Op de derde dag opent zich een afgrond onder het schip, onzichtbaar voor het oog maar niet voor de verbeelding. Vlug groeit de diepte van een paar honderd meter naar vierduizend en later zelfs vijfduizend meter. Hier, op de overgang van het Europese continentale plat naar de Atlantische diepzee, ritselt het van leven. Vinvissen aan de horizon – eerst de hoge pluim spuitwater en dan de glanzende, donkere lijven die opduiken en weer verdwijnen. Alles kalm, geen haast. Nog trager zijn de grienden die later die middag aan stuurboord verschijnen.

Tegen de continentale helling wordt voedselrijk water opgestuwd, wat de aanwezigheid van zoveel leven verklaart. De apathisch drijvende haaien, de scholen dolfijnen die rond de boeggolf buitelen, zo energiek als niks anders vandaag.

Het water is zo kalm dat het lijkt of we per zeppelin reizen.

Op de overgang naar de diepzee kan het lelijk spoken, vertelt me de bootsman, maar vandaag ligt de oceaan glad en blinkend als kwik rond het schip;...