Column
De samenleving is groeiverslaafd

We hebben een heel instabiele, groeiverslaafde samenleving gecreëerd, schrijft Hans Stegeman. Er is een hele trits aan redenen waarom onze huidige samenleving moet groeien om niet in te storten. Maar dat wil niet zeggen dat het niet anders kan.


3 minuten leestijd

Groene groei versus degrowth. Ik moet zeggen dat ik mij regelmatig laat verleiden tot een stellingname in het debat over de vraag of economische groei kan blijven voortduren, gegeven onze duurzaamheidsuitdagingen – van biodiversiteitsverlies tot grondstoffenschaarste. 

Maar (en hier volgt een bekentenis): eigenlijk is dat niet het meest interessante debat. Als het uitgangspunt van zowel groene groeiers als ontgroeiers is dat de economie op lange termijn op zo’n manier moet functioneren dat onze aarde nog enigszins leefbaar is, dan doet het er niet zo heel veel toe of dat met of zonder groei gaat. Immers, er zijn weinigen die in dat debat aangeven dat economische groei een doel op zich is. 

Desondanks is het vaak een heftig debat. Omdat veel mensen ervan overtuigd zijn dat een economie moet groeien; dat het een soort natuurwet is. Groeigeloof.

En zoals we onze economie nu hebben ingericht, hebben deze mensen gelijk over de noodzaak van groei. We hebben een heel instabiele, groeiverslaafde samenleving gecreëerd. Er is een hele trits aan redenen waarom onze huidige samenleving moet groeien om niet in te storten. 

De eerste is de markteconomie. Markten werken efficiënt als er concurrentie is, want bedrijven verdienen het meest als ze beter en innovatiever zijn dan hun concurrenten. Hoe hoger de winsten die ze willen maken, hoe groter de drang tot efficiëntie, maar ook de wens van een groeiende economie. Immers, groei is meer omzet, waarbij de koek voor eenieder groeit.

Staan we ons toe een gesprek te voeren over hoe we ons systeemontwerp duurzamer, inclusiever en toekomstbestendig kunnen maken, of houden we vol dat eeuwigdurende groei van een economie een natuurverschijnsel is en geloven we dat het groen kan?

Als bedrijven steeds efficiënter gaan produceren, zijn er steeds minder werknemers nodig. Dus ook werknemers hebben er belang bij dat een economie groeit: dat leidt tot nieuwe banen. Die groeidwang wordt vergroot als bedrijven een groot deel van de winst inpikken. Kapitaalaccumulatie is een groeilek.

De inrichting van het financiële systeem werkt ook mee aan groeiverslaving. Banken scheppen geld door leningen te verstrekken. Het maakt voor de bank niet uit wat er exact gebeurt met die lening, zolang het geld plus de rente maar terugkomt. Maar tegenover die schuld moet uiteindelijk economische activiteit staan. Schuld is een claim op toekomstige groei.

Als laatste zit die groeidwang ook bij de overheid. Immers, het rondbreien van een begroting is gebaat bij groei. Groei zorgt voor stijgende belastinginkomsten, omdat belastinggrondslagen (inkomen, winst, omzet) stijgen met groei.

Gegeven de inrichting van ons systeem is die groeiwens hartstikke duidelijk. Maar het zijn onze eigen regels. Groeidwang zorgt voor groeigeloof. Zolang er groei is, is dat geen probleem. 

En dat is nu precies wel het probleem in veel rijke landen. We vergrijzen en willen geen mensen binnenlaten, waardoor de beroepsbevolking niet groeit of zelfs daalt. Ook de arbeidsproductiviteit wil al decennia niet echt hard groeien.

Dus wat doen we dan? Staan we ons toe het echte gesprek te voeren over hoe we ons systeemontwerp duurzamer, inclusiever en toekomstbestendig kunnen maken, zodat een systeem ook overeind blijft zonder groei?

Of houden we vol dat eeuwigdurende groei van een economie een natuurverschijnsel is en geloven we dat het groen kan? Groeigeloof of vooruitgangsgeloof, dat is het debat dat we moeten voeren. 

Economie