Laagopgeleide witte mannen vormen de kern van Trumps aanhang. Wat drijft hen? Racisme? Angst voor hun economische toekomst? Of is het complexer, subtieler? In drie boeken proberen onderzoekers uit te leggen hoe rednecks en hillbillies zich voelen.

‘Stel je voor, je staat in de rij voor de Amerikaanse Droom. Je bent wit, man, werkt met je handen. Je hebt in jaren geen loonsverhoging gehad, ook al werk je je kapot. Toch sta je geduldig in de rij. Jij wel, maar anderen niet – vrouwen, immigranten, vluchtelingen, Afro-Amerikanen dringen voor. De overheid grijpt niet in, maar geeft ze een plek vooraan in de rij. Erger nog, de president van het land, Barack Obama, zelf een voordringer, wuift hen naar zich toe. En dit is wel het toppunt: een van die voordringers draait zich om en zegt smalend tegen jou: stupid redneck.’

Dit is het onderliggende verhaal dat socioloog Arlie Russell Hochschild hoorde gedurende de vijf jaar dat ze lange periodes in Louisiana verbleef. ‘Ik noem het the deep story,’ vertelt ze op een avond in New York voor de promotie van haar boek Strangers in Their Own Land. De vreemdelingen over wie ze schrijft, zijn witte mannen en vrouwen op het platteland in Louisiana. Tea Party-fans, nu Trump-supporters. Hochschild wilde hen begrijpen, ze zocht naar het emotionele verhaal achter de politieke verrechtsing. In Californië, waar ze les geeft aan de universiteit van Berkeley (ze is inmiddels met emeritaat), werden Tea Partiers afgeschilderd als racisten of slachtoffers van het roofkapitalisme die te dom zijn om zich te realiseren dat ze tegen hun eigen economische belangen stemmen als ze rechtse Republikeinen steunen. Was dat wel zo? Hochschild wilde het andere, parallelle universum zelf onderzoeken, kijken of ze de ‘empathie-muur’ kon slechten.

Hochschild koos de bayous van Louisiana als haar werkterrein omdat de streek het hart is van wat ze de red state paradox noemt, Republikeinse (rode) staten waar de bevolking armer is, afhankelijker van overheidssteun, maar tegelijkertijd de overheid haat. In Louisiana is die paradox tastbaar. De vervuilende olie- en petrochemische industrie geeft de bewoners kanker, maakt de vis oneetbaar, de rivieren onbezwembaar en zelfs huizen onbewoonbaar omdat de grond letterlijk wegzakt. En toch: de bewoners zijn fel gekeerd tegen overheidsregulering van de industrie. De achterdocht tegen de overheid zit diep in hun genen, ontdekte Hochschild. Witte laag opgeleide zuiderlingen voelen zich gemarginaliseerd – door de elite, de media, de razendsnelle secularisering van de samenleving, en door de overheid die in hun ogen de motor achter hun marginalisering is. Ze beseffen wel degelijk dat milieuvervuiling hun bestaan aantast, maar ze zijn ook economisch afhankelijk van de industrie. Ze vertrouwen er niet op dat de overheid de industrie dusdanig kan reguleren dat ze ook nog hun brood kunnen verdienen.

Als Hochschild op een van haar laatste bezoeken aan Louisiana een Trump-rally meemaakt, beseft ze hoe beperkt de analyse van economisch eigenbelang is. Ze beschrijft de rally als een collectieve high, ‘de euforie, de high van het gevoel deel uit te maken van een machtige meerderheid die hetzelfde denkt.’ Ze noemt het ‘emotioneel eigenbelang’. Niet langer voel je je een vreemdeling in je eigen land.

Aangeleerde hulpeloosheid

Op zoek naar de Trump-kiezer hebben de nationale en internationale media de gesloten mijnen en vervallen trailers van Appalachia en de dichtgetimmerde winkels van Main Streets in de Rust Belt-staten ontdekt. Het is niet alleen een dystopisch landschap, het lijkt bevolkt met wezens van een andere planeet: oude, werkloze mannen met slechte gebitten, dikke vrouwen, jongeren verslaafd aan pillen en heroïne, kinderen die opgroeien in gebroken gezinnen en op scholen zitten waar ze niets leren. Een wereld van disfunctionele blanken.

Die wereld bestaat. Maar uit een diepgravend onderzoek van opiniebureau Gallup bleek dat de gemiddelde Trump-supporter geen onderdeel uitmaakt van de witte onderklasse, maar net iets hoger op de economische ladder staat. Wat hen in de armen van Trump drijft, is de angst om af te glijden, de angst dat hun kinderen de white trash van de toekomst zullen worden.

Strangers in Their Own Land is een van de boeken die probeert een verklaring te vinden voor de aantrekkingskracht van Donald Trump op de witte arbeidersklasse. White Trash van academicus Nancy Isenberg beschrijft de vierhonderd jaar oude geschiedenis van de witte onderklasse. En Hillbilly Elegy, een memoir van J.D. Vance, vertelt het persoonlijke verhaal van zijn ‘familie en een cultuur in crisis’. Hoewel de naam Trump in Hillbilly Elegy niet voorkomt, wordt Vances boek in politieke kringen gelezen alsof het de Steen van Rosetta is, de sleutel tot het geheim van het Trump-fenomeen.

Vance is een jonge conservatief, niet van het nieuwe Alt-Rightsoort maar van de gevestigde conservatieve beweging. Hij woont en werkt in Silicon Valley, na een studie aan Yale University. Vance vertelt het verhaal van zijn Schots-Ierse familie. Generaties lang woonden ze in Appalachia, ze werkten in de mijnen of als kleine boeren. Zijn grootouders trokken zoals veel Appalachians weg uit Kentucky naar Ohio toen de staalindustrie arbeiders ronselde. De band met Kentucky bleef. Weekenden en vakanties bracht Vance als kind in de bergen van Kentucky door.

Aanvankelijk is het leven in Middletown, Ohio goed, maar dan sluiten de fabrieken en klapt de economie in elkaar. Allengs verandert het industriestadje in een dystopisch hell hole en de sociale cohesie van de Appalachians valt uit elkaar. Vances moeder, verpleegster van beroep, raakt verslaafd, eerst aan opiaten en later aan heroïne, zijn vader kent hij amper, wel leert hij vijftien verschillende ‘stiefvaders’ kennen. Hoewel ze gelovig zijn, speelt de kerk geen rol, de familie wantrouwt elk instituut, van school tot kerk. Er zijn ruzies binnen de familie, Vance beschrijft ze als tribaal, sommige blijken generaties terug te gaan. Het is aan zijn grootmoeder, Mamaw, te danken dat Vance ontsnapt. Zij vangt het kind op en geeft hem de bescherming en de rust die hij in het chaotische leven van zijn moeder ontbeert. Na zijn middelbare school meldt Vance zich aan bij de mariniers. Daar leert hij zelfdiscipline en als hij uit Irak terugkomt, kan hij dankzij de G.I. Bill verder studeren, eerst aan de universiteit van Ohio, later aan Yale.

Hun cynisme is bijna spiritueel: Iedereen krijgt de schuld, maar nooit ligt de schuld bij jezelf.

Vance ontsnapt aan de maalstroom van werkloosheid, uitzichtloosheid en verslaving die jongeren in Middletown gevangen houdt. Wat zijn verhaal opmerkelijk maakt, is dat hij de cultuur van de Appalachians, die hij met gemengde gevoelens hillbillies noemt, zeker zo schuldig acht aan hun verval als de economische terugslag van gesloten fabrieken. Het hyper-individualisme, de argwaan tegenover de overheid, de kerk, de school. De blaming of the other, vooral de buren die er nog slechter aan toe zijn, maar wel huursubsidie en voedselbonnen ontvangen. Hij noemt de gelatenheid van zijn leeftijdgenoten die het idee van upward mobility hebben opgegeven een ‘aangeleerde hulpeloosheid’. En hun cynisme ‘bijna spiritueel.’ Een soort catechismus. ‘We kunnen het nieuws niet vertrouwen. We kunnen politici niet vertrouwen. Onze universiteiten, het pad voor een betere toekomst, zijn zo ontworpen dat ze tegen ons zijn. Er is geen werk voor ons.’ Vance concludeert: ‘Iedereen krijgt de schuld, maar nooit ligt de schuld bij jezelf.’

Hochschild zegt het anders: zij meent dat blanken zonder toekomstperspectief ‘slachtoffers zijn die de taal van slachtofferschap niet kennen’.

Dat komt ongetwijfeld door de complexe gevoelens die hillbillies en rednecks hebben over hun eigen maatschappelijke positie. De rest van Amerika mag dan op hen neerkijken, zelf zijn ze trots op wie ze zijn en benamingen als rednecks of hillbillies kunnen zowel een bron van schaamte zijn als geuzennamen.

Vance maakte het mee toen hij aan Yale studeerde. Arme blanken zijn een bijzondere categorie, voelde hij. Niemand op de universiteit ziet arme blanken als een demografische groep die waardig is. Integendeel, arme blanken zijn crackers die je kan en mag stereotyperen. Als hij een vriend meeneemt naar Cracker Barrel, een restaurantketen die Vances familie bezoekt als er iets te vieren is, ziet zijn nieuwe Yale-vriend het als een ‘greasy public health crisis.’

Vance voelt zich vaak een verrader van zijn maatschappelijke klasse, een outsider onder de elite, die zijn afkomst moet verbergen. Maar dat wil hij niet, want hij heeft ook zijn trots.

Ons beeld van arme blanken

In White Trash, de geschiedenis van de witte onderklasse in Amerika, beschrijft Nancy Isenberg hoe televisie ons beeld van arme blanken heeft gevormd. In de jaren zestig was de komedieserie Beverly Hillbillies populair. De hillbillies uit de serie zijn arme blanke boeren die dankzij een oliebron op hun land miljonair worden en naar Californië verhuizen, waar ze met steenrijke Amerikanen in contact komen. De grap is dat de hillbilly-familie ondanks hun nieuwe rijkdom vasthoudt aan de eigen redneck-cultuur. De serie was eigenlijk z’n tijd vooruit, omdat die duidelijk maakte dat klasse zich niet liet oplossen in de Amerikaanse smeltkroes. Maar de politieke dimensie van rednecks op televisie is van meer recente datum. De reality show Duck Dynasty draait om de familie Robertson in Louisiana, een clan van godvrezende Republikeinse mannen met lange baarden, trots op hun afkomst, boos op de elite. Zoon Willie Robertson was deze zomer een enthousiast ontvangen spreker op de Republikeinse conventie, waar hij ageerde tegen de media-elite die Trump en zijn supporters niet begrijpt. ‘Ze weten niet hoe ze ons soort mensen moeten benaderen… mensen die houden van jagen en vissen, die bidden en werken voor hun geld.’

Geen seksistische grappen

Roy Blount Jr., schrijver en humorist, legt al een professioneel leven lang het Zuiden uit aan noorderlingen. Blount is onmiskenbaar een zuiderling: hij groeide op in Georgia en spreekt nog altijd met de tongval uit het Zuiden. In Long Times Leaving. Dispatches from up South, dat in 2007 verscheen, vertelt hij talloze anekdotes over de weinig subtiele stereotypering waarmee hij wordt geconfronteerd. Zoals de keer in New York toen hij deelnam aan een paneldiscussie over humor en de gespreksleider hem introduceerde als ‘the world’s most sophisticated redneck’. Of de keer dat hij een televisieproducente ontmoette op een cocktailparty. Hij had haar al verschillende malen over de telefoon gesproken. Toen ze hem in levenden lijve trof, zei ze bloedserieus: ‘Je ziet er veel te stads uit. Je hebt een pak aan. Ik dacht dat je op een grassprietje zou kauwen.’

De gemiddelde Trump-supporter komt niet uit de blanke onderklasse; hij staat net iets hoger op de economische ladder. Foto: Daniel Acker/Bloomberg/Getty Images

‘Natuurlijk reageren witte laagopgeleide mannen kwaad als de rest van Amerika op hen neerkijkt,’ vertelt Blount als we elkaar treffen in een café in Massachusetts waar hij in de zomer woont (de winter brengt hij door in New Orleans). ‘Trump geeft ze de vrijheid om een dikke middelvinger op te steken tegen de elite. Waarom zijn witte mannen zo boos? Racisme speelt een rol, want ras speelt altijd een rol, vooral in het Zuiden. Maar bezorgdheid over de economie speelt ook een rol. Ik bekeek net een video van een robotmetselaar. Nu is metselaar een beroep waar je een goed inkomen mee kan verdienen. Wat als dat werk wordt overgenomen door een robot? De angst voor economische ontwrichting is een factor. Vooral het werk dat nu door laaggeschoolde mannen wordt gedaan, staat op de tocht door de technologische ontwikkeling. Denk aan vrachtwagenchauffeurs, fabrieksarbeiders, mannen met een pick-uptruck. Komen ze nog wel aan de bak in de toekomst? Die angst richt zich met name tegen vrouwen. Vrouwen zijn beter voorbereid op de arbeid van de toekomst: ze kunnen met computers omgaan, hebben goede sociale vaardigheden. Mannen zijn doodsbang dat ze onder een vrouwelijke baas moeten werken. Dat verklaart ook waarom ze Hillary haten: zij is de ultieme baas. Donald Trump daarentegen is een ouderwetse mannenbaas: eentje die bevelen uitdeelt, bruusk, een type waarmee ze vertrouwd zijn.’

Witte laaggeschoolde mannen staan niet alleen economisch, maar ook cultureel onder druk, zegt Blount. ‘Ze “mogen” niets meer, vinden ze. Ze mogen geen seksistische grappen maken, ze mogen vrouwen niet als seksobject zien, ze mogen een vrouw geen lekker wijf noemen. Ze voelen zich ontmand, ze voelen de feminisering van de cultuur als een aanval op hun mannelijkheid. Dan komt Trump. Hij zegt: dat is allemaal politiek correcte onzin. Dat slaat aan, de mannen slaken een zucht van verlichting, eindelijk iemand die zegt wat zij denken. Die zegt: politieke correctheid? Fuck it.’

NASCAR dads

De politieke focus op witte mannen uit de lagere inkomensgroepen is niet nieuw. De Trumpisten van nu waren de NASCAR dads van de presidentsverkiezingen in 2004, toen president George W. Bush en de Democraat John Kerry om het Witte Huis streden. Ook toen was het testosterongehalte van de verkiezingen angstwekkend hoog.

Mannen zijn doodsbang dat ze onder een vrouwelijke baas moeten werken.

Democratische strategen meenden dat ze stemmen van de Republikeinse NASCAR dads (witte mannen uit de arbeidersklasse die graag naar autoraces kijken) konden afsnoepen door hun cultuur, geworteld in het witte platteland, te omarmen. Daarom moesten Democraten hun mond houden over gun control, want NASCAR dads houden van hun wapens. En vervolgens zwegen Democraten twaalf jaar lang over de ongebreidelde groei van wapenbezit. Tot een vrouw, Hillary Clinton, het aandurfde om het op de politieke agenda te zetten.

De poging om witte NASCAR dads naar de Democratische partij te trekken, ging zelfs zo ver dat de linkse gouverneur van Vermont, Howard Dean, die deelnam aan de Democratische voorverkiezing, zei: ‘Ik wil de presidentskandidaat zijn van de guys die een Confederale vlag aan hun pick-up truck hangen.’ Daarmee ging hij een stap te ver. Want de rebellenvlag mag dan een symbool zijn van ‘zuidelijke trots’, voor veel Amerikanen vertegenwoordigt de vlag white supremacy.

Uiteindelijk maakte de kniebuiging naar de witte zuiderlingen niets uit. Kerry verloor de verkiezing. Vier jaar later smeedde Barack Obama zijn coalitie van hoogopgeleide blanken, jongeren, Afro-Amerikanen en Latino’s. Dezelfde coalitie waarop Hillary Clinton nu bouwt.

Dus misschien hebben de Democraten die laagopgeleide witte mannen niet nodig en kunnen ze zich beter concentreren op de economische belangen van hun eigen coalitie; tenslotte bestaat die ook uit laagopgeleide mannen en vrouwen met lage inkomens. Alleen zijn ze niet wit.

Als ik die vraag stel aan Arlie Hochschild, reageert ze bijna bruusk. ‘Dat kunnen we ons niet veroorloven. Links zal alles moeten doen om deze mensen te bereiken. Wat als de economie instort, wat als een slimmere versie van Trump op het politieke toneel verschijnt? Dan ben ik bang dat de Europese geschiedenis van de jaren dertig zich in Amerika zal herhalen. Dan ligt het fascisme op de loer.’

We kunnen de boze witte mannen dus niet negeren. Ook niet als Trump verliest. Het is een kwestie van zelfbehoud.

Arlie Russell Hochschild, ‘Strangers in Their Own Land. Anger and Mourning on the American Right’, The New Press.
Nancy Isenberg, ‘White Trash. The 400-Year Untold History of Class in America’, Viking.
J.D. Vance, ‘Hillbilly Elegy. A Memoir of a Family and Culture in Crisis’, HarperCollins.

Het belang van de ‘ground game’

Kunnen laagopgeleide blanken Donald Trump aan een overwinning helpen? In theorie wel. Als ze allemaal naar het stemlokaal trekken, kunnen hun aantallen de Democratische harde kern van Afro-Amerikanen, Latino’s en millennials overweldigen.

Maar zullen ze allemaal stemmen? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Eerst moeten ze geregistreerd staan als kiezers en de cijfers van nieuw-geregistreerde kiezers wijzen niet op een massale participatie van witte laaggeschoolden.

Hier speelt de ‘ground game’ een rol. Kiezers registreren is hard werk. Je moet er mensen opuit sturen die langs de deur gaan. Je moet evenementen organiseren, of deelnemen aan evenementen waar je een voter registration-tafeltje neerzet.

De Trump-campagne heeft een dergelijke ground game-operatie nooit opgezet.

De Clinton-campagne heeft er daarentegen zwaar in geïnvesteerd. Geschat wordt dat een goed functionerende ground game-campagne een winst van 2 tot 4 procent kan opleveren. Het lijkt niet veel, maar is vaak genoeg om de verkiezing in een staat, en dus alle kiesmannen, te winnen.

Trump laat veel ground game-werk over aan de Republikeinse partij. Maar de partij heeft verscheidene belangen. Die moet ook kiezers winnen voor Congreszetels en zetels in de staatsparlementen.

De Trump-campagne wijst op het enthousiasme en de energie van Trump-fans op de rallies. Die is er zeker. Maar een Trump-rally bijwonen is iets anders dan een stem uitbrengen.

De Trump-campagne wijst ook op alle Trump-bordjes in de tuinen. Die zijn er zeker. Vooral op het platteland. Maar je moet veel, heel veel plattelanders mobiliseren wil je de kiezers uit de grote steden – die overwegend Democratisch stemmen – verslaan.

In alle swing states ligt Clinton voor. Met uitzondering van Ohio. Die staat was in het verleden cruciaal om een presidentsverkiezing te winnen. Maar inmiddels stemden diverse staten die vroeger solide Republikeins waren, nu Democratisch. Ohio is niet zo belangrijk meer. Je kan de verkiezing winnen en in Ohio verliezen.
Tenslotte is er de verkiezingsdag zelf. Opnieuw speelt de ground game een rol. Bejaarden naar het stemlokaal brengen, op de dag zelf kiezers bellen om hen eraan te herinneren dat ze naar het stemlokaal moeten gaan, vergt een organisatie. Trump organiseert pas nu vrijwilligers om kiezers te bellen. Dat is laat, want in veel staten kunnen kiezers nu al hun stem uitbrengen.