Liever luisteren? Ward Wijndelts sprak dit verhaal in.

Een feestje organiseren kun je wel aan Unilever overlaten. De poké bowl met plantaardige Hellmann’s-vinaigrette, de veganistische kaviaar en kipstuckjes van de Vegetarische Slager zien er prachtig uit. Toch zijn het niet de hapjes die in december 2019 de show stelen, maar de locatie: het nieuwe onderzoekscentrum van Unilever op de campus van Wageningen University & Research (WUR, zoals de universiteit tegenwoordig heet) met een prijskaartje van 85 miljoen.

Het hypermoderne Hive Foods Inno­vation Center telt 18.000 vierkante meter met een groot atrium en veel glas, en is gebouwd volgens de laatste duurzaamheidscriteria. De gasten bewonderen de ‘state of the art laboratoria’ en testkeukens, waar mensen in witte jassen in pannen roeren. Unilever-topman Alan Jope en Louise Fresco, voorzitter van de raad van bestuur van WUR, zitten op een bankje. ‘Echt vertrouwen ontstaat wanneer je voelt dat je naar een gemeenschappelijk doel toewerkt,’ zegt Jope in de ‘aftermovie’ die van de opening is gemaakt, te zien op YouTube.

De relatie tussen multinational Unilever en WUR is de afgelopen tien jaar steeds hechter geworden. De banden van WUR met grote bedrijven zijn out in the open: dit is de manifestatie van de ‘gouden driehoek’, de samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. De omhelzing reikt tot in de hoogste rangen. WUR-voorzitter Louise Fresco was tot 2017 niet-uitvoerend bestuurslid bij Unilever. Daarnaast betaalt Unilever vier bijzonder hoogleraren aan  WUR, meer dan welk ander bedrijf ook.

Om de banden tussen Unilever en WUR nader te onderzoeken, hebben we gekeken naar de projecten waarin zij samenwerken binnen de Topsector Agri&Food (zie kader aan het eind van dit artikel), projecten waar Unilever en andere bedrijven ongeveer de helft van hebben betaald, de rest is gefinancierd met overheidssubsidie. Twee van die projecten lichten we uit, omdat die de breedte van de samenwerking tussen het kennisinstituut en het bedrijf goed laten zien: Smooth Bite For All, een project dat wordt gezien als fundamentele wetenschap, en Plant Meat Matters, dat geldt als toegepast onderzoek.

De WUR zegt dat de wetenschap die samen met het bedrijfsleven tot stand komt onafhankelijk is, maar uit ons onderzoek blijkt dat bedrijven als Unilever in elke stap van het proces een vinger in de pap hebben. De verantwoordelijkheid voor het bewaken van de wetenschappelijke integriteit wordt bij de individuele onderzoeker gelegd, wiens ruimte om onafhankelijk te opereren steeds kleiner wordt.

Goedkoop onderzoek laten doen

In de ‘Food Valley’ op de groene campus van WUR zijn de grote bedrijven zichtbaar
aanwezig. Tegenover het Orion-universiteitsgebouw staat Hive van Unilever; het innovatiecentrum van zuivelgigant FrieslandCampina is er al jaren gevestigd, net als zo’n honderd andere multinationals, bedrijfjes en start-ups. Voor de bedrijven heeft dat allerlei voordelen: die kunnen goedkoop onderzoek laten doen, makkelijk stagiairs vinden en dure apparatuur met WUR delen. Voor WUR zelf is er ook iets te verliezen: de goede naam als onafhankelijke onderzoeksinstelling. Wageningen heeft wereldfaam en staat in verschillende ranglijsten te boek als beste landbouwuniversiteit ter wereld.

‘Noch de regering, noch een wetenschapper bakt het brood. Het brood wordt door bakkers gebakken.’

Bestuursvoorzitter Louise Fresco is overtuigd van de voordelen van de samen­werking. ‘Noch de regering, noch een wetenschapper bakt het brood,’ sprak ze op het openingsfeestje van Hive. ‘Het brood wordt door bakkers gebakken. De actie vindt eigenlijk plaats bij de private sector.’ Later zei ze in de Volkskrant: ‘Als je echt iets wilt veranderen in de wereld, dan kun je niet zonder grote bedrijven als Unilever en Syngenta.’ Bij deze laatste – een fabrikant van zaden en agrochemicaliën (waaronder pesticiden) – ging ze aan de slag als niet-uitvoerend bestuurder na haar vertrek bij Unilever. Lees ookDe column van Thijs Broer over Louise Fresco: 'Zo gooi je als wetenschapper je reputatie te grabbel'31 mei 2019

Luxepositie

Terwijl het onderwijs door de coronacrisis via video verloopt, werkt hoogleraar Atze Jan van der Goot gestaag verder in het laboratorium van het Axis-universiteitsgebouw. Hij leidt met Ariëtte Matser het publiek-private project Plant Meat Matters. Daarin onderzoekt hij productietechnieken voor vleesvervangers, een ambitieus, idealistisch project, waarmee de hoogleraar hoopt bij te dragen aan de afname van vleesconsumptie en de daaruit volgende klimaat- en milieuschade.

In de jaren ’90 werkte Van der Goot bij Unilever, daarna keerde hij terug naar de universiteit en werd hij hoogleraar. Hij werkt al tien jaar aan de technologie voor vleesvervangers en ontwikkelde onder meer de productietechniek van De Vegetarische Slager, koploper binnen de vegetarische vleesindustrie en inmiddels opgekocht door Unilever. Na de succesvolle eerste samenwerking met De Vegetarische Slager had de hoogleraar de grote spelers voor het uitkiezen. Unilever wilde geld inleggen, net als kippenslacht­bedrijf Meyn, raapzaadverkoper Avril en een paar andere bedrijven. Er kwamen zelfs bedrijven op een wachtlijst. Het budget werd €3,4 miljoen, waar de overheid nog 2,9 miljoen op legde.

‘Zo moet de gouden driehoek werken,’ zegt Van der Goot.

De lijntjes zijn kort

Omdat het budget van de overheid voor universitair onderzoek door de jaren heen is geslonken en het steeds moeilijker is geworden om financiering te krijgen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), staan onderzoekers bij bedrijven in de rij om hun onderzoek te laten financieren. Zo ook de Wageningse wetenschappers Markus Stieger en Elke Scholten. Stieger vertelt hoe zij een nieuw project begonnen: Smooth Bite For All. Daarin onderzoeken ze de eetervaring bij combinaties van verschillende voedselproducten. Hoe verandert de structuur van voedsel je eetgedrag? Hoe verschilt de ervaring van Aziaten ten opzichte van Nederlanders bij het proeven van verschillende producten?

‘Wetenschappelijk interessante vragen,’ vindt Stieger, die recent is benoemd tot hoogleraar bij WUR. ‘En het zijn ook vragen waar het bedrijfsleven in is geïnteresseerd.’

Stieger en Scholten werken allebei al jaren samen met het bedrijfsleven in publiek-private samenwerkingen. Hun lijntjes zijn kort. Ze legden het idee voor aan Unilever, FrieslandCampina en Fromageries Bel, een Frans kaasbedrijf. ‘Samen met de industrie probeerden we een programma samen te stellen waarin zowel onze als hun vragen worden beantwoord,’ zegt Stieger. De bedrijven bleken bereid er samen €1,37 miljoen in te steken. Daar kwam via de Topsector Agri&Food, de NWO en WUR nog €1,24 miljoen publiek geld bovenop.

‘Publiek-private’ onderzoeken als deze worden sinds 2011 aangejaagd door het ‘Topsectorenbeleid’, waarmee de overheid de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen stimuleert (zie het kader aan het eind van dit artikel). Een van die tien Topsectoren is Agri&Food, een instituut dat de overheidssubsidies voor de samenwerkingen uitdeelt. Het bedrijfsleven is er goed vertegenwoordigd: in allebei de bestuurslagen van Agri&Food hebben bedrijven meer zetels dan wetenschappers of overheid. Projecten van de Topsectoren moeten passen binnen de Kennis- en Innovatieagenda, die wordt vormgegeven door de Topsector zelf − en dus mede door het bedrijfsleven.

Doen de bedrijven niet mee, dan komt er ook geen overheidssubsidie − die is immers gericht op publiek-private samenwerking.

Bij het eerste voorstel aan het bedrijfsleven gaat het nog om een paar A4’tjes, zegt Stieger. Samen met de bedrijven krijgt daarna een groter voorstel vorm, dat vervolgens wordt ingestuurd voor een onderzoekssubsidie. Het ‘jawoord’ van de bedrijven is nogal spannend, want ze haken geregeld op het laatste moment af door een verandering in beleid of budget, vertelt Ben Langelaan. Hij is hoofd van de vakgroep Food Technology van Wageningen Food & Biobased Research en leidt op dit moment zo’n acht projecten met een subsidie van de Topsector Agri&Food. Doen de bedrijven niet mee, dan komt er ook geen overheidssubsidie − die is immers gericht op publiek-private samenwerking. Dat maakt de onderzoekers afhankelijk van de grote bedrijven. Multinationals als Unilever worden dan ook gebombardeerd met ideeën van wetenschappers en hebben dus voor het uitkiezen wat ze wel en niet willen financieren.

Zodra het jawoord van het bedrijf zwart op wit staat, gaat het onderzoeksplan in ‘peer review’, een wetenschappelijke toetsing door onafhankelijke vakgenoten. Vervolgens kan een aanvraag worden gedaan op een subsidie vanuit de Topsector Agri&Food, die één euro publiek geld op elke private euro legt. Eenmaal ingediend krijgt een voorstel een positief, neutraal of negatief advies van het bestuur van het Topconsortium Kennis en Innovatie (TKI), een van de bestuurslagen binnen de Topsector. Unilever had tot voor kort een lid in het bestuur: emeritus-bijzonder hoogleraar Rob Hamer, die tot 2020 lesgaf op de universiteit en door Unilever werd betaald (zie het kader aan het eind van dit artikel).

Van de 269 voorstellen die in 2019 zijn ingediend bij het TKI Agri&Food gingen er 170 door naar de tweede fase, waarin een reviewcommissie een laatste oordeel velt: wel of geen subsidie. ‘Je moet echt met een goed voorstel komen dat past binnen de wetenschappelijke agenda en waarvan je denkt dat het bestuur er mogelijk in geïnteresseerd is,’ zegt Ben Langelaan. Van de 170 ingediende ideeën haalden uiteindelijk 120 de eindstreep.

In de reviewcommissies – die volgens het TKI onafhankelijk zijn − zitten twee mensen uit het bedrijfsleven en een uit het TKI zelf. Op de website van het TKI staat dat iemand ‘uiteraard’ alleen een ‘bijdrage kan leveren als er geen betrokkenheid is bij het te beoordelen project’. Als commissieleden een binding hebben met de aanvragers, moeten ze dat melden bij Kees de Gooijer, chief inspiration officer (lees: directeur) van het TKI-bestuur. ‘Ik sta erop dat ze daar open over zijn.’ De Gooijer denkt dat deze meldingsplicht voldoende is. ‘Ik heb slechts één keer meegemaakt dat het niet gemeld is.’ Maar het blijkt toch mogelijk dat een bedrijf als Unilever zowel een project financiert als in de ‘onafhankelijke’ subsidiecommissie zit en een oordeel over datzelfde project velt, geeft hij toe. ‘Je moet begrijpen: de expertise is zó schaars.’

Klein aantal spelers

Een oud-manager bij Unilever die anoniem wil blijven is kritisch. ‘Het beleid binnen de Topsector Agri&Food wordt sterk bepaald door een klein aantal spelers die elkaar goed kennen,’ zegt hij. ‘Voor het midden- en kleinbedrijf is het moeilijker om van de subsidies gebruik te maken.’ Hij vindt het opvallend dat multinationals mee kunnen profiteren van het Topsectorenbeleid, dat toch bedoeld is om het Nederlandse bedrijfsleven te stimuleren. ‘Unilever is een mondiaal bedrijf. Het haalt grondstoffen van over de hele wereld, nauwelijks uit Nederland. En ook de afzetmarkt is mondiaal.’ Als Unilever ook z’n hoofdkantoor volledig naar Londen verhuist, zoals het plan is, sluit het bedrijf al helemaal weinig meer aan bij het doel van het Topsectorenbeleid.

Unilever heeft tussen 2017 en 2019 geld gestoken in zeker zeventien projecten, allemaal binnen de Topsector-‘missies’ ‘Kringlooplandbouw’  en ‘Gewaardeerd, gezond en veilig’, waarbinnen in totaal 114 projecten vallen. Binnen de missies wordt onderzoek gerangschikt van fundamenteel tot meer toegepast. Dit gaat aan de hand van de ‘TRL-schaal’ (Technology Readiness Levels), die loopt van TRL 1 tot TRL 9, waarbij 1 het meest fundamenteel is en 9 het meest toegepast.

Bij de Topsector Agri&Food is 80 procent van de onderzoeken toegepast, veel meer dan de gemiddeld 54 procent over de gehele linie van de tien Topsectoren. Bij Chemie is bijvoorbeeld 97 procent fundamenteel. Van de twee projecten die wij nader hebben bekeken, heeft Plant Meat Matters een TRL-waarde tussen de 4 en 6 – meer toegepast dan fundamenteel dus. Smooth Bite For All is als fundamenteel aangemerkt. Is dat niet vreemd voor een project dat vooral kijkt naar een vraag die voor de industrie heel interessant is (hoe beïnvloedt de structuur van voedsel onze waarneming en ons eetgedrag)? Onderzoeker Stieger vindt van niet: ‘We onderzoeken het principe achter die vraag, vaak met “modelvoedsel” dat je niet in de supermarkt kan kopen. Dat is fundamentele wetenschap die kan bijdragen aan een gezonder dieet, en de antwoorden zijn ook interessant voor de industrie.’

De rol van de overheid in de ‘gouden driehoek’ is vooral betalen en steeds minder (mee)bepalen.

In de zeventien projecten waar Unilever aan meedoet, is in totaal ruim €26 miljoen gestoken. Aan alle projecten doen ook andere bedrijven mee. Hoe groot het aandeel van elk bedrijf is, blijkt niet uit de rapportages. Van de zeventien projecten hebben er vier nog geen jaarrapportage opgegeven. In acht van de jaarrapportages staan alleen projectleiders van de private en wetenschappelijke kant genoemd, geen van overheidszijde. In de jaarrapportages voor 2019 is het vakje voor projectleider overheid zelfs helemaal verdwenen. Kennelijk is de rol van de overheid in de ‘gouden driehoek’ vooral betalen en steeds minder (mee)bepalen.

Liever Unox-worst

Als het project daadwerkelijk van start gaat, wordt het opgedeeld in ‘werkpakketten’. Meestal zit op elk werkpakket een promovendus die bij zijn of haar sollicitatie dus geen zeggenschap heeft over het onderzoeksthema. Voor dit verhaal hebben we de promovendi en onderzoekers die meewerkten aan Plant Meat Matters en Smooth Bite for All benaderd. Alleen enkelingen − die al weg waren van de universiteit − wilden op basis van anonimiteit praten over de samenwerking met het bedrijfsleven. Geen van hen wist iets te vertellen over de financiering van hun proefschrift. Eén promovendus was na toestemming van een persvoorlichter bereid tot een on the record interview, maar verwees bij alle vragen over het bedrijfsleven naar zijn promotor.

Samen met hun promotors werken de promovendi het onderwerp voor de these uit en presenteren dat aan wetenschappers van de betrokken bedrijven. Op basis van hun commentaar wordt het voorstel fijngeslepen. ‘Het liefst heb je dat we geen beslissingen meer nemen op deze bijeenkomsten,’ zegt Stieger van Smooth Bite for All. ‘Onze aanpak is: we komen met onze eigen plannen en mikken erop dat ze meteen zeggen: ja, dit is fantastisch.’ Lachend: ‘Dat is meestal niet meteen zo.

In voedingsonderzoek gebruiken wetenschappers naast ‘modelvoedsel’ ook producten waar de aangesloten bedrijven een belang in hebben. De bedrijven kunnen aangeven dat ze liever hebben dat de onderzoekers Unox-worst of FrieslandCampina-melk gebruiken, zegt Stieger, maar ‘dat doen we alleen als dat de wetenschappelijke vragen niet beïnvloedt’.

Van der Goot van Plant Meat Matters hoeft zich over dit soort dingen geen zorgen te maken: ‘Ik weet wat ik wil onderzoeken en zoek partners uit die zich daarbij aansluiten.’

Toepasbare resultaten

Tijdens het onderzoek is er elk halfjaar een evaluatie. Dat gebeurt op bestuurlijk niveau, met projectmanagers van WUR en bestuurders van de Research & Development-afdelingen van de betrokken bedrijven. Ook zijn er ‘expertvergaderingen’, met promovendi en senior medewerkers van de R&D-afdelingen van de bedrijven, waarin de technische inhoud en resultaten worden besproken.

Mocht er een mogelijkheid zijn om iets te patenteren, dan kan het bedrijfsleven het publicatietijdstip van papers met twee maanden vertragen.

‘Als de industrie niet tevreden is, dan is er een grote kans dat er geen volgend project komt.’

Aan het eind van het project komt er een slotevaluatie. Bij Smooth Bite For All vroegen bedrijven om met beter toepasbare resultaten te komen. Om hun tegemoet te komen, is een masterstudent daarmee aan de slag gegaan als onderdeel van zijn scriptie. ‘Als de industrie niet tevreden is,’ zegt Stieger, die nu aan zijn derde publiek-private project bezig is, ‘dan is er een grote kans dat er geen volgend project komt. Waarom zouden ze er dan geld in steken?’

Moeilijk overleven

Volgend jaar is het weer groot feest op de Wageningse campus. Upfield Group, wereldleider in plantaardige margarines en kazen, gaat een ultramodern ‘Upfield Food Science Center’ bouwen op de Wageningen-campus ter waarde van 50 miljoen. Het bedrijf, met merken als Becel, Blue Band en Lätta, was onderdeel van Unilever, tot het twee jaar geleden werd overgenomen door een Amerikaanse investeringsmaatschappij.

Bij WUR wordt verschillend gedacht over de samenwerking met grote bedrijven. Sacco de Vries, hoogleraar biochemie aan WUR, die deze zomer met emeritaat ging, zag sinds eind jaren ’90 dat zijn universiteit steeds inniger met het bedrijfsleven ging samenwerken. Volgens hem is er sprake van twee verschillende zienswijzen. Onderzoekers die hun werk via de Topsector financieren, vinden vaak dat het prima kan, maar er zijn ook wetenschappers die vinden dat er iets misgaat met de verstrengeling van bedrijfsleven en universiteit.

‘De samenwerking tussen WUR en het bedrijfsleven an sich is geen probleem,’ zegt De Vries, ‘maar er is wel een onbalans ontstaan. Vakgroepen die toegepast onderzoek doen naar voedsel zwemmen in het geld. Het is niet zo vreemd dat de wetenschappers die in dit systeem meedraaien niet zo kritisch zijn: zij profiteren ervan, hun onderzoek wordt gefinancierd.’

Maar buiten de subsidies van de Topsector is het moeilijk overleven, zegt De Vries. Dat is te zien aan het bedrag voor open calls bij de NWO (de pure overheidsfinanciering): daar was vorig jaar in totaal €2,77 miljoen beschikbaar voor onafhankelijk onderzoek naar een duurzame voedseltransitie, tegenover 20 miljoen bij het TKI, waar grote bedrijven de dienst uitmaken. En in 2018 werd maar 21 procent van alle aanvragen bij de NWO voor vrij onderzoek gehonoreerd, tegen 10 procent méér bij de Topsector Agri&Food.

‘Daardoor moet mijn vakgroep, waarin we naar zeer fundamentele chemische processen kijken, het met veel minder geld doen,’ zegt de emeritus-hoogleraar. ‘Op termijn zal dat betekenen dat vakken als de mijne langzaam zullen verdwijnen omdat ze voor het bedrijfsleven niet interessant genoeg zijn.’

De agenda van multinationals

Ook studenten zijn kritisch op de alomtegenwoordigheid van multinationals op hun universiteit. Buiten het feestje ter gelegenheid van de opening van Hive hingen ze een spandoek op met de tekst ‘Our knowledge = not your business’. Hoogleraar sociologie Bram Büscher noemt de samenwerking een fundamenteel punt. ‘Moet je dat willen? Als je het bedrijfsleven en de universiteit altijd naast elkaar zet, zullen de belangen zich onvermijdelijk met elkaar verstrengelen. Het gaat om de kern van de universiteit: die moet kritisch staan tegenover de belangen van het bedrijfsleven, in plaats van te werken binnen de agenda van multinationals.’

‘Je kunt je afvragen of door dit beleid te veel publiek geld gaat naar de belangen van grote bedrijven terwijl andere dingen, zoals onderzoek naar de bescherming van oerwouden, dat geld misschien veel harder nodig hebben.’

‘Het is natuurlijk geen geheim dat een bedrijf als Unilever uiteindelijk producten wil verkopen en winst wil maken,’ erkent Ben Langelaan, hoofd van de vakgroep Food Technology van Wageningen Food & Biobased Research. ‘Dus is het niet gek dat ze geld willen investeren in onderzoeken waar zij een belang in hebben. Je kunt je afvragen of door het Topsectorenbeleid te veel publiek geld gaat naar de belangen van grote bedrijven terwijl andere dingen, zoals onderzoek naar de bescherming van oerwouden, dat geld misschien veel harder nodig hebben.’

Volgens hoogleraar Van der Goot van Plant Meat Matters ligt het niet zo zwart-wit. Met toegepast onderzoek zullen we geen zwarte gaten ontdekken, geeft hij toe. ‘Maar dat betekent niet dat het niet in het algemeen belang is. Als mensen straks minder vlees eten en meer vleesvervangers, is er minder soja voor veevoer nodig en zal er ook minder oerwoud gekapt hoeven worden.’

Nooit druk ervaren

In de integriteitscode van WUR is vastgelegd dat het onderzoek niet wordt beïnvloed door de belangen van derden. Maar kan die onafhankelijkheid wel worden volgehouden wanneer het bedrijfsleven zo nauw bij een project is betrokken? De betrokken hoogleraren menen van wel. ‘Het maakt mij niet uit waar het geld vandaan komt,’ zegt Stieger. ‘De inhoud blijft hetzelfde. Ik heb nooit druk ervaren om een bepaalde richting in te gaan. De bedrijven hebben geen invloed op hoe een onderzoek wordt gedaan en hoe resultaten worden geïnterpreteerd. We publiceren alle resultaten, dus iedereen kan ze lezen.’

Van der Goot sluit zich daarbij aan. ‘Ik voel me senang bij deze samenwerking. Ik heb nooit iets veranderd aan resultaten, of iets niet gepubliceerd onder druk van het bedrijfsleven.’

Hun houding veronderstelt dat de onafhankelijkheid van hun onderzoek alleen in het geding kan komen als de resultaten worden aangepast aan de wensen van het bedrijfsleven. Om dat te voorkomen, dienen de wetenschappers zelf hun rug recht te houden, zoals TKI-directeur De Gooijer zegt.

Maar, zegt socioloog Büscher: ‘Wetenschappers kunnen persoonlijk nog zo integer handelen, wanneer het systeem er zo op is ingericht dat bepaald onderzoek geen financiering krijgt omdat het niet in het belang is van bedrijven, dan zullen bepaalde vragen niet meer worden gesteld.’

‘Fijn om naïef te zijn’

Terwijl de wetenschappers die wij spreken vasthouden aan het beeld van onafhankelijkheid, is de invloed van het bedrijfsleven op de publiek-private onderzoeksprojecten in alle fasen voelbaar: bij het opstellen van de wetenschapsagenda, het verlenen van financiële steun, het aanvragen én toekennen van overheidssubsidies, evaluaties en het (soms) vertragen van publicaties. De WUR heeft geen protocol voor hoe de Wageningse wetenschappers hun onafhankelijkheid tegenover het bedrijfsleven staande moeten houden.

‘Ik vertrouw erop dat dat naar eer en geweten gebeurt. Het is soms ook wel fijn om daar wat naïef in te zijn.’

Hun enige houvast is de integriteitscode van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteit, waarin staat dat onafhankelijkheid niet altijd nodig is bij de onderzoeksvraag en de keuze van het onderzoeksobject. Promovendi krijgen les in wetenschappelijke integriteit, maar geen begeleiding in het samenwerken met het bedrijfsleven.

Vinden de wetenschappers zelf het niet vreemd dat het bedrijfsleven zoveel invloed heeft, tot aan de subsidiecommissie aan toe? ‘Dat is iets waar je een discussie over kunt voeren,’ zegt Stieger. ‘Maar het is wel hoe het werkt.’ Van der Goot zegt dat hij zich weinig bezighoudt met hoe het geld precies wordt uitgedeeld. ‘Ik vertrouw erop dat dat naar eer en geweten gebeurt. Het is soms ook wel fijn om daar wat naïef in te zijn.’

Reactie WUR

‘Bedrijven hebben geen invloed op hoe een onderzoek wordt gedaan en hoe resultaten worden geïnterpreteerd. De resultaten worden gepubliceerd, dus iedereen kan hierin ook meekijken naar de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en hoe de data zijn geanalyseerd en hoe de onderzoekers tot hun conclusies zijn gekomen. Onderzoeksresultaten komen dus altijd in de wetenschappelijke arena terecht.’

Reactie Unilever

Unilever acht samenwerking van WUR met het bedrijfsleven ‘van groot belang voor de maatschappelijke en economische impact van het onderzoek, waarbij inzichten ook gebruikt worden bij nieuwe innovaties,’ aldus Manfred Aben, lid van de raad van commissarissen en siteleider van Hive, namens Unilever in een schriftelijke reactie. Hij wijst erop dat Unilever transparant is over de samenwerking met WUR. ‘Voor het model van publiek-private-partnerships is het uiteraard nodig dat alle partners bijdragen, zowel in de richtinggeving als financiering, en natuurlijk in de voortgangsevaluatie. De voorwaarden waaronder die samenwerking plaatsvindt zijn volledig transparant en inzichtelijk. Dat geldt ook voor publicatie van resultaten.’

Het Onderzoekslab

Het Onderzoekslab is een samenwerkingsproject van De Coöperatie, die freelance journalisten faciliteert, en journalistencollectief The Investigative Desk. Ronde 2020/1 bestond uit Irene van den Berg, Michiel van Herpen, Remy Käller, Tim Luimes en Mirjam van der Puijl. Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (www.fondsbjp.nl).

Wageningen profiteert van topsectorenbeleid

Sinds 2011 kent Nederland een topsectorenbeleid. Een ‘gouden driehoek’ van overheid, bedrijven en wetenschappers uit tien sectoren hebben de handen ineen geslagen om Nederland tot de wereldtop te brengen. In het kader van dit beleid krijgen sectoren zoals voedsel, landbouw, watertechnologie en chemie, waar Nederland zich internationaal mee kan profileren, extra overheidsgeld voor innovatie.

Dit beleid kwam tot stand toen Nederland zich in een economisch dal bevond. Het kabinet moest bezuinigen. Het schrapte 500 miljoen aan onderzoeksubsidies aan het bedrijfsleven en gaf die terug in de vorm van lastenverlichting en ‘vermindering van de regeldruk’. Ook aan de Research & Development-subsidie WBSO werd niet getornd. Het mes ging vooral in de budgetten voor ‘kennisbasis’, fundamenteel onderzoek door onderzoeksinstellingen als TNO en Wageningen Research. In 2011 kreeg Wageningen hier ruim veertig miljoen euro voor; in 2012 was dat nog maar de helft.

Ook sneed het kabinet in ‘beleidsondersteunend onderzoek’ − onderzoek waarvan onderwijsinstellingen, bedrijven of natuurorganisaties de vruchten plukken.

Daar stond – via het Topsectorenbeleid – een nieuwe geldstroom tegenover: de Publiek-Private Samenwerkingstoeslag (PPS-toeslag). Hoofdeis om daarvoor in aanmerking te komen, is ‘cofinanciering’. Het bedrijfsleven moet de helft van de kosten dragen, dan legt de overheid de andere helft bij.

Wageningen kreeg binnen het Topsectorenbeleid een bijzondere positie. Een bedrijf dat samenwerkt met de WUR hoeft maar 10 tot 30 procent bij te dragen als het gaat om onderzoek naar onderwerpen ‘van groot maatschappelijk belang’ of onderwerpen ‘die moeilijk voor 50 procent privaat gefinancierd kunnen worden’. Dat maakt cofinanciering van onderzoek in Wageningen voor een bedrijf goedkoper dan onderzoek met andere onderzoekscentra voor wie deze regeling niet geldt.

De dominantie van Wageningen is verder versterkt door de overname van TNO Voeding in 2018 en die van het laboratorium van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2019. Samen zijn die instellingen goed voor ruim 19 miljoen euro extra omzet.

Wie de jaarverslagen van de WUR van 2010 en 2018 naast elkaar legt, ziet grote verschillen. De studentenaantallen zijn haast verdubbeld. In 2018 (laatst beschikbare cijfers) was de omzet 9% hoger dan in 2010. De EZ-bijdrage voor Wageningen Research kromp met 56 miljoen naar 99 miljoen euro maar daar kwam de post Topsectoren van (in 2018) rond 70 miljoen euro bij. Daarvan komt 24,2 miljoen uit cofinanciering door overheid en bedrijfsleven, en 57,5 miljoen geheel uit de zak van de belastingbetaler. Dat betekent dus dat het bedrijfsleven dankzij het Topsectorenbeleid in Wageningen voor 70 miljoen aan onderzoek kan laten verrichten waarvan het zelf ongeveer een zesde betaalt.

Het Topteam Agri&Food: het bedrijfsleven deelt overheidssubsidies uit

Het Topteam Agri&Food, dat de overheid informeert over de onderzoeksbehoeften binnen het bedrijfsleven, heeft samen met het ministerie van Economische Zaken de Kennis & Innovatieagenda (KIA) opgesteld met daarin de ‘missies’ voor de komende jaren. Die zijn gericht op duurzame landbouw, voedselproductie en waterbeheersing. Past een project niet binnen deze missies, dan maakt het geen kans op een subsidie.

Zeven van de negen leden van het Topteam zijn afgezanten van het bedrijfsleven, de overige twee plekken zijn voor de WUR en de directeur-generaal van het ministerie van Landbouw. De voorzitter van het Topteam, het ‘boegbeeld’, was eerst Aalt Dijkhuizen, voormalig voorzitter van de universiteit. Nu is het Dirk Duijzer: ex-directeur van landbouwlobby LTO Nederland en ex-directeur Food & Agri bij de Rabobank.

Het dagelijks bestuur van de topsector, het Topconsortium Kennis & Innovatie (TKI), deelt ook de subsidies uit. Negen van de dertien bestuursleden van het TKI Agri&Food komen van bedrijven als Ahold en FrieslandCampina en brancheorganisaties als voedselindustrielobby FNLI en boerenbehartiger LTO Nederland. Eén bestuurslid is van de Universiteit Utrecht en één van Wageningen University & Research. Daarnaast zijn er twee ‘waarnemers’ van de ministeries van Economische Zaken en Landbouw.

Het TKI Agri & Food, gevestigd in Wageningen, laat zich bij zijn beslissingen adviseren door review-commissies met vertegenwoordigers van overheid, wetenschap en bedrijfsleven. Zij beoordelen binnenkomende voorstellen en schrijven zelf open calls uit, waarin ze een voorzet geven voor onderzoek waar geld voor beschikbaar is.

Onderzoeken in de topsector Agri&Food worden in ‘pre-competitief’ verband uitgevoerd. Bedrijven die normaal gesproken elkaars concurrent zijn, werken in ‘consortia’ samen met kennisinstellingen. Omdat het bedrijf maar een van de vele partners is en de overheid bovendien de helft betaalt, kost het de private partners relatief weinig geld.

Rob Hamer, ondernemende professor

Jarenlang bekleedde Rob Hamer (62) sleutelposities binnen het agrifood ecosysteem: bij TNO, bij het Topinstituut Food and Nutrition (TiFN), bij Wageningen University & Research (WUR) en bij Unilever. Hij had de titel hoogleraar, maar was vooral een ondernemende projectmanager. Een mooi voorbeeld van de ‘ondernemende professor’. 

Hamer is een ‘heel groot voorstander’ van publieke-private samenwerking, zegt hij in een online-interview. Tot begin 2020 was hij bijzonder hoogleraar bij de vakgroep levensmiddelenchemie in Wageningen en vicepresident Agrifood External Affairs bij Unilever. Inmiddels werkt hij voor zichzelf als consultant.

Hamer is van oorsprong biochemicus. Midden jaren tachtig kwam hij in Wageningen terecht. Bij het daar gevestigde Instituut voor Graan, Meel en Brood van TNO was hij verantwoordelijk voor het onderzoek naar kwaliteit van granen. Als bijzonder hoogleraar hield hij zich onder meer bezig met het opsporen van tarwemoleculen die kunnen leiden tot coeliakie, een glutengerelateerde overgevoeligheid. Hij ontdekte dat het mogelijk is om tarwes met een lager toxisch gehalte te selecteren. ‘Dit kan tot een sterke afname van het aantal patiënten met coeliakie leiden,’ stelde hij in zijn meest geciteerde publicatie.

Zijn overige 151 publicaties zijn vooral product-gerelateerd en gaan bijvoorbeeld over de verbetering van broodkwaliteit en van glutenvrij brood, over het langer knapperig houden van van broodkorsten en over het reduceren van zout in brood.

In 1997 werd hij programmadirecteur bij Wageningen Centre for Food Sciences (WCFS), dat later werd omgedoopt tot Topinstituut Food and Nutrition (TiFN). In 1999 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar graaneiwitten. Tijdens zijn inaugurele rede benadrukte hij dat het erom gaat dat gebruikers en leveranciers van kennis elkaar vinden en dat een goed netwerk nodig is ‘dat haar eigen beleidslijnen uitzet’. Eigenlijk een pleidooi voor een Topsectorenbeleid, dus. Henk Schols, hoogleraar Food Chemistry aan de WUR, kent Hamer uit die tijd. ‘WCFS was al een soort topsector. Daar zaten al drie, vier universiteiten in die in grote projecten samenwerkten met de voedingsmiddelenindustrie.’

Toen in 2011 daadwerkelijk een Topsectorenbeleid van de grond kwam, nam Hamer in 2014 zitting in het bestuur van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Agri&Food. Daarmee belandde hij opnieuw op de juiste plaats: sinds dat jaar bepaalt juist dit TKI de agenda voor de onderzoeksgelden van het ministerie van Economische Zaken.

Via actief netwerken wist Hamer veel publiek-private onderzoeksprojecten binnen te halen. Oud-collega Hans-Gerd Janssen, als onderzoeker in dienst bij Unilever en buitengewoon hoogleraar ‘Recognition-based Analytical Chemistry’ bij de Wageningse universiteit, vertelt: ‘Hij wist precies welke partijen mogelijk geïnteresseerd zouden zijn in een project en kende ook alle mensen. Hij was ook belangrijk in het vinden van de partners voor projecten en wist goed welke financieringsmogelijkheden er waren, welke woorden en stukken je moest benadrukken om de meeste kansen te krijgen.’

De laatste tien jaar werkte Hamer bij Unilever. Daarnaast was hij een dag in de week bijzonder hoogleraar bij Wageningen University & Research. Hamer zegt niet zelf gesolliciteerd te hebben bij Unilever maar te zijn ‘geheadhunt’ door de Brits-Nederlandse multinational waar hij al jaren veel mee had samengewerkt. Hij kreeg de leiding van Unilevers onderzoekslab, dat toen nog in Vlaardingen zat en dat mede door zijn inzet naar Wageningen verhuisde. ‘Alles wat ik daarvóór heb gedaan was een opleiding om zo’n lab te leiden,’ zegt hij.