tot diep in zijn zelfmoordfantasieën blijft de verslaving een rol spelen: ‘Als ik ervoor kies om me te verhangen, kan ik nog een sigaret roken. Of twee. Zoals de terdoodveroordeelde die een laatste wens mocht doen.’

Niets verzonnen

Het bleef bij die papieren exercitie. Midden in de zwarte periode vol angst en verlatenheid voorafgaand aan de operatie eindigt Alles wat was – een vervolg komt er zeker ook nog, belooft Melchior. De titel voor de bewerking van zijn dagboeken – ‘het is fictie, maar ik heb niets verzonnen’ – vond hij in een aantekening van zijn moeder in het gastenboek in het Stiltecentrum van het ziekenhuis. Zijn vader, met wie hij al tien jaar geen contact meer had, was overleden ten tijde van de tweede bestraling, in het begin van zijn ziekteproces. ‘Even in ’t “niets” verzinken,’ schreef zijn moeder in het stiltecentrum, na een bezoek aan haar zieke zoon. ‘Dankbaar voor alles wat was!’

Het verdriet van zijn moeder kwam harder aan dan zijn eigen sores en het was alsof hij zich nu pas realiseerde dat zijn einde nabij was. ‘Blijkbaar heeft ze geen hoop, waarschijnlijk terecht,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Of anders is ze minstens op het ergste voorbereid.’ Hij begon te huilen en bleef maar huilen. ‘Mijn eerste huilen sinds het uitbreken van de kanker.’

Schoon verklaard

Bij de operatie werden de stembanden, het strottenhoofd (‘het stemhuisje’) en het strottenklepje van de schrijver verwijderd. Nadat luchtpijp en slokdarm waren gescheiden, werd onder in zijn hals een opening gemaakt, een tracheostoma. ‘Daar zit nu dus de dop waarmee ik mijn stemprothese bedien,’ legt hij de ingewikkelde ingreep geduldig uit. ‘Ik begrijp dat het moeite kost om het te bevatten. Niet voor niets beschrijf ik in mijn boek steeds opnieuw dat ik in het duister tastte over wat me precies was overkomen. Voor jou als lezer lijkt dat een literaire slordigheid, maar het illustreert juist hoe moeilijk het is om, zolang je er zelf middenin zit, te begrijpen wat er tijdens zo’n operatie met je lichaam gebeurt.’

Hij is ‘schoon verklaard’ door zijn artsen, tenminste, klopt hij af, ‘voor zo lang als het duurt’. En nu, een paar jaar na zijn operatie, is hij min of meer gewend aan zijn nieuwe ademhalen. Zelfs zwemmen kan hij, als hij een speciale snorkel op zijn stoma aansluit. Die stoma laat hij zonder schaamte zien, zoals hij als jonge, aantrekkelijke schrijver zijn lichaam toonde door zijn overhemden consequent open te dragen tot vlak boven de navel.

Spreken heeft hij opnieuw moeten leren en dat lukt prima, met een hees stemgeluid dat in de verte doet denken aan de vieze man, het personage van Kees van Kooten. ‘Door op het knopje in mijn hals te drukken sluit ik de luchtweg af en op die manier verplaats ik lucht via de stemprothese naar mijn keel,’ legt hij uit. ‘Zo kan ik die gebruiken om via mijn mond uit te ademen en te praten.’ Zingen kan hij niet meer, al bestaat er een koor van gelaryngectomeerden, ‘maar die spelen vals, want er zingen ook patiënten mee die hun stembanden nog hebben’.

Bij nader inzien is hij blij dat zijn eigen stembanden rigoureus zijn verwijderd. ‘Bij een gedeeltelijke laryngectomie loop je het risico dat de tumor deels blijft zitten en opnieuw gaat woekeren en dat je daar pas achter komt als het te laat is. In zekere zin is het met mijn strottenhoofd net zo gegaan als met de borsten van Angelina Jolie: preventief geruimd.’

Zijn stoma laat hij zonder schaamte zien, zoals hij als jonge schrijver zijn lichaam toonde door zijn overhemden consequent open te dragen tot vlak boven de navel.

Miljarden aan accijns

Willem Melchior noteerde nauwgezet de uiterst persoonlijke geschiedenis van zijn ziekte en zijn angsten. Maar zijn verhaal, realiseert hij zich nu, kan ook voor veel anderen een rol spelen in een zaak van leven of dood. Sigaretten maken nog altijd slachtoffers onder rokers en ex-rokers en veroorzaken zo niet alleen leed maar ook torenhoge zorgkosten.

Even afgezien van kanker: roken is ook de meest voorkomende oorzaak van blindheid, veroorzaakt reuma en diabetes en acute doden door hart- en vaatziekten. Er komen in Nederland elk jaar twaalfduizend nieuwe longkankerpatiënten bij en er zijn nog veel meer typen kanker die door roken in gang worden gezet, in totaal een stuk of zestien, waaronder keelkanker. Jaarlijks krijgen zo’n zevenhonderd mensen die diagnose.

De tabaksindustrie verdient grof aan een ziekmakende verslaving en de overheid int jaarlijks miljarden aan accijns, maar hulp bij het stoppen met roken valt sinds kort onder het eigen risico, zegt Melchior verontwaardigd. ‘Dat was het enige zinvolle wat de overheid rokers bood in ruil voor de miljarden waarmee ze de schatkist vulden. Er gaat een heel fout signaal vanuit, namelijk dat de overheid niet echt is begaan met het lot van de verslaafde roker en alleen denkt aan het eigen gewin.’

Moreel oordeel

Advocaat Bénédicte Ficq neemt woensdag in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis het eerste exemplaar van Alles wat was in ontvangst. ‘De patiënten die de rechtszaak tegen de tabaksindustrie zijn begonnen, hebben net als Ficq en longarts Wanda de Kanter een niveau van strijdbaarheid bereikt waaraan ik nog niet kan tippen,’ zegt Melchior. ‘Als ik mede-aanklager word, heeft dat ingrijpende gevolgen: ik ben dan geen schrijver meer, maar activist.’

Aan het idee dat hij een rol zou kunnen spelen in de antirookbeweging moet hij wennen, ‘al is elke mond die ik tegenwoordig opendoe vanwege mijn stemprothese een aanklacht tegen de tabaksindustrie’. Alles wat was is literatuur, vond hij, geen manifest. Dat veranderde na de weigering van het Openbaar Ministerie om een proces aan te spannen tegen de sigarettenfabrikanten. ‘Ze zeggen: wij zien af van vervolging, want binnen de huidige wet- en regelgeving maakt het weinig kans. Terwijl die wet- en regelgeving mede door de lobby van de tabaksindustrie is gestuurd. Absurd dat de dader zelf mag meebepalen hoeveel ruimte hij krijgt.’

Het Openbaar Ministerie velt bovendien een moreel oordeel over rokers en kankerpatiënten, zegt Melchior. ‘Door te zeggen dat niemand je verplicht om te gaan roken, gaan ze ver buiten hun boekje.’ Hij overweegt om zich aan te sluiten bij patiënten, ziekenhuizen en andere organisaties die door middel van een Artikel 12 Sv-procedure vervolging van de tabaksproducenten willen afdwingen. Dat zich nog geen schrijvers of andere min of meer bekende Nederlanders hebben gemeld, komt volgens de activistische longarts De Kanter omdat ze bang zijn voor een stigma. Kanker wordt nog te vaak gezien als het gevolg van de vrije keuze voor het roken – en juist dat wordt door Ficq en De Kanter aangevochten.

Wrange grap

Ook Melchior beschrijft roken in Alles wat was aanvankelijk als een positieve keuze. Voor hemzelf kwam die rechtstreeks voort uit zijn andere keuzes in het leven: geen baan, geen vaste relatie, geen kinderen. ‘Ik was ervan overtuigd dat ik roken heerlijk vond en dat het belangrijk was voor het schrijven en ook voor uitgaan en seks.’

Hoe oprecht is het om zijn autonome beslissing alsnog toe te schrijven aan de tabaksindustrie? In de aanklacht tegen de industrie vallen harde woorden: moord en doodslag, mishandeling, valsheid in geschrifte. ‘Ik was verblind door de lagen en listen van mijn verslaving,’ zegt Melchior. ‘Bij wijze van grap zei ik altijd dat ik zeker wist dat ik de steun van hogerhand had. Ik rookte volop en met overgave, dus ik kon vast rekenen op dispensatie: laat die man maar leven, die geniet er tenminste écht van. Ze nemen eerst de angsthazen te grazen die zich na elke sigaret de haren uit het hoofd trekken van spijt. Grappig bedoeld, maar dat was ook hoe ik het beleefde.’

‘Ik rookte volop en met overgave, dus ik kon vast rekenen op dispensatie: laat die man maar leven, die geniet er tenminste écht van.’

Tot hij zich realiseerde dat het juist een wrange grap van de verslaving zelf was die hem een rad voor ogen had gedraaid. ‘Je ontwaakt na twintig jaar uit een verslaving. En dan, als het te laat is, besef je pas wat er met je gebeurd is. Dat gevoel werd nog versterkt toen eerst Thé Lau en niet lang daarna Eberhard van der Laan op hun zestigste stierven aan de gevolgen van roken.’

Van verslaving niets begrepen

Zijn boek verschijnt nu de discussie over de verantwoordelijkheid van de industrie tegenover de eigen keuze van de roker actueel is, en dat schept verplichtingen. ‘Mijn ambities liggen in het domein van de literatuur, maar een roman kan heel goed iets zeggen over wat er in de wereld gebeurt.’ Tegenstanders van roken praten volgens Melchior in slogans, ex-rokers die zijn gestopt om gezondheidsredenen doen het voorkomen of ze op eigen kracht ontsnapt zijn. ‘Zo ontstaat een min of meer heroïsche versie.’

Hij betrapte zich erop dat hij echt kwaad werd toen hij in NRC Handelsblad een column van Frits Abrahams las. Daarin beweert hij dat stoppen met roken ‘goed is te doen’, dat het ‘mensen in zijn omgeving’ inclusief hemzelf, zijn vrouw en hun kinderen tenslotte ook was gelukt, en dat rokers ‘als het misgaat geen slachtoffer zijn van de tabaksindustrie maar van zichzelf’. Willem Melchior, geïrriteerd: ‘Als hij echt meent dat het een kwestie van gezond verstand is, heeft hij van verslaving niets begrepen. Zoals zo vaak hoor ik ook bij Abrahams de wat neerbuigende achteloosheid van iemand die zijn mazzel voor eigen verdienste houdt. Alsof hij het gevaar heeft afgewend door na twintig jaar te stoppen. Hoe zou hij hebben geoordeeld als ook bij hem, of bij zijn vrouw, twintig jaar stevig roken had volstaan voor een diagnose van long- of een stembandkanker op zijn vijfenveertigste?’

‘Ik rookte met overgave, dus zou ik vast kunnen rekenen op dispensatie: laat die man maar leven, die geniet er écht van.’
Sigaret in mijn stoma

Nu hij niet langer verslaafd is, kan hij pas helder nadenken over roken en de relatie tot zijn werk. Sigaretten en kunstenaarschap hoorden ooit bij elkaar in een zelfdestructief verbond. ‘De angst bekruipt me dat ik de rampspoed over me afgeroepen heb,’ schrijft hij in Alles wat was, ‘door me aan de samenleving, waartoe de mens immers veroordeeld is, te onttrekken.’

Rolmodellen waren David Bowie en Jacques Brel, ‘allebei gestorven aan kanker’. En Gerard Reve natuurlijk. ‘Reve stopte voortdurend met roken, lees je in zijn brieven. “Van die smerige gewoonte ben ik godzijdank verlost,” schrijft hij dan. “Ik heb gezien hoe mijn moeder aan de longkanker is gecrepeerd en dat wil je echt niet.” Dat was al in de jaren vijftig! Bij een volgend boek zag je hem weer als vanouds aan zijn schrijftafel zitten met zijn ganzenveder in de aanslag en een volle asbak binnen handbereik. En op zijn oude dag was roken het enige wat hij nog deed, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.’

Twintig jaar lang was hijzelf ook zo’n roker. ‘Verstokt, heet dat dan, maar ik had het zelf liever over “bevlogen”. Zelfs nadat voor het eerst een tumor op zijn stembanden was ontdekt, duurde het nog elf maanden voordat het hem lukte om echt te stoppen. ‘Ik heb weleens mijn pakje Camel zonder filter onder de kraan gehouden, maar dan snelde ik meteen daarna weer naar een automaat.’ Nu is roken vrijwel onmogelijk. ‘Afgezien van mijn tegenwoordige afkeer van sigaretten, het kan technisch niet meer. Hooguit zou ik een sigaret in mijn stoma kunnen stoppen en dan een hijs nemen. Dan knalt de nicotine pats, rechtstreeks tussen je sleutelbeenderen.’

Willem Melchior, Alles wat was, Atlas Contact, 176 p., € 19,99.