Poëzie van een kameleon

De poëzie van Huub Beurskens boeit en irriteert beurtelings. Misschien komt dat door een zeker opportunisme dat zijn werk aankleeft. Hij kan er beslist wat van, maar misschien kan hij het soms ook te makkelijk. Zijn carrière alleen al geeft blijk van een grote wendbaarheid – laten we het zo maar noemen. Hij begon als maker van autonomistische, Kouwenaarachtige gedichten, maar net als zovelen die de ontzuiling in de literatuur hebben meegemaakt (Leon de Winter bijvoorbeeld), wisselde hij zijn steile principes ergens halverwege de jaren tachtig in voor soepeler methoden, en nu schrijft hij vaak verstaanbaar, praterig en losjes, met soms een incidentele greep in de ouwe doos.

Die nieuwe wendbaarheid blijkt hem even gemakkelijk af te gaan als de voormalige Prinzipienreiterei, maar je vraagt je soms wel af waar het bijzondere is gebleven. In het gedicht ‘Vermist’ bijvoorbeeld maakt hij gebruik van een klunzig geschreven briefje van een meisje dat haar...