Jonah heeft zijn verhaal ook ingesproken.

De Belgische minister van staat Jos Geysels is een onopvallende man met veel invloed, die hij charmant verborgen weet te houden. Hij was fractievoorzitter van de partij Agalev (nu Groen) en zette een cordon sanitaire op rondom extreemrechts. Nu richt hij zich als minister van staat op armoedebestrijding. ‘Mensen die echt arm zijn, dat snapt iedereen. Maar we moeten het ook over werkende armen hebben. Die ontkrachten het dogma “Wie werkt, komt eruit en als de economie groeit, krijgt iedereen het beter.” Dat is namelijk niet zo.’

In zijn pamflet Uit woede en onbegrip schrijft Geysels: ‘De droom van een collectieve lotsverbetering werd ingeruild voor de droom van de individuele zelfontplooiing. Het doel is niet meer een betere samenleving, maar het verbeteren van je eigen positie binnen die samenleving. (…) Dat armoedige beleid brengt ons nu in een samenleving waar twee derde het goed of zeer goed en een derde weinig of niets heeft. Er ontstaat een onderklasse die economisch oninteressant is, maatschappelijk in de marge zit en electoraal verwaarloosd wordt.’

Net als de Belgische overheid heeft de Nederlandse, zoals Geysels schrijft, de armen bestreden in plaats van de armoede.

Mensen zijn financieel soms beter af met een uitkering dan wanneer ze werken voor het minimumloon: de zogeheten armoedeval. Ons land telt ruim 220.000 werkende armen. Een stad zo groot als Groningen. Veertig procent van de kinderen die in armoede leven, heeft een ouder die werkt. In 2020 leefden ruim 220.000 minderjarige kinderen in een huishouden met een laag inkomen.

De armste wijk van Nederland

Ik ga terug naar de wijk waar ik mijn onderzoek naar armoede anderhalf jaar geleden begon: Immerloo in Arnhem, de armste wijk van Nederland. Hans van Heijningen van projectbureau Achter de voordeur, met wie ik toen meeliep, gaat nog steeds langs de zes flats die samen de wijk vormen.

Lees ookIn de armste wijk van Arnhem weten kinderen niet hoe hun stad eruitziet9 januari 2021

Zijn aanpak is simpel. Hij belt bij iedereen aan en vraagt vrijblijvend: ‘Kan ik je ergens mee helpen?’ De problemen zijn net als de mensen divers: schulden, armoede, overlast, de taal leren, een fiets kopen, werk vinden enzovoorts.

Immerloo is een buurt waar je niet komt als je er niet hoeft te zijn. Er is geen mens op straat. De trappenhuizen ruiken nog altijd naar urine en de flats zijn nog even hoog, grijs en lusteloos. Maar projectbureau Achter de voordeur sprak de afgelopen twee jaar zo’n 95 procent van alle bewoners. Trots wijst Van Heijningen op de lijsten met alle flatbewoners die op zijn kantoortje hangen. Bijna elke woning kleurt groen.

‘Wat je meer gaat verdienen, gaat naar de schatkist. Pas als je boven de 1700 euro per maand komt, ervaar je zelf de voordelen.’

Er zijn hier ‘bar weinig mensen die aan het werk zijn’, vertelt Van Heijningen. Maar hij kan wel precies uitleggen wat er gebeurt als iemand gaat werken. Wie een bijstandsuitkering heeft, krijgt 1100 euro per maand en kwijtscheldingen voor de zuiveringsbelasting en gemeentelijke belastingen, en heeft recht op zorg- en huurtoeslag. ‘Bij elkaar is dat meestal zo’n 500 euro. Zodra je gaat werken, krijg je een minimumloon van 1500 euro, en dan zeggen een paar partijen: “Ho ho, dan krijgt u minder huurtoeslag en op de kwijtscheldingen van de gemeente heeft u ook geen recht meer.” Wat je dus meer gaat verdienen, verdien jij niet, maar gaat naar de Nederlandse schatkist. De gemeente en de Belastingdienst zijn de enige profiteurs. Pas als je boven de 1700 euro loon per maand komt, ga jij zelf de voordelen ervaren.’

Terugvorderen

Bij beginnen met werken begint vaak ook een leven met schulden. Zodra je gaat werken, moet je je afmelden voor toeslagen en dergelijke.

‘Ik kan me goed voorstellen dat je daar niet aan denkt, want niet meteen, maar pas aan het eind van het jaar koppelt de Belastingdienst alle systemen aan elkaar en zegt dan bijvoorbeeld: “U heeft vijfduizend euro meer verdiend, dit jaar. We gaan terugvorderen.” En dat gebeurt pas na een jaar en kan tot vijf jaar terug. Wat je netto kreeg, moet je bruto terugbetalen,’ zegt Van Heijningen.

‘Nou, dan staan ze meteen aan mijn bureau, hoor. Het is krankzinnig. Aan de ene kant geven we mensen geld zodat ze niet in armoede hoeven te leven, aan de andere kant zijn we ook de grootste incasseur én leggen we boetes op, waardoor ze in die positie blijven. “U kunt het niet betalen?” zegt de belasting. “Dan gaan wij u stimuleren met een boete.” Alsof mensen die iets niet betalen, een boete wél betalen. Die incassowereld van gemeenten is een hele industrie geworden. Ze buitelen over elkaar heen. Parasiteren. Een zinloze, idiote wereld.’

Wat is daaraan te doen? Van Heijningen: ‘Kwijtschelden! Er zijn in Arnhem veel wethouders die inmiddels anders met schulden willen omgaan. De gemeente krijgt signalen van verzekeraars en woningbouwcorporaties als er betalingsachterstanden zijn en stuurt ‘Vroeg’ eropaf, een team dat meteen hulp biedt. Ook worden er soms bewindvoerders ingehuurd om te zorgen dat iemand niet uit z’n huis wordt gezet. Super. Maar ze willen dat iemand 53 euro per maand gaat aflossen en een bewindvoerder kost 75 euro… Dus je zet 75 euro in om 53 euro te incasseren.’

‘Geweldig, hè?’ zegt Van Heijningen lachend. ‘Je bent goedkoper uit als je als die schulden gewoon opkoopt. Als je dit soort plaatjes groot maakt, wordt het helderder. Je investeert een miljoen, maar je bespaart 15 miljoen…’

Overleven

Maar er is reden voor voorzichtig optimisme in Arnhem. Als een van de eerste gemeenten in Nederland is de stad begonnen met het kwijtschelden van schulden. Er werd inmiddels zo’n 2,3 miljoen euro kwijtgescholden aan mensen die bij de gemeente in het krijt stonden. En begin dit jaar is er een ‘bureau nieuwkomers’ opgericht. Statushouders worden twee jaar lang begeleid naar werk en geholpen met het leren van de taal.

Daarnaast probeert de afdeling Werk en Inkomen een paar duizend mensen die al heel lang thuiszitten en met wie ze geen contact hebben, aan het werk te helpen. ‘Het verschil is dat zij vooralsnog werken vanuit een kantoortje in de stad waar mensen heen moeten, en niet, zoals wij, in de wijk op de mensen afstappen.’ Dat lijkt een detail, maar het is een onoverbrugbaar verschil. In deze wijk groeien kinderen op die letterlijk nog nooit aan de andere kant van de brug, in de stad, zijn geweest.

‘Mensen motiveren om te gaan werken, is heel simpel: lonen omhoog.’

Als mensen niet gaan werken, mag Werk en Inkomen ze een boete opleggen. Van Heijningen gelooft niet echt in dwang. ‘Mensen motiveren om te gaan werken, is heel simpel: lonen omhoog. Als dat niet gebeurt, blijven mensen elkaar vertellen dat je beter niet kunt werken. Ze zijn niet gek.’

Toch spoort hij mensen wel altijd aan om te gaan werken, omdat werk veel meer is dan geld verdienen. Het geeft ritme, status en een onafhankelijk gevoel. ‘En op termijn worden mensen wel beter van werken, maar een van de dingen die bij mensen horen die in armoede leven, is dat ze niet over de langere termijn kunnen nadenken. Dat is gewoon wetenschappelijk bewezen. Van de stress die armoede brengt, word je kortzichtig. Dus als je tegen mensen zegt: “Het eerste jaar verdient u wat minder, maar na twee jaar kom je erboven,” dan denken mensen: “Twee jaar?” Ze zijn aan het overleven en willen volgende week halen.’

Kinderarmoede

Mensen die wel gaan werken, weten soms niet eens dat ze in armoede leven. Ze doen netjes aangifte, betalen belastingen en denken het juiste te doen. Ze beschouwen zichzelf niet als arm omdat ze denken dat arme mensen het pas écht slecht hebben. Wel zijn er geldproblemen.

In Den Bosch zit het hoofdkantoor van de stichting Leergeld, die de kansengelijkheid voor kinderen wil bevorderen. Ze financieren wat ouders, school of overheid niet kunnen betalen: sporten, een fiets, een laptop, wat dan ook.

Volgens Gaby van de Biggelaar, directeur van de stichting, heerst in het politieke en publieke debat het idee dat armoede of geldzorgen een eigen verantwoordelijkheid zijn voor volwassenen. ‘Maar als het over kinderarmoede gaat, begint iedereen te steigeren. Want dat kan niet in het rijke Nederland. Wat wij zeggen, is: die kinderen zijn niet arm, maar hun ouders. Als je maar blijft zeggen tegen ouders dat dat hun eigen schuld is, wordt het alleen maar erger.’

‘Tegen scholen zeggen we altijd: ‘Als een kind twee dagen voor z’n verjaardag ziek is, dan is er iets aan de hand.’ Wees daar alert op.’

De onvrede van mensen met geldzorgen over politici neemt toe en het vertrouwen in de instanties neemt steeds verder af. ‘Stel je voor dat je altijd nee moet zeggen tegen je kind: “Nee, jij kunt niet sporten.” “Voor jou geen schoolreisje.” “Loop maar naar school, want een fiets is te duur.” Wat doet dat met een zelfbeeld van een kind?’

Voor kinderen die hun verjaardag niet kunnen vieren, fungeert stichting Leergeld als intermediair voor Stichting Jarige Job. ‘Tegen scholen zeggen we altijd: “Als een kind twee dagen voor z’n verjaardag ziek is, dan is er iets aan de hand. Wees daar alert op.”’

Het afgelopen jaar hebben ze 130.000 kinderen met zo’n 30 miljoen euro kunnen helpen. Ze hanteren hetzelfde principe als Achter de voordeur: niet afwachten achter een bureau, maar op huisbezoek komen. ‘Ook de middenklasse krijgt steeds meer met geldzorgen te maken,’ zegt Van den Biggelaar. ‘Met het systeem van al die toeslagen erkent de overheid eigenlijk dat de lonen en de bijstand te laag zijn.’

(de tekst gaat door onder de afbeelding)

Een bloemetje hoort erbij

Minister Marga Klompé voerde op 1 januari 1965 de Algemene Bijstandswet in. De bijstand mocht niet te zuinig zijn: ‘Een bloemetje op tafel hoort erbij,’ zei ze.

Maar de bijstand volstaat al jaren niet meer. De ‘lage-inkomensgrens’ van het CBS zou genoeg moeten zijn om de minimaal noodzakelijke goederen en diensten te kopen. Maar de afgelopen jaren werd het leven duurder en de bijstand is niet meer genoeg. De overheid kwam met toeslagen, maar ook die schieten tekort.

Door het gat te vergroten tussen de bijstand en het minimumloon hoopte men de drang om te gaan werken aan te jagen. Tevergeefs. Als alleenstaande ouder zou je vier dagen fulltime moeten werken om boven het minimum uit te komen. ‘Meer werken kan niet omdat de kinderopvang dan onbetaalbaar wordt,’ zegt Van den Biggelaar. ‘En als iemand wil studeren om zo ooit meer te gaan verdienen, is daar ook geen geld voor. Of iemand heeft daar überhaupt de intellectuele capaciteiten niet voor en zal dus nooit meer verdienen. Kortom: armoede is een samenspel tussen beperkt besteedbaar inkomen, de geringe ruimte om verdiencapaciteiten te vergoten, en minimale mogelijkheden om te bezuinigen.’

Kansen voor iedereen

Hoe schraal de vooruitzichten ook zijn, toch is werk de enige weg naar een beter of ander leven. Om mensen te motiveren om van de bank te komen, wil de gemeente Arnhem ‘de granieten onderkant’ masseren.

Het is 21 maart 2022 – het begin van de lente en een stralende dag. Aan de balie van de dienst Werk en Inkomen staat een werkzoekende met een zonnebril, achter hem twee nerveuze rockers met lang haar in spijkerjasjes en Thin Lizzy-T-shirts. In de wachtkamer ligt een flyer over bouwmarkt Hornbach: ‘Of je nou groen, grijs, man of vrouw bent, of je nu wel of geen ervaring hebt; zij bieden kansen voor iedereen. Wie je bent en waar je naartoe wilt, vinden zij belangrijker dan wat je gedaan hebt of waar je vandaan komt.’

‘Als iemand onvoorspelbare klachten heeft en niet voltijds kan werken, dan kunnen we daarin meedenken. Kortom: als mensen maar in beweging komen.’

Maurice, een ‘klantregisseur’ van Werk en Inkomen, is een enthousiaste man. Hij probeert altijd samen te werken met werklozen door ‘te sturen op zelfsturing’. Met gesprekskaartjes probeert hij mensen te helpen om zelf vragen te stellen als: ‘Wat kan ik verwachten?’ ‘Wat zijn mijn mogelijkheden?’ ‘Welke nadelen heeft dit traject voor mij?’ ‘Wat zijn mijn dromen?’

In beweging komen

Er zijn zo’n zevenduizend mensen met een uitkering in Arnhem. Dat is veel. Het probleem is deels dat de banen die er in Arnhem te vinden zijn niet aansluiten bij de mensen die er wonen. Er is weinig industrie of tuinbouw. Arnhem is een stad van kantoren.

De dienst Werk en Inkomen heeft zo’n tweeduizend van de zevenduizend werklozen al jaren niet meer gesproken. Het plan is om al deze mensen nog dit jaar te zien. Door middel van een rekenprogramma genaamd ‘WerkLoonT’ kan de klantregisseur samen met zijn klant zien wat de verschillen in inkomen zullen zijn, om de armoedeval te voorkomen. Maar dan moet je de mensen wel bereiken.

De klantregisseur geeft me de briefkaart die naar ze wordt verstuurd: ‘Hoe gaat het?’ staat er in vier talen. En achterop, in het Nederlands, dat ze elkaar al lang niet hebben gezien en een datum waarop ze op kantoor verwacht worden voor een gesprekje.

Zal de communicatie nog in meer talen beschikbaar komen? ‘Nee, hier houdt het wel op, Arnhem heeft 170 nationaliteiten…’

Geef hem eens ongelijk, maar het ondergraaft ook wel meteen de effectiviteit van deze gemeentelijke inzet. Toch blijft de klantregisseur vrolijk. ‘Mensen hoeven niet per se meteen te gaan werken, hè,’ zegt hij. ‘Voor iedereen een passend traject. Dat kan ook vrijwilligerswerk zijn. Als iemand onvoorspelbare klachten heeft en niet voltijds kan werken, dan kunnen we daarin meedenken. Kortom: als mensen maar in beweging komen.’

Steeds dreigender

Het plan is nobel, maar als ik op een maandagochtend met zijn collega’s op een kantoor zit, merk ik dat het nog erg in de kinderschoenen staat. ‘Wat doen jullie als mensen niet reageren op dat kaartje?’ vraag ik. Een vrouw zegt: ‘Dan zal de toon van onze brieven steeds iets dreigender worden.’

‘Misschien gaan we uiteindelijk bij mensen op bezoek…’ zegt een jongere collega. Ze proberen de mensen die ze wél spreken verder te helpen, niet de mensen die ze niet spreken.

Op maandagen moeten alle medewerkers hier aanwezig zijn voor ‘het koffiemoment’: ‘Zodat je elkaar ziet en een team blijft,’ zegt de klantregisseur.

Het wordt stil, alle bureaustoelen draaien naar het midden. De leidinggevende neemt het woord. Ook hier is inmiddels doorgedrongen dat je naar de achterstandswijken toe moet als je de mensen daar wilt bereiken, maar het is in Malburgen helaas niet gelukt om kantoorplekken te regelen. ‘Dat is voorlopig even on hold gezet. Helaas.’

Werkend arm en slapend rijk

Er is een totale revisie van de warboel van regels en te lage lonen nodig. Tot die tijd lijken de goedwillende medewerkers van Werk en Inkomen weinig te kunnen doen voor de allerarmsten.

En nu er in de nasleep van de coronapandemie ook nog een oorlog is uitgebroken met stijgende kosten voor levensonderhoud, energie en brandstof tot gevolg, is ook de middenklasse aan de beurt. ‘Ik sprak een mevrouw die bij Gall & Gall werkt,’ vertelde FNV-bestuurder Linda Vermeulen op Radio 1. ‘Ze zei: “Ik ben een zelfstandige vrouw, werk veertig uur in de week, ik houd een winkel draaiende en kan daarvan niet eens rondkomen.” Dat is toch van de zotte.’

Vermeulen wijst erop dat winkelmedewerkers vaak het minimumloon verdienen of er net iets boven. ‘Dat is iets meer dan 1700 euro bruto per maand als je fulltime werkt. Probeer daar maar eens van rond te komen.’

Stef van der Werf, FNV-lid en winkelmanager bij Gall & Gall, heeft dan ook gemengde gevoelens over zijn overstap van een bank naar de slijterij. Tegen de NOS vertelde hij dat hij per vier weken tweeduizend euro netto verdient, exclusief winstuitkering, bonus en vakantiegeld. ‘Ik moet echt sparen voor een fiets waarmee de kinderen naar school kunnen. De thermostaat zet ik maar uit. (…) Ahold Delhaize heeft door corona de wind meegehad. Zoals ik het zie, worden alle winkelmedewerkers werkend arm en wordt de aandeelhouder slapend rijk.’

Stille patstelling

Een paar jaar geleden zag ik zelf hoe deze patstelling er in de werkelijkheid uitziet. Ik stond in de kelder van een prachtig hotel in de Amsterdamse binnenstad met zo’n tien gesluierde vrouwen. Ze stonden te wachten op een sollicitatiegesprek als schoonmaker, om een stap naar een beter leven te kunnen zetten. Het plafond van de kelder was laag, de lucht was benauwd en het hing vol met verwarmingsbuizen. De vrouwen bekeken me zwijgend maar argwanend. Ze leken zich af te vragen wat ik hier moest, ik had hun zoon kunnen zijn.

Een vrouw in een mantelpakje nam ons mee naar een kleinere ruimte in de kelder. ‘Zullen we de uitleg in het Engels of in het Nederlands doen?’ vroeg ze. Sommigen spraken geen Engels, anderen geen Nederlands. ‘Oké, dan gewoon goed opletten!’

‘Vorig jaar sliep Beyoncé in een van onze hotels en mochten wij haar kamer schoonmaken! Zo maken jullie ook nog eens wat leuks mee. Tóch?’

Ze startte een Powerpointpresentatie. We zagen een zwart-witfoto van een industrieterrein. Twee trotse mannen in pak en een vrouw met een dweil in haar hand poseerden lachend voor een loods waar in grote letters de naam van het schoonmaakbedrijf op stond. De vrouw legde vervolgens uit waar je bij het schoonmaken op moest letten. Het richeltje achter het bed; de tv, want die trekt stof aan; de ramen openzetten; stofzuigen, ook onder het bed. ‘Een belangrijk detail’ – ze sprak het uit als ‘dieteel’ – ‘is dat je niet met de gasten in het hotel praat, nooit niet.’
‘Maar als ze iets vragen?’ vroeg iemand.
‘Dan stuur je ze naar de receptie.’

Ze ging verder en probeerde ons zo enthousiast mogelijk te maken voor deze baan, maar haar lichaamstaal haperde. ‘Vorig jaar nog, bijvoorbeeld, toen hadden we wat bijzonders: Beyoncé sliep in een van onze hotels en wij mochten haar kamer schoonmaken!’ Ze lachte nerveus. ‘Met dat soort dingen maken jullie ook nog eens wat leuks mee,’ en toen in een onzeker octaaf hoger: ‘Tóch?’

Een wereld op zich

Tegen het eind van de presentatie kwam er een grote zwarte man binnenstappen. Hij nam buiten adem plaats, keek de tafel rond en knikte naar ons. Een Afrikaans ogende dame zei een paar woorden tegen hem in het Frans en ze lachten naar elkaar. De vrouw van het schoonmaakbedrijf brak in en doofde hun lach. ‘Oké, je hebt de introductie gemist, maar welkom!’ Ze pakte de stapel papier van tafel en vroeg: ‘Heeft iedereen een id of verblijfsvergunning bij zich?’

Er was hier geen grens maar toch moesten we ons legitimeren, of vertrekken. Uit sommige binnenzakken kwamen dubbelgevouwen persoonsbewijzen. Trots streek een vrouw een verblijfsvergunning plat op tafel. Maar toen ze het inschrijfformulier onder haar neus kreeg, sprong de paniek in haar ogen. De man stond op en hurkte naast de vrouw om samen het formulier in te vullen.

We werden verzocht om weer op de gang te gaan staan. In een aangrenzende ruimte van de kelder begonnen wasmachines te centrifugeren en de vrouwen spraken opgewonden met elkaar. In tweetallen werden we opgehaald. De man en ik moesten samen naar het kantoortje komen. De vrouw in het mantelpakje zei: ‘Als ik vragen mag: wil je dit wel, is dit wat voor jou, Jonah? Het is een wereld op zich, hoor, de hotelbranche en het schoonmaken.’
‘Wat bedoelt u?’ vroeg ik zo vriendelijk mogelijk.
‘Nou, met dat werk komt het wel goed hoor, maar met al die buitenlanders en zo.’ Ze knikte naar de man naast me. ‘Sommige mensen spreken niet eens Nederlands en het lijkt me dat jij wel studeert…’
‘Ik heb ook geleerd, hoor, voor badmeester,’ zei de man naast me.
‘Badmeester? En wat kom jij hier dan doen?’
‘Schoonmaken. Badmeester ben ik alleen in de zomer.’
‘Maar het is zomer.’ Daar had ze gelijk in. ‘En ik zie dat je uit Soedan komt, hebben ze daar wel water? Ben je hier soms heen gezwommen?’ Ze lachte samenzweerderig.
‘Nee, zwemmen doe je in een zwembad,’ zei de man.
We werden allebei aangenomen.

Vijftien minuten voor een kamer

Ik ging aan het werk als schoonmaker in het Mövenpick Hotel in Amsterdam, aan het IJ.

Het werk werd me geleerd door een vrouw uit Utrecht die zei dat ze dit schoonmaakwerk al tien jaar deed en zes dagen per week op en neer pendelde om haar gezin te onderhouden. Opgewekt zei ze dat als je voor dit bedrijf werkte, je met korting in alle Mövenpick-hotels ter wereld kon slapen. Maar daar had ze nog nooit de tijd of het geld voor gehad.

We hadden vijftien minuten om een kamer schoon te maken. Door dat tijdgebrek werden de wc, de afstandsbediening en het nachtkastje met eenzelfde doekje schoongemaakt.

Het is treurig én hoopvol dat de middenklasse nu ook aan de beurt is, want die wordt beter gehoord en spreekt zich sneller uit dan de onderkant.

Aan het eind van de werkdag moest mijn collega de vernederingen van een Pool die in de keuken van het hotel werkte verdragen – hij wilde graag een glimp van de schoonmaakster opvangen in de omkleedruimte, ‘naakt en zonder hoofddoek’. De gelaten manier waarop ze hierop reageerde, verraadde dat het niks nieuws was.

Ik hield het welgeteld één dag vol.

Het is treurig en cynisch genoeg hoopvol dat de middenklasse nu ook aan de beurt is, want die wordt beter gehoord en spreekt zich sneller uit dan de werkende armen aan de onderkant. Die hebben meestal niet de tijd, energie of durf om in verzet te komen. Ze klagen niet, dus het probleem houdt zich stil en uit zich alleen in binnensmonds gevloek. Want voor jou tien anderen, zo was altijd de mantra.

Maar zo is het niet meer – de wilde staking van de bagagemedewerkers op Schiphol afgelopen mei laat zien dat het ook aan de onderkant aan het schuiven is.