Deze reportage is ook te beluisteren.

Ik zit op mijn veranda als er een Porsche komt aanrijden. Een collega stapt uit.Β β€˜Je leven is in gevaar,’ zegt hij.Β In een flits zie ik de krantenkoppen voor me die verschenen toen ik mijn nieuwe werkplek voor het eerst googelde. β€˜Ontspoorde Antilliaanse politicus roept op om Nederlandse militairen β€œte vermoorden en verbranden”’, β€˜Aangifte tegen politicus Sint-Eustatius om dreigement’, β€˜Den Haag grijpt in op Sint Eustatius om machtsmisbruik en intimidatie’.

De uitspraken die de Statiaanse politicus Clyde van Putten in 2017 deed, bevestigden het beeld dat de meeste Nederlanders van de Caribische eilanden hebben: een corrupte boevenbende. Het is een prairie, bestuurd door cowboys, ga daar niet als arts naartoe, adviseerde een ambtenaar die op het eiland had gewerkt. Ik dacht daar anders over. Wie wil er nu niet in een tropisch paradijs wonen? Beetje werken, blote voetjes in het zand, zo nu en dan een happy hour: zo adverteren medische uitzendbureaus het werken op de eilanden. DΓ‘t wilde ik wel!
Eenmaal op het eiland leek Sint Eustatius me aanvankelijk one big happy family. Onderweg werd ik overal gegroet. Mijn kinderen speelden met de loslopende geitjes. We barbecueden onder de kokospalmen en ik deed mijn auto niet op slot omdat niemand dat deed.Β Β Als ik wakker werd, zag ik de zon opkomen boven de mistige vulkaan. Misschien is dit inderdaad wel het paradijs, dacht ik. Maar ik had kunnen weten dat het paradijs niet bestaat.

Zelf een migrant

Tot mijn sollicitatie als eilandarts had ik nog nooit van Sint Eustatius gehoord. Ik kwam op het idee nadat ik van een kennis hoorde dat hij er had gewerkt. Als arts werk ik voornamelijk met mensen met een migratieachtergrond – zonder ooit zelf een migrant te zijn geweest. Ik dacht dat de ervaring me een betere arts zou maken.

Sint Eustatius is niet meer dan een stipje op de kaart: een bescheiden Nederlands dorpje met circa 3200 inwoners midden in de Caribische Zee – Vlieland is groter. Het spectaculaire uitzicht vanuit Fort Oranje maakt duidelijk wie de baas was en is op Sint Eustatius. Aan de baai zijn restanten van vroegere pakhuizen en aanlegsteigers te zien. Verspreid over het eiland staan zeventiende- en achttiende-eeuwse woonhuizen. Toeristen duiken door de West-Indische Compagnie geproduceerde blauwe kralen op, die dienden als betaalmiddel voor totslaafgemaakten. Bij de afschaffing van de slavernij zouden de voormalige slaven die als daad van verzet in zee hebben gegooid. Ik krijg er een knoop van in mijn maag.

Sint Eustatius werd een gesloten circuit waar iedereen een dubbele pet op had en elkaar de bal toespeelde, een ideale voedingsbodem voor ruzies, corruptie en machtsmisbruik.

Europese kolonisten hadden aanvankelijk weinig belangstelling voor het eiland, dat economisch van weinig waarde was, lees ik in het boek De gouden rots van schrijver en journalist Willem de Bruin. Nederlanders kwamen er min of meer toevallig terecht. Er werd niet veel geld in het eiland gestoken en hun verdediging was slecht. Tot in de achttiende eeuw was Sint Eustatius een speelbal van Frankrijk, Engeland en Nederland. De koloniale bestuurders stonden op grote afstand van Nederland. Ze kwamen uit een aantal vervlochten families die van begin af aan de dienst uitmaakten, bijgestaan door een voor het leven gekozen eilandraad. Bestuurders bleven actief als plantagehouder en koopman. Het resulteerde in een gesloten circuit waar iedereen een dubbele pet op had en elkaar de bal toespeelde, een ideale voedingsbodem voor ruzies, corruptie en machtsmisbruik.

Ook de koloniale mogendheden lagen voortdurend met elkaar overhoop. Groot-BrittanniΓ« en Frankrijk bedreven een protectionistische handelspolitiek: producten mochten alleen met eigen schepen naar het moederland worden vervoerd – omgekeerd mocht alleen uit het moederland worden geΓ―mporteerd. Nederlandse koopmannen grepen hun kans, en Sint Eustatius werd een lucratieve en corrupte tax haven. Producten en schepen werden omgekat naar elke gewenste herkomst of nationaliteit. Er ontstond een pirateneconomie. In 1775 meerden er meer dan drieduizend schepen aan – evenveel als in Amsterdam. Aan dit tijdperk dankt Sint Eustatius zijn bijnaam The Golden Rock. Sint Eustatius was het Wilde Westen en werd bewoond en geplunderd door kolonisten.

Tussen 1795 en 1815 werd het eiland meermalen aangevallen, waardoor het in verval raakte. The Golden Rock werd een kale rots, geplunderd en verlaten door de meeste handelaren. Tegenwoordig wonen er nazaten van voornamelijk voormalig totslaafgemaakten uit West-Afrika. Woningen en pakhuizen kwamen leeg te staan. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 vielen ook de plantages stil. Wat de bewoners op andere eilanden verdienden en terugstuurden, werd de voornaamste inkomstenbron van het sterk verarmde eiland. Op het dieptepunt in 1948 telde Sint Eustatius slechts 921 inwoners.

Eigen fotografie: de ook als fotograaf opgeleide arts Michelle van Tongerloo maakte veel portretten van eilandbewoners.
Onder curatele

In 1954 werd de koloniale machtsverhouding opgeheven. De zes voormalige koloniΓ«n – CuraΓ§ao, Aruba, Sint-Maarten, Bonaire, Sint-Eustatius en Saba – werden de Nederlandse Antillen: een aan Nederland gelijkwaardig land. Het bleek een lastig concept. De eilanden hadden weinig met elkaar gemeen en waren elkaars concurrenten. De centrale Antilliaanse regering huist op CuraΓ§ao, de andere eilanden gingen zich achtergesteld voelen. En CuraΓ§ao had ook niet zoveel zin steeds voor ellende van andere eilanden op te draaien.

Aruba ontsnapte in 1986 als eerste, gevolgd door Sint-Maarten en CuraΓ§ao in 2010. Het werden β€˜autonome landen’ binnen ons Koninkrijk. Het Koninkrijk bestond nu uit vier deelstaten: Europees Nederland, Aruba, Sint-Maarten en CuraΓ§ao. De Nederlandse Antillen bestonden niet meer. Maar wat moest er nu met die drie kleine eilandjes gebeuren? Bonaire en Saba kozen voor β€˜directe banden’ met Nederland. Sint Eustatius stemde als enige voor het behoud van de Nederlandse Antillen, maar hun kleinschaligheid dwong ze om mee te gaan en zo werd Sint Eustatius op 10 oktober 2010 net als Bonaire en Saba een β€˜Openbaar Lichaam’ van Nederland: een gebied in het Koninkrijk dat noch een gemeente noch een provincie is.

Na de omstreden uitspraken over het β€˜vermoorden en verbranden van Nederlandse militairen’ van Clyde van Putten ging Den Haag de bestuurlijke situatie op Sint Eustatius nog eens bestuderen. Het rapport dat naar aanleiding van het onderzoek over de bestuurscultuur op Sint Eustatius verscheen, loog er niet om: vriendjespolitiek, bedreigingen, machtswellust, discriminatie, intimidatie, willekeur, resulterend in grove taakverwaarlozing. Begin 2018 werd het eiland β€˜onder curatele’ gesteld. De eilandsraad moest naar huis, er werden twee regeringscommissarissen ingevlogen.

Chaotisch

Eind 2019 ben ik pas even op Sint Eustatius, maar het leven vind ik nu al fantastisch. Er is tijd zonder agenda: ontmoetingen met mensen verlopen spontaan. Binnen vijf minuten ben je overal, files bestaan niet. Er zijn niet eens echt verkeersregels. Het is ook niet nodig: mensen lossen akkefietjes met elkaar op. Het gehaaste Europese Nederland voelt mijlenver weg.

Het werk in het ziekenhuis valt me een stuk zwaarder. Bijna elke ochtend vertrek ik op mijn rammelende scooter naar het Koningin Beatrix Medisch Centrum, de enige zorginstelling op het eiland. Er werken vier huisartsen, ik doe meer dan waar ik voor ben opgeleid en moet vaak in de avond en nacht werken.

De inwoners zijn tot elkaar veroordeeld op 22 vierkante kilometer. De onderlinge betrokkenheid is groot. Als een patiΓ«nt wordt opgenomen, staan er soms binnen tien minuten tientallen mensen voor de deur van het ziekenhuis. Met familie die vaak ook in het ziekenhuis werkt, valt de scheidslijn tussen privΓ© en professioneel deels weg: ook met mij gaan mensen zich bemoeien.

Ik heb niet het gevoel dat ik in control ben over de complexe zorg waarvoor ik de verantwoordelijkheid draag. Mensen worden boos op me, zonder dat ik snap waarom.

Ook is het helemaal niet makkelijk om de zorg te leveren die de Statianen nodig hebben. De drempel om patiΓ«nten door te verwijzen, is hoog. Voor elke verwijzing moet een vliegticket worden geregeld en in de avond zelfs een vliegveld worden geopend, om maar iets te noemen. Specialisten zijn lastig te bereiken en wisselen de hele tijd. De dossiers in het ziekenhuis zijn chaotisch. Er is geen overdrachtssysteem tussen specialisten en huisartsen, waardoor belangrijke informatie op papiertjes rondzwerft. Ook zijn er geen zorgprogramma’s voor de vele mensen met chronische ziekten zoals suikerziekte of een hoge bloeddruk. Daarnaast moet ik voor elke verwijzing toestemming vragen aan een soort zorg-broker, het Zorg Jeugd Caribisch Nederland, een kantoor dat namens het Ministerie van VWS mijn verwijzing controleert en beoordeelt.

Ik heb niet het gevoel dat ik in control ben over de complexe zorg waarvoor ik de verantwoordelijkheid draag. En dan loopt het contact met collega’s en patiΓ«nten ook niet soepel. Mensen worden boos op me, zonder dat ik snap waarom. Reageren sowieso vaak heel anders dan ik verwacht. Behandelingen worden niet afgemaakt, medicatieadviezen niet opgevolgd en ik hoor vaak pas achteraf, via via, waarom wel of niet.

Plots verschijnt er een bericht over me op Facebook. De nacht ervoor behandelde ik een ernstig ziek kindje in het ziekenhuis, maar ik lees terug dat ik β€˜niks deed’ en vervolgens de vraag β€˜waarom Nederland alleen slechte dokters naar ons stuurt’. Het bericht wordt geliked, eensgezind becommentarieerd en door tientallen Statianen naar me toegestuurd.

β€˜O, die post komt gewoon van iemand die Nederlanders haat,’ zegt een verpleegkundige laconiek als ik haar vertel dat ik er al vijf nachten van wakker lig. β€˜Ze zullen altijd iets zoeken om je te pakken – daar moet je je niks van aantrekken.’

Maar dat doe ik wel.

Volkomen geΓ―soleerd

Na een lange dienst staar ik wat doelloos op een telefoon als mijn oog valt op een bericht op nu.nl. Een nieuw virus, ergens in China. China, denk ik dan nog. Het zal ons probleem wel niet worden. Maar het virus slaat over op Japan, Korea en Thailand om in januari de Verenigde Staten te bereiken – hier helemaal niet zover vandaan. Als ik mijn ouders bel, kunnen ze alleen nog over corona praten. Over de tekorten aan mondkapjes, mankracht, medicijnen, de run op wc-papier en paracetamol. En dat is dan nog dÑÑr, in Europees Nederland. HΓ­Γ©r leven we geΓ―soleerd. Als het transport plat komt te liggen, bijvoorbeeld doordat grenzen sluiten door een pandemie, zullen de voorraden binnen een maand op zijn.

Verpleegkundigen bidden dat corona de CaraΓ―bische Zee overslaat. Maar in buurlanden de Dominicaanse Republiek en Sint-Maarten is al covid geconstateerd.

De weken daarop raken de winkelschappen leger, want het bootverkeer is vrijwel geheel stil komen te liggen. De grenzen van omliggende eilanden gaan een voor een dicht en de internationale vluchten die medicatie leveren stoppen. Verwijzingen voor specialistische zorg op andere eilanden worden gecanceld. Sint-Maarten, onze uitvalsbasis, zit midden in de eerste golf en het ziekenhuis is overbelast. Op papier is er een deal gemaakt dat de andere eilanden die tot het Koninkrijk behoren de spoedpatiΓ«nten van kleinere eilanden opvangen, in praktijk gaat dat anders. Eerst wordt een patiΓ«nt met een hersenbloeding geweigerd in omringende ziekenhuizen. De dag erna een hoogzwangere vrouw met een baby in stuitligging. Elk eiland geeft een andere reden waarom ze haar niet kunnen ontvangen. Als ik na twee dagen bellen nog steeds geen plek voor haar heb kunnen regelen, word ik woedend.

β€˜Weet je wat jij eens zou moeten doen?’ werpt de gynaecoloog op Sint-Maarten tegen, β€˜niet boos worden op mij, maar op je eigen regering. Als ze ons afknijpen, zijn dit de gevolgen!’

In alle chaos wordt me één ding duidelijk: de solidariteit binnen het Koninkrijk is ver te zoeken. Maar mijn eiland heeft niet zoveel. Desinfecterende handgel of Vitamine C? Overal uitverkocht. Mondkapjes of paracetamol? Duurt nu maanden voordat het er is. Het ziekenhuis heeft een paar zaaltjes waar mensen kunnen worden opgenomen, maar geen isolatiemogelijkheid. Mocht iemand met covid in het ziekenhuis belanden, dan moeten we het voor alle andere zorg sluiten. We hebben te weinig beschermende kleding, bijna geen zuurstof, geen beademingsapparatuur.

Opeens realiseer ik me dat dit eiland volkomen geΓ―soleerd ligt. De kans op een coviduitbraak is reΓ«el – net als de kans dat dit voor veel mensen ernstig gaat verlopen gezien de grote hoeveelheid mensen met overgewicht, suikerziekte en een hoge bloeddruk. En als ik niet-covidpatiΓ«nten al haast niet meer het eiland af krijg, hoe zal dat dan verlopen voor mijn patiΓ«nten mΓ©t covid?

De hospitainer

Ik zit dus al vrij radeloos in het harde tl-licht van mijn veranda, als mijn collega me vertelt dat mijn leven in gevaar is. β€˜Ik ken de gemeenschap,’ gaat de man verder. Ooit werkte hij als arts in Europees Nederland, maar hij renteniert op Sint Eustatius. Nu is hij tijdelijk aangenomen in het ziekenhuis om te helpen met de crisissituatie. β€˜Het is allemaal emotie. Als je hun moeders niet kunt redden, steken ze je huis in de fik.’

Op dat moment gaat mijn telefoon. Het is een arts die normaal ook op Sint Eustatius werkt, maar nu al een tijd op CuraΓ§ao zit. En ik weet hoe laat het is: β€˜We hebben twee besmette mensen op Sint Eustatius.’

Twee Nederlandse studenten die hier voor een stage kwamen, zijn positief getest. Gelukkig horen ze bij de eerste groep mensen die bij aankomst in quarantaine moeten – maar houden ze zich daar wel aan? Ze zijn Statia bovendien binnengekomen met andere passagiers in een klein vliegtuigje, en die zijn niet allemaal in quarantaine gegaan.

Het wordt doodstil op straat.

Met enige verbazing volg ik de mondkapjesdiscussie in Nederland: hier dragen mensen die ongevraagd. Statianen weten hoe kwetsbaar hun gezondheidszorg is. Gelukkig blijken de twee studenten zich keurig aan de quarantaine te hebben gehouden. Verdere besmettingen blijven uit.

We willen allemaal betere zorg leveren, maar we lopen vast in het gebrek aan faciliteiten en het onvermogen het zelf te mogen en kunnen regelen. De stress en de onmacht zorgt ervoor dat we elkaar de schuld gaan geven.

Ik zie steeds meer mensen de straat op gaan als de covid-teller weer op nul staat. Maar nog steeds is er geen mogelijkheid mensen met covid op het eiland te behandelen. Ik werk non-stop. Twee van de vier artsen zijn vertrokken van het eiland en kunnen vanwege de pandemie niet worden vervangen. Het ziekenhuis is daardoor alleen nog maar open voor spoedzorg. Scholen zijn gesloten – soms neem ik mijn kinderen mee naar het ziekenhuis om te kunnen blijven werken.

De sfeer in het ziekenhuis wordt snel slechter. We willen allemaal betere zorg leveren, maar we lopen vast in het gebrek aan faciliteiten, de vertienvoudigde bureaucratie bij het zorgkantoor en het onvermogen het zelf te mogen en kunnen regelen. De stress en de onmacht zorgt ervoor dat we elkaar de schuld gaan geven.

Dan lees ik op Facebook dat het ministerie van VWS een mobiel ziekenhuis naar ons stuurt. De β€˜hospitainer’ kan covid-patiΓ«nten behandelen en komt volledig uitgerust met personeel naar Sint Eustatius, hoor ik later. We zijn gered, denk ik.

Paard van Troje

Een paar weken later arriveert de hospitainer met een nieuwe arts. Hij is vast goed gebriefd, weet hoe de hospitainer werkt en wat erin zit – en ik ben benieuwd naar zijn ideeΓ«n over de samenwerking met het ziekenhuis.

Mijn verwachting komt niet helemaal uit, blijkt als ik de jonge arts voor het eerst spreek. Hij moet het mobiele ziekenhuis draaiende houden, maar hij weet niet wat de hospitainer kan. En dat wist degene met wie hij het sollicitatiegesprek voerde, een medewerker van de afdeling financiΓ«n binnen het ministerie van VWS, ook niet.

Als hij een paar dagen later voor het eerst een kijkje neemt in zijn container, blijkt die vrijwel leeg te zijn opgeleverd. Er zitten beademingsmachines in die je op een intensive care kan gebruiken, maar we zijn nog steeds met alleen maar huisartsen op het eiland – dus die kunnen retour. Verder zit er niks in. Geen monitor om hartslag, bloeddruk en zuurstofgehalte van opgenomen patiΓ«nten te bewaken. Geen thermometer, stethoscoop, ecg-machine, saturatie- of bloeddrukmeter, verbandtrommel, deken: zelfs geen paracetamolletje. We rekenen uit dat als we de hospitainer moeten vullen, het ziekenhuis praktisch leeg is. Ook zijn er geen meegeleverde verpleegkundigen, die moeten vanuit het ziekenhuis komen.

En dan zijn er ook nog wat andere mankementen. De hospitainer werkt bijvoorbeeld op een ander voltage en is niet orkaanbestendig, terwijl we net het orkaanseizoen ingaan. En hij heeft geen sanitair. β€˜Hoe kΓ‘n het nu zijn dat we hospitainer zo aangeleverd krijgen?’ klaag ik gefrustreerd tegen mijn nieuwe collega. β€˜Het ding is geregeld door een ambtenaar op het eiland en een spoedeisende hulparts ergens in Den Haag,’ reageert hij laconiek.

Hij blijkt geen groentje op deze rots. Zijn vader was lange tijd arts op het eiland en na zijn werk bleven ze terugkomen. Hij legt uit dat hij talloze Nederlanders zag komen – vol ideeΓ«n en visies. Maar de dagelijkse realiteit van een Nederlander sluit niet aan op die van een Statiaan. Hij had β€˜niet de illusie van betekenis te kunnen zijn’.

Zijn voorspelling komt uit. Als hij na tweeΓ«nhalve maand op het vliegtuig terug stapt, werkt de hospitainer nog steeds niet en heeft hij tegen een uurtarief nog hoger dan het mijne wat β€˜pleisters op de juiste plek gelegd’ – zoals hij zelf zegt. En dan blijkt er tΓ³ch nog iets in de hospitainer te zitten: een nieuwe ziekenhuisdirecteur.Β De hospitainer was een paard van Troje.

Kantoorpolitiek

Duf door de slecht geventileerde ruimte zit ik bij een vergadering met de directeur en artsen van het ziekenhuis en de GGD. Voor een presentatie – zo is aangekondigd.Β Die presentatie bestaat uit één slide. Daarop zijn schematisch een aantal blokken naast elkaar getekend: het ziekenhuis, het verpleeghuis, de GGD en de hospitainer. De eerste drie opereren nu zelfstandig onder Statiaanse directeuren, los van Europees Nederland. Maar boven die blokken staat ineens iets nieuws: een ziekenhuisdirecteur, uit Europees Nederland, in dienst van het ministerie van VWS.

De Statiaanse ziekenhuisdirecteur, de lokale Surinaamse en Afrikaanse artsen van het ziekenhuis en de GGD kijken vol ongeloof naar de Europese Nederlander die de boodschap brengt.

β€˜Dat kan toch niet zomaar?’ stamelt een van de artsen. β€˜We hebben afspraken over gezag en verantwoordelijkheden gemaakt!’ Er volgt geen duidelijk antwoord. Later hoor ik van een Europees Nederlands ambtenaar op het eiland dat de pandemie is aangegrepen om het ziekenhuis, over de hoofden van het management waarover ze al jaren ontevreden zijn, te reorganiseren.

De situatie op de werkvloer verslechtert. In plaats van patiΓ«nten staat kantoorpolitiek centraal: mensen zijn bang hun baan te verliezen.

De weken daarop verslechtert de situatie op de werkvloer. In plaats van patiΓ«nten staat kantoorpolitiek centraal: mensen zijn bang hun baan te verliezen. Er ontstaan kampen van mensen die voor en tegen de ingreep zijn. Een gevolg is dat collega’s elkaar niet meer vertrouwen. Afspraken worden vaker niet nagekomen en werk wordt niet afgemaakt.

Weerbarstig wordt de situatie uitgelegd aan een medewerker van de Inspectie Gezondheidszorg die betrokken is bij het ziekenhuis. Hij blijkt even verrast als wij. Een aantal weken later wordt het ministerie dan ook door de Inspectie teruggefloten. Je kan niet zomaar een container plaatsen en voor ziekenhuis gaan spelen, is de strekking.

En nu? De pandemie is gebruikt voor de agenda van het ministerie. De hospitainer kunnen we nog steeds niet gebruiken. De onzekerheid die deze situatie veroorzaakt, verslechtert het functioneren van het ziekenhuis.

Maanden nadat de reddende hospitainer is aangekondigd, is de zorgsituatie op het eiland alleen maar verslechterd.

Symbolische bezuiniging

Het ministerie van VWS onderhandelt met het ziekenhuis of er alsjeblieft toch een Europees Nederlandse directeur mag komen. Na weken volgt een compromis. De man mag komen, maar wordt nÑÑst de huidige directeur en ónder het ziekenhuisbestuur geplaatst.

Als de codirecteur een paar weken aan het werk is, maakt hij de balans op: veel kan goedkoper en beter. In bijna al die zaken heeft hij, vanuit Europees Nederlands perspectief, gelijk. Maar zijn analyse sluit niet aan bij de Statiaanse werkelijkheid. Zo wil hij keukenpersoneel ontslaan omdat het ziekenhuis in zijn ogen bijna het gehele eiland van goedkoop eten voorziet. Natuurlijk valt daar iets voor te zeggen. Dat er drie dames fulltime in dienst zijn voor gemiddeld twee opgenomen patiΓ«nten, is vanuit Europees Nederlands perspectief idioot. Maar als je die keuken door een Statiaanse bril bekijkt, ervaar je deze bijna symbolische bezuiniging – de dames verdienen weinig, bovendien gaan twee van de drie bijna met pensioen – compleet anders.

Leven op Sint Eustatius is niet te betalen. Voor een komkommertje betaal je 6,89 dollar. Een trosje druiven kost 11,78 dollar. Voor een paar planken betaal je vier keer zoveel als in Nederland. De internetrekening is met gemak honderdvijftig dollar per maand. De huur van huizen ongelooflijk hoog. Eigenlijk is bijna alles duurder dan ik gewend ben.

Ik kan het betalen: als arts verdien ik bijna 10.000 dollar bruto per maand. Maar de Statiaanse verpleegkundigen verdienen bijna vier keer zo weinig. Daarnaast is meer dan driekwart van de moeders op het eiland alleenstaand. Veel mensen hebben baantjes naast hun baan uit bittere noodzaak. Ik snap ook waarom er zoveel mensen met overgewicht op het eiland zijn: ingeblikt voedsel bij de Walmart importeren is goedkoper dan het gezonde eten van eigen bodem.
Waarschijnlijk kunnen door deze gesubsidieerde ziekenhuismaaltijden vele gezinnen gezond eten. Voor veel mensen zijn de analyses over kostenreductie en efficiΓ«ntie van de nieuwe directeur dan ook een bevestiging van de argwaan die ze al voelden.

Dubbele importbelasting

Want de argwaan naar Europese Nederlanders is na de inlijving bij Europees Nederland op 10 oktober 2010 steeds meer toegenomen. De inkt van het akkoord was nauwelijks droog toen abortus, euthanasie en het homohuwelijk mogelijk werden gemaakt. Complexe ethische regelgeving waarover in Europees Nederland decennialang is gediscussieerd, werd een diepreligieuze gemeenschap opgedrongen.

Het eiland stond op zijn kop.

In theorie moest de eilandraad bij elke wetswijziging om advies worden gevraagd, maar in praktijk kwam de post zo laat aan dat wetten vaak al waren veranderd voordat ze konden reageren.

Toen de eilanders na 10 oktober 2010 voor het eerst mochten gaan stemmen voor de Eerste en Tweede Kamer, ging bijna niemand. Waarom zouden ze?

Ze hebben geen eigen ombudsman, terwijl in de wet staat dat ze die wel zouden mogen kiezen. Ze zitten wel bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten, maar je kunt je voorstellen dat hun problematiek nogal anders is dan bij die andere 352 Nederlandse gemeenten. Politiek gezien worden ze vertegenwoordigd in de commissie Koninkrijksrelaties – maar daar horen ze niet thuis. Want het is toch gewoon Nederland? Waarom zitten ze dan in een club waar het met name over Aruba, CuraΓ§ao en Sint Maarten gaat? Wie kan er eigenlijk voor hun belangen opkomen? En wat is de legitimatie van al die Nederlandse acties als de inwoners niet eens naar de stembus gaan?

Het ene Nederland is het andere Nederland niet. Er zijn geen gelijke omstandigheden, en dus geen gelijke behandeling.

Na 10 oktober 2010 nam de armoede op het eiland fors toe. Door de invoering van de dollar en een nieuw belastingstelsel met meer indirecte belastingen werden de prijzen in de winkels fors opgedreven. Opeens moest een dubbele importbelasting worden betaald doordat Sint Maarten en Curaçao het buitenland waren geworden. Er werd dan wel minder inkomstenbelasting geheven, maar omdat de meeste mensen op het eiland een laag inkomen hebben, profiteerden ze daar nauwelijks van.

Rijke mensen werden rijker, terwijl arme mensen steeds armer werden. Ook mocht het einde van de maand er niet meer bij worden gehosseld met de verkoop van een visje hier en daar, zoals gewoon was op het eiland – daar is nu een vergunning voor nodig en die inkomsten moeten worden opgegeven bij de Belastingdienst.

Inmiddels kan bijna de helft van de eilandbewoners zijn rekeningen niet meer betalen. En het sociale vangnet is belabberd. Want het ene Nederland is het andere Nederland niet. Er zijn geen gelijke omstandigheden, en dus geen gelijke behandeling.

Voedingsbodem voor cliΓ«ntelisme

De verwachtingen waren zo anders. In de aanloop naar 2010 kwamen de eilanden en Europees Nederland overeen dat de voorzieningen op het eiland op β€˜een binnen Nederland aanvaardbaar niveau’ zouden komen te liggen. Maar de afspraken daarover waren vaag, werden door Nederland en de eilanden verschillend geΓ―nterpreteerd om vervolgens niet concreet te worden ingevuld. Geen wonder dat in peilingen over de gevolgen van de transitie de ontevredenheid steeds verder is opgelopen.

Al in 2008 werden afspraken vastgelegd om een sociaal minimum te onderzoeken. Het rapport dat tien jaar later verscheen, kwam met de verwachte conclusie dat niemand van het huidige vangnet kan leven. Het is nu 2022 en ondanks de beloften van de regering om de kosten van levensonderhoud te verlagen, gebeurt er nog steeds te weinig. De inflatie is hoog en het nieuwe belastingstelsel helpt ook niet.

De armoede op het eiland is een voedingsbodem voor cliΓ«ntelisme, nepotisme en normvervaging – iets waar dezelfde politiek zo op afgeeft. Het was de legitimatie van de ingreep. Maar als er weinig banen zijn en er is ook geen sociaal vangnet, dan blijf je stemmen op de mensen die je werk beloven. Dan blijf je mensen op je loonlijst houden, ook al komt je kasboekje daarmee niet uit. Zeker in een gemeenschap waar je met de paplepel wordt ingegoten dat het niet uitmaakt wΓ‘t je kent, maar wΓ­Γ© je kent. Dan kijk je weg als je misstanden ziet, als overlevingsstrategie.

En als je je baan hebt gekregen als gunst, dan heb je waarschijnlijk ook niet veel intrinsieke motivatie alles uit je werk te halen. Of uit je eiland.

Onmacht

Ik heb me vaak afgevraagd waarom de rol van de nieuwe ziekenhuisdirecteur niet coachend was. Waarom leek hij liever mensen te ontslaan dan ze in hun kracht te zetten? Waarom werd er geen begeleiding en structuur geboden? Werden er geen functiebeschrijvingen opgesteld met regelmatige evaluaties?Β Misschien wel omdat hem die tijd niet werd gegund, noch door Europese Nederlanders, noch door Statianen. En dat is een gemiste kans, want waar haal je dan de mensen vandaan die dit werk moeten doen? De enige constante factor bij al die Nederlanders die komen, is dat ze weer gaan. De Statianen blijven. Als we niet willen dat al die goede bedoelingen in de prullenbak belanden als de Europese Nederlander weer in het vliegtuig stapt, moet eigenaarschap worden gecreΓ«erd.

Want ook dat is na 10 oktober 2010 fors afgenomen. Direct werden veel bevoegdheden naar Den Haag verplaatst. De eilanders kregen minder te zeggen over hun financiΓ«n, en wat ze wel zelf mochten besteden, bleek te weinig om hun taken goed uit te kunnen voeren. En terwijl de Raad van State het kabinet in 2007 adviseerde om vooral niet allemaal rijksambtenaren te sturen die zijn gericht op beleid en niet op het oplossen van concrete problemen, werd het eiland er juist mee overspoeld.

Het controleverlies werd verder versterkt doordat die paar ambtenaren op Sint Eustatius opeens zaken moesten doen met honderden, misschien wel duizenden ambtenaren van twaalf verschillende ministeries in Den Haag. Allemaal met een mening, een visie op wat het eiland nodig heeft, maar zonder al te veel kennis van de cultuur en omstandigheden achtduizend kilometer verderop.

Het grote probleem is dat er twee verschillende werkelijkheden bestaan, waarin de Haagse realiteit de macht vormt. En dat Statianen daar een beetje gek van worden.

β€˜De R zit weer in de maand jongens, daar komen ze!’ hoorde ik iemand een keer gekscherend zeggen toen de wintermaanden in Europees Nederland aanbraken. Dat cynisme snap ik inmiddels wel. Statianen zien keer op keer mensen uit het vliegtuig stappen met nieuwe ideeΓ«n, om ze vrij snel weer te zien gaan. Mensen die even geloven dat zij een oplossing hebben voor alle problemen die samenhangen met de kwetsbare gezondheidsvoorzieningen, de kleine schaal, de geΓ―soleerde ligging, de sterke afhankelijkheid van import, de armoede, het lage opleidingsniveau, de economische afhankelijkheid, de problematische positie van veel kinderen en het grote aantal eenoudergezinnen, de klimaatverandering, de toegenomen orkaangevoeligheid, de erosie en de zeespiegelstijging. Die denken dat dat zoveelste interessante plan best kan worden gedragen door een klein, overspoeld ambtenarenapparaat met per saldo veel meer verantwoordelijkheden dan een gemiddelde Nederlandse gemeente. Want welk dorp met drieduizend inwoners heeft nu een ziekenhuis, een haven, een scholengemeenschap, een luchthaven en een brandweer?

Ik zeg niet dat die Europese Nederlanders niet met de beste bedoelingen komen, integendeel. Het grote probleem is dat er twee verschillende werkelijkheden bestaan, waarin de Haagse realiteit de macht vormt. En dat Statianen daar een beetje gek van worden. Ze hebben wel iets beters te doen dan duizenden pagina’s goedbedoelde beleidsstukken doorploeteren, in een taal die ze vaak niet eens spreken. Dan is ja knikken maar niet doen geen onwil, maar onmacht.

In de contramine

Je kan je voorstellen dat veel Statianen teleurgesteld zijn in wat Europees Nederland voor hen is gaan betekenen. Die teleurstelling overschaduwt de forse investeringen die Europees Nederland in het eiland heeft gedaan. En niet alleen de Statianen zijn teleurgesteld, de Europese Nederlanders zijn dat ook. De controlebehoefte wordt groter, en het verzet van de Statianen daarmee ook. Dan staan radicale mensen op, zoals de politicus Clyde van Putten, waardoor het gesprek helemaal vastloopt.

Dus die vuist waarmee de ziekenhuisdirecteur op tafel slaat, is in Europees Nederland misschien een goed idee.Β Maar het ene Nederland is inderdaad het andere niet.Β Er is op geen enkele manier sprake van gelijke omstandigheden, een andere behandeling is inderdaad nodig.

De werkwijze van de directeur wordt al snel geassocieerd met de extreme machtsrelatie die onze culturen ooit hebben gekend, waardoor schimmen uit een voor hem verre, maar voor de Statianen persoonlijke Γ©n levende familietragedie de relatie tussen zwart en wit elke dag beΓ―nvloeden. VΓ³Γ³r zijn komst wilden veel mensen het ziekenhuis sterker maken – nu wil iedereen vooral terug naar de oude situatie. Het personeel gaat in de contramine.

Dus komt iedereen in het ziekenhuis weer te laat als de directeur een dagje vrij neemt. Ik trouwens ook.

Met elke dag dat ik kritischer word op de interventie, word ik kritischer op mezelf. En ik ben moe van al die plotwendingen in Medisch Centrum Statia.

Hoewel ik niets liever wil dan de zorg voor de Statianen beter maken, haak ik af. Ik kΓ‘n afhaken. De nieuwe ziekenhuisdirecteur, die een aantal weken na mij ook weer vertrekt, kan dat ook. We rollen even makkelijk het eiland op als af. In de tussentijd verbazen we ons. Misschien worden we eventjes boos, of voelen we een andere vervelende emotie, terwijl we in ons zwembad liggen en de huurprijzen opdrijven.

Statianen kunnen niet gaan. Ze mogen niet afhaken.

De dag dat ik vertrek, schaam ik me voor mezelf. Voor mijn rol in dit systeem, maar vooral voor het feit dat ik weer ga.

Dit artikel is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (fondsbjp.nl)