Interview / Schrijver Koen Peeters

Met een stapel klassieke schoolschriften en oude boeken over Rwanda onder de arm staat Koen Peeters in de deuropening. ‘Di­dac­tisch materiaal voor als we ons vervelen,’ zegt de Vlaamse romancier die de reputatie heeft van een onverbeterlijk ironicus. In de gang hangen schilderijen van ‘koloniale tafereeltjes’. Zwarte mannen die rubber aftappen en onwennig op een fiets zitten. Ze blijken van Peeters’ eigen hand. ‘Ik heb ze gemaakt in de jaren tachtig, toen ik nog niet wist of ik schilder of schrijver wilde worden.’ In 1988 debuteerde hij met Conversaties met K. Op het omslag prijkte een postzegel van Belgisch Congo.

Door heel zijn Leuvense huis zijn de sporen te vinden van Peeters’ fascinatie voor de voormalige koloniën. In de kelder staan bananendozen vol knipsels over Congo en Rwanda tot aan het plafond. In de woonkamer zegent een houten kwikstaartje, in de Rwandese mythologie de vogel die de goede boodschapper is, het bezoek. En boven, op Peeters’ werkkamer, staan de Rwandese mandjes die hij kreeg van zijn vader – zo mooi verbeeld in zijn vorige, met de Bordewijkprijs bekroonde roman De bloemen (2009). Zijn vader bracht ze mee toen hij als christendemocratisch volksvertegenwoordiger Rwanda bezocht.

Dat ooit een grote roman over het kleine land in het hart van Afrika uit Peeters’ pen zou vloeien, stond dus in de sterren geschreven. Aan de vooravond van vijftig jaar onafhankelijkheid van de voormalige Belgische kolonie is nu die dag gekomen. Na drie jaar noeste arbeid komt de Leuvense auteur met Duizend heuvels. In deze fonkelende roman neemt Bakame, de listige haas uit de Rwandese volksvertellingen, ons mee op een zoektocht naar de ziel van Rwanda.

Bakame is niet erg betrouwbaar. Waarom is hij de verteller?

‘Bakame is eigenlijk een soort Vos Reinaerde. Een Mercurius-figuur, kwikzilverig. Hij brengt overal boodschappen rond. Bedriegt de mensen, maar brengt wel leven in de brouwerij. Misschien is een schrijver ook zo iemand. Hij is ook een boodschapper die overal rondloopt, verhaaltjes verzamelt en ze verder vertelt. Van al die verzamelde levens, geschiedenissen en waarheden beweert hij dat ze tegelijk waar zijn. Dat is natuurlijk puur gesjoemel, maar als schrijver meen ik dat uit de grond van mijn hart. Jan Vansina, de grote antropoloog en Rwanda-kenner met wie ik heb gecorrespondeerd, beweert dat je door careful scrutiny kunt vinden hoe het echt is geweest, waar mensen de geschiedenis hebben vervalst. Als schrijver wil ik alle vervalsingen op een zo esthetisch mogelijke manier tonen.’

Stokoude Witte Paters

Voor Duizend heuvels ging Peeters op verhalenjacht. Hij sprak met tientallen Rwandezen die in België in de diaspora leven. Talloze uren bracht hij door in de archieven en de leeszaal van het Koninklijk Museum voor Centraal-Afrika te Tervuren. Hij ondervroeg de grote Rwanda-kenners. En in rusthuizen in België en in Rwanda zelf zocht hij stokoude Witte Paters op, die in vervlogen dagen naar het land waren getrokken om het te kerstenen. Alle verhalen die hij uit vele monden hoorde, tekende hij in een wonderlijk regelmatig handschrift op in de schriften waarmee hij daarnet in zijn Leuvense deuropening stond.

Ook in de stapel met uitverkoren materiaal: een vuistdik boekwerk met meer dan vierduizend Rwandese spreekwoorden. Peeters heeft talloze van de zegswijzen waaraan de Rwan­dezen verslaafd zijn door zijn roman geweven. Zoals: ‘Woorden richten zich tot velen, maar ze worden alleen begrepen door degene voor wie ze bestemd zijn.’ Hij vindt ze van een grootse filosofische allure. ‘Voor mij is dit boek meer waard dan de hele Aristoteles.’

Al is het onbevattelijke leed van de genocide niet uit Rwanda en uit Duizend heuvels weg te denken en al stond deze thematiek Peeters ditmaal nauwelijks toe het wapen van de ironie te hanteren, een louter triest stemmend boek is het zeker niet. De schrijver, die antropologie studeerde, weet juist op schitterende wijze de rijkdom en complexiteit van de Rwandese geschiedenis en cultuur te evoceren.

En van de taal. De auteur die we uit Grote Europese roman (2007) kennen als een taalfetisjist is in de ban geraakt van het Kinyarwanda. ‘Het heeft miljoenen werkwoordsvormen. Voor de Belgische linguïst André Coupez was het een levenswerk een woordenboek Kinyarwanda te maken. Het lukte hem het systeem te kraken, maar toch verloor hij compleet het overzicht.’

Met een mengeling van eerbied en afschuw laat Peeters ook La royauté sacrée de l’ancien Rwanda (1964) zien. ‘Dit is de Ilias van Rwanda, epische gedichten die de geheime rituelen beschrijven die de macht van de koning bevestigden en in stand hielden. Van dit boek kun je niets begrijpen,’ zegt hij verzaligd. Alexis Kagame, Rwanda’s grote historicus, tekende ze op. Hij beloofde aan de hof-dignitarissen die ze hem reciteerden dat hij ze geheim zou houden. Maar aan de vooravond van de onafhankelijkheid kwam de tekst op mysterieuze wijze in handen van twee Belgische wetenschappers, die hem in 1964 publiceerden en schaamteloos hun eigen naam op het omslag zetten.

Adel van het negerras

In Duizend heuvels laat Peeters Alexis Kagame op zijn sterfbed terugblikken op zijn leven. Terwijl de Franse historicus Gérard Prunier zijn Rwandese vakbroeder in zijn standaardwerk Rwanda. Histoire d’un génocide verwijt een gevaarlijke, geëuropeaniseerde reconstructie van het prekoloniale Rwanda te hebben gegeven, koestert Peeters ontegenzeggelijk sympathie voor de man. ‘De blanken kwamen naar Rwanda en zeiden: jullie hebben geen geschiedenis. Kun je je dat voorstellen? Voor mij is hij een held omdat hij Rwanda zijn geschiedenis wilde teruggeven,’ legt hij uit. Maar een tragische held is Kagame zeker. Mede onder invloed van blanke wetenschappers en priesters bestempelde hij de Tutsi’s als het volk dat altijd al uitverkoren was voor het koningschap. In Duizend heuvels citeert Peeters de Witte Pater Van Overschelde die de Tutsi’s ‘de adelstand van het negerras’ en ‘verkapte blanken’ noemde. Terwijl het onderscheid Hutu-Tutsi voorheen vooral een kwestie van sociale positie was, maakten de koloniale autoriteiten er een raciale zaak van, die ze ook nog eens in het paspoort optekenden.

‘Voor mij gaat het boek vooral ook daar over,’ vertelt Peeters. ‘Wij als blanken komen naar ginder, als koloniaal, als pastoor, als verpleger, als wetenschapper en wij veranderen daar van alles. Niet dat het voordien ideaal was, maar het is om zeep, het evenwicht is verstoord. Wij denken dat wij als antropologen iets onderzoeken, maar we komen in een echokamer, we stellen daar vragen en we horen antwoorden langs alle kanten. Het is onze eigen stem.’

Maakt het feit dat wij blanken het daar om zeep hebben geholpen ons schuldig?

‘Als het over de genocide gaat, vind ik dat we daarin ons deel hebben. Ik zeg niet dat we naar daar gingen met slechte bedoelingen. Zeker die paters niet, met wie ik echt intense gesprekken heb gehad. Maar ik weet niet of we trots kunnen zijn op wat ze daar gebouwd hebben. In 1994 was de katholieke kerk de grootste werkgever van heel dat land. Dat is toch misdadig, super gevaarlijk? Ze zat heel dicht bij de macht. Alle middelbare scholen waren in handen van de Witte Paters. Die werden niet tegengesproken. De aartsbisschop zat in de machtskliek rond president Habyarimana. Toen wij daar kwamen, hebben we gekozen voor het bevestigen en concentreren van de macht bij de Tutsi’s. Eind jaren vijftig verlegde zowel de kerk als de koloniale overheid plots de macht van de Tutsi’s naar de Hutu’s, alsof het nooit anders was geweest. We hebben daardoor een moorddadige cocktail gebrouwen. Bovendien hebben wij Belgen in 1994, toen het erop aankwam, een bijzondere schuld op ons geladen. Wij hadden daar para’s die werden vermoord door Hutu’s.

Op dat moment heeft Willy Claes, toen minister van Buitenlandse Zaken, onze troepen teruggetrokken en de Verenigde Naties bewerkt om ook hun soldaten terug te trekken. Op dat moment is de genocide losgebarsten. Hadden wij toen nog duizend para’s gestuurd en de wereld gevraagd ook volk te sturen, dan was er geen genocide geweest.’

Nederland heeft Srebrenica, dat een nationaal trauma wordt genoemd. Is Rwanda dat voor jullie?

‘Nee, wij hebben een heel kort geheugen. Ook als er iets herdacht wordt, vijftien jaar genocide of vijftig jaar onafhankelijkheid binnenkort, mag Willy Claes nog eens op televisie komen zeggen: ze wilden ons daar weg hebben, we moesten onmiddellijk vertrekken. Het leeft niet meer. Er is al zoveel gebeurd in de wereld, we vinden het te veel gevraagd om dat allemaal zo subtiel te onthouden. Het is ook complex. We hebben hier twintigduizend Rwandezen. Ik had in Brussel ook contacten met mensen die heel dicht bij het regime van Habyarimama zaten en die daar niet heel zuiver over konden praten. Maar ik vond het heel boeiend en beklijvend om ook met die mensen te spreken. Het is een beetje de antropologische houding. Zo praten dat ik goed weet wat jij zegt en dat goed spiegelen. Niet discussiëren. Ik schreef het allemaal op in mijn schriftjes, ben gewoon meegegaan in hun verhalen.’

Waardig en discreet

Peeters’ opstelling gaat in de richting van wat de jonge Rwandees Samuel in Duizend heuvels de hoogste deugd noemt: ubupfura. Samuel omschrijft die zo: ‘Het is de adel van de ziel, het respect afdwingen door je verzorgde verschijning. Het waardig en discreet zijn. Je emoties verbergen, veel weten van de ander zonder dat zij iets van jou weten. Gereserveerd en aandachtig zijn, en trouw aan je verplichtingen. De taal neemt omwegen, blijft donker, je beelden zijn gestileerd. Het is ook een lichaamsstijl: je verheft je stem niet, je beweegt niet overdreven met je handen, je gezicht blijft onbewogen. Ubupfura is de aristocratische beleefdheid, de gastvrijheid, distinctie in al haar onderdelen.’

Is ubupfura ook voor u de hoogste deugd?

‘Absoluut. Ik begin dat als drieënvijftigjarige steeds meer te zien. Ik kan mijn mening zeggen en jij ook. So what? We gaan op dezelfde manier uit elkaar als we elkaar tegengekomen zijn. We hebben misschien wat lawaai gemaakt, en het lawaai heeft de omgeving gestoord. Dat klinkt misschien heel wollig, maar ik heb echt niet de pretentie dat jij straks denkt: Koen Peeters heeft mij het licht doen zien. Ik wil alleen wel soms gehoord worden.’

Aan het eind van het boek komt een oude abbé aan het woord die zegt dat we eindeloos moeten oefenen in voorzichtig praten.

‘Dat is moeilijk voor Hollanders hè? Ik heb heel intense gesprekken gehad met die oude man, die in een rolstoel zat. Hij was een Tutsi-priester. Door pure chance hadden ze hem niet vermoord. Maar iedereen in zijn pastorij was doodgemaakt. En deze man zei: we moeten voorzichtig leven. Dat is de ubupfura. We weten allemaal wat er gebeurd is. Het heeft geen zin als we allemaal constant onze mening tegen elkaar ventileren. Zeker in gekwetste omgevingen, als twee families in huisjes of hutjes naast elkaar wonen en de ene man heeft de andere man en kinderen vermoord en hun vrouwen leven nog naast elkaar. Wat moeten ze dan ’s morgens zeggen als ze buiten komen? Wij hebben gelijk? Dan is het samenleven nog veel pijnlijker.’

Vergt het niet een bovenmenselijke kracht in dat soort situaties te ontstijgen aan het eigen leed en het eigen gelijk?

‘In bepaalde vormen van psychiatrie denkt men dat als de waarheid apert op tafel ligt, de catharsis nabij is. Ik weet dat niet. Ik denk dat er verschillende waarheden zijn. En dat als die dan tegen elkaar geformuleerd worden, wat gebeurt er dan? In het boek is de Tutsi Tomas vermoord door de Hutu Janvier. Tomas’ zoon Samuel zit bij de gacaca-rechtbank tegenover Janvier. Ze weten allemaal wat er gebeurd is. Als Janvier verplicht wordt dat in een heel gevaarlijke omgeving te vertellen en hij kan niet anders dan het een beetje bij te kleuren, is de waarheid dan op tafel gelegd?’

Een priester zegt in het boek: de stilte ontploft toch, de genocide is te groot.

‘Ik denk dat het dan goed is om kleine dingen tegen elkaar te zeggen. Zoals goede morgen. Of: het is goed weer vandaag. Ik begin steeds meer de genezende kracht van het alledaagse te zien. Stel dat twee broers ruzie hebben over moeilijke dingen zoals de erfenis. Ze sturen toch een sms’je aan elkaar met “Zalig Pasen”. Wat is dat waard? Nul de botten. En toch is het heilzaam. Sommige dingen kun je oplossen door het uit te praten. Maar dit soort misdaden waarbij families vermoord zijn, kunnen nooit hersteld worden. Tenzij door alledaagsheid. Ik ken hier in Leuven een Rwandese vrouw die verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt. Zij geeft Franse les aan kinderen. En dat geneest haar, daar haalt zij kracht uit. Toen ik in Rwanda was, heb ik van een tante van haar, die hoofd was van de Zusters Bernardinnen in Butare, een paar schoolboekjes meegekregen met Rwandese verhaaltjes. Dat gebruikt ze nu om aan haar leerlingen hier Frans te leren. En dat herstelt voor haar het contact met Rwanda, hoewel ze daar nooit meer naartoe wil gaan.’

Heelt dat echt? In In de vlucht van de antilope, het boek van Jean Hatzfeld met getuigenissen van genocide-overlevenden, zegt een vrouw dat haar leven altijd half zal blijven, omdat ze bezoedeld is door het beest.

‘Er zijn veel mensen die zeggen dat deze generatie verloren is. Dat klinkt zo gruwelijk. Ik ken een psychologe uit Brussel die een aantal keren naar Kigali gegaan is en daar bij Tutsi-gezinnen heeft geleefd. Telkens in april, de periode van de rouw, beginnen twaalfjarige kinderen die de genocide niet meegemaakt hebben ineens in hun bed te plassen. Gewoon door die horror die dan plots in de lucht hangt. Al die geesten die daar onbegraven rondwaren. Er zijn er zelfs die zeggen dat de kinderen van die generatie verloren zijn. Maar de mensheid is natuurlijk ongelooflijk krachtig. Vijftig procent van de huidige Rwandese bevolking is geboren na de genocide. De dood wordt overwonnen door het leven. Dat volk moet zich regenereren, zich voortplanten om opnieuw te beginnen.’

Na het gesprek loopt Peeters een eindje mee richting station. ‘Dat is guherekeza,’ zegt hij, ‘het vergezellen bij het afscheid, nog een deugd die ik ben gaan waarderen.’ En alsof hij uit het Rwandese spreekwoordenboek citeert: ‘Als je samen op weg gaat, is de weg minder lang.’

Koen Peeters, ‘Duizend heuvels’, De Bezige Bij Antwerpen, 288 p., € 19,95