Jakarta, 14 januari 2016. David Van Reybrouck zit in zijn hotelkamer te werken als hij wordt opgeschrikt door een enorme explosie.

Het eerste hoofdstuk van zijn nieuwe boek Revolusi begint als een spannende film. Om de hoek van zijn hotel is een terroristische aanslag gepleegd door extremistische moslims. Ineens zit hij boven op het wereldnieuws. Samen met een Franse journaliste doet hij verslag voor de Franse, Belgische en Zwitserse radio en televisie. Bij de aanslag vallen acht doden, onder wie vier van de daders, en vierentwintig gewonden.

De volgende dag is alles voorbij. Als duidelijk is dat er niet zoveel slachtoffers zijn als bij de aanslag op Bali in 2002, toen er tweehonderd doden (vooral westerlingen) vielen, is de internationale aandacht snel verdwenen.

Het is een pijnlijke constatering. ‘Indonesië werd opnieuw de grote, stille reus waar je buiten Zuidoost-Azië zelden of nooit over hoort.’

Hoe anders was dat toen Indonesië als eerste land na de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijkheid uitriep en daarmee lichtend voorbeeld werd voor andere niet-westerse landen op weg naar de vrijheid. Indonesië schreef wereldgeschiedenis, maar dat is iedereen totaal weer vergeten, stelt Van Reybrouck.

Kleine schriftjes

Toen bekend werd dat de historicus een boek ging schrijven over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië, moest hij talloze keren verantwoorden waarom hij dacht dat, ‘als Belg nog wel’, te kunnen doen. Nadat hij in een weekblad over zijn nieuwe project had verteld, schreef de Facebookpagina ‘PVV op één’ verontwaardigd: ‘Ik denk dat deze idioot eens een boek moet schrijven over koning Leopold en Belgisch Congo, voordat hij iets roept.’

Alsof hij dat niet al had gedaan.

In 2010 vestigde David Van Reybrouck (Brugge, 1971) zijn naam met de bestseller Congo. Een geschiedenis. Met dat boek, dat in twaalf talen werd vertaald en waarvan meer dan vijfhonderdduizend exemplaren werden verkocht, won hij de Libris Geschiedenis Prijs, de AKO Literatuurprijs en meerdere buitenlandse literaire prijzen. Hij werd alom geprezen om zijn stijl van vertellen, waarbij hij het grote geschiedenisverhaal soepel vervlocht met de verhalen van de honderden Congolezen die hij had gesproken. Hun oral history wierp een nieuw licht op de al bestaande geschiedschrijving.

Ook voor het langverwachte Revolusi, dat op 26 november verschijnt, interviewde hij bijna tweehonderd mensen − in Indonesië, Nederland, Japan en Nepal.

‘Ik schrijf alles op in kleine schriftjes,’ vertelt hij tijdens een zoomsessie. ‘Als ik er eentje kwijtraak, is niet meteen alles weg. Voor Congo had ik elf van die schriftjes volgeschreven en bij dit boek waren het er 26.’

Daarnaast raadpleegde hij talloze geschreven bronnen uit Nederland en het buitenland. De bibliografie aan het einde van het boek telt dertig pagina’s met meer dan zeshonderd titels van boeken en artikelen.

Hebt u nooit gedacht: waar ben ik aan begonnen?

‘Haha. Ja, toch wel. Ik wist niet dat er zo veel was geschreven. Je weet dat je een paar jaar zoet bent als je aan zo’n groot project begint, maar mijn nieuwsgierigheid was groter. Wat mij opviel, was het hoge niveau. Er is ontzettend veel voortreffelijk sociologisch en historisch onderzoek gepubliceerd. Vanaf Willem Frederik Wertheim en Loe de Jong tot en met alles wat er nu verschijnt. Wat mij verbaasde was de grote kloof tussen de kwaliteit van al dat onderzoek en hoe weinig daarvan doordringt in de maatschappij. Er is weinig historisch besef.’

De verklaring daarvoor geeft u meteen al in het eerste hoofdstuk met de opmerkelijke titel ‘Toch?’ U herinnert daarin aan minister-president Jan Peter Balkenende, die in 2006 opriep tot meer daadkracht en daarbij verwees naar de VOC-mentaliteit.

Onbegrijpelijk. En pijnlijk dat een afgestudeerd historicus het zei. Dan kun je het anderen eigenlijk niet kwalijk nemen dat ze een te rooskleurig beeld hebben van de koloniale tijd. Zo’n uitspraak zegt veel over het Nederlandse zelfbeeld. Onlangs promoveerde Tina van der Vlies op een proefschrift over hoe in Nederlandse en Britse schoolboeken wordt gesproken over het nationale verleden. In de Nederlandse boeken klinkt nog altijd de mantra van tolerantie en vrijheid. Dat zijn de begrippen waaraan de nationale geschiedenis wordt opgehangen. Ik erken dat die factoren hebben meegespeeld. Alleen, als dat je raamwerk is, dan wordt het wel heel moeilijk om dingen te zien die daarbuiten vallen. Ik blijf het merkwaardig vinden hoe die essentialistische definities van Nederland overeind blijven. Meer dan de helft van de Nederlanders is nog altijd trots op het koloniale verleden, veel meer dan in vergelijking met andere landen.’

Wegkijken

Ondanks die koloniale trots bij de helft van de Nederlandse bevolking is er de laatste jaren een verschuiving gaande in de manier waarop er in Nederland naar het koloniale verleden wordt gekeken. Dankzij het publieke debat over Jan Pieterszoon Coen weten meer mensen inmiddels ook hoe gewelddadig de Verenigde Oost-Indische Compagnie te werk ging.

Recent verschenen boeken, zoals de hernieuwde uitgave van Roofstaat (2016) van Ewald Vanvugt en Daar werd wat gruwelijks verricht (2015) van Reggie Baay, over de slavernij in Nederlands-Indië, dragen bij aan een groter bewustzijn bij een veelal jonger publiek. Een nieuwe generatie van activisten, onderzoekers, conservatoren, kunstenaars, schrijvers, columnisten en journalisten kijkt niet langer weg van het koloniale geweld waaraan Nederland zich in het verleden heeft schuldig gemaakt, maar stelt dat juist aan de kaak.

‘Ik heb een kant van Nederland leren kennen die me tegenviel: dat wegkijken en wegmoffelen van de geschiedenis’

Het is een ontwikkeling die Van Reybrouck ook in Revolusi schetst, al plaatst hij daar wel direct de kanttekening bij dat het met de koloniale en de postkoloniale kennis pover blijft gesteld. ‘Ik vind dat zowel de laat-koloniale verdedigers als de mensen uit de dekolonisatiehoek te veel kijken naar de nationale context. Alsof het bij dekolonisatieprocessen alleen gaat om een nationale strijd tussen kolonisator en kolonie, tussen Nederland en Indonesië. Alsof het geen strijd was waarmee de wereld zich heeft gemoeid. Dat is voor mij de belangrijkste zin van dit boek: “De wereld heeft zich ermee gemoeid en de wereld is erdoor veranderd.” Wetenschappelijk komt daar nu wat aandacht voor, maar in het publieke debat is dat besef nog erg afwezig. Alles globaliseert behalve het postkoloniale besef.

Met het schrijven van dit boek heb ik ook een kant van Nederland leren kennen die ik niet had verwacht en die me eerlijk gezegd ook tegenviel: dat wegkijken en wegmoffelen van de geschiedenis. Nederland was voor mij als Belg altijd het bewonderde buitenland. Ik heb jaren in Nederland gewoond. Ik ben er writer in residence geweest, ik ben er gepromoveerd, na Congo ben ik in Leiden Cleveringa-hoogleraar geweest.

Als buurland van Duitsland zou Nederland toch moeten weten dat je juist groter wordt wanneer je de donkere bladzijden van de geschiedenis niet wegmoffelt. Er lijkt soms wel een angst te bestaan dat Nederland er kleiner uit zal komen. Bij veel mensen is het een blinde vlek. Harm Stevens, conservator bij het Rijksmuseum, gaf laatst toe dat hij het gewoon heel lang niet heeft willen volgen. Het was geen deel van zijn blikveld en het voelde ongemakkelijk om daarbuiten te kijken.’

Lees ookWe moeten onze 'tolerantie' laten varen, zegt filosoof Susan Neiman7 oktober 2020
Heel lang stil

Ronduit kwalijk wordt het als de staat zich schuldig maakt aan het verdonkermanen van het verleden, zegt Van Reybrouck. ‘In mijn boek noem ik Joop Hueting de belangrijkste klokkenluider van naoorlogs Nederland. Voor mijn boek heb ik hem twee keer gesproken. Hueting vertelde in 1969 al op televisie over het buitensporig geweld van de Nederlanders tijdens de politionele acties. Dat had de opmaat kunnen zijn tot een nationaal gewetensonderzoek.

In opdracht van de regering schreef Cees Fasseur toen de Excessennota. Dat bleek niet meer dan een eerste inventarisatie, een minuscuul vooronderzoek. Het grote vervolgonderzoek kwam er niet. Integendeel, twee jaar later ging de Verjaringswet van kracht, zodat niemand meer vervolgd kon worden. Daarna bleef het heel lang stil. Ik vind dat geen blijk van een grootmoedige omgang met het koloniale verleden.

Pas nadat nabestaanden van Indonesische slachtoffers in Nederland rechtszaken hadden aangespannen en door de rechter in het gelijk werden gesteld, en na publicatie van het boek De brandende kampongs van generaal Spoor van Rémy Limpach kwam er in 2017 eindelijk geld van de overheid vrij voor een grondig onderzoek naar het geweld tijdens de dekolonisatieperiode. Bijna vijftig jaar na Joop Hueting!’

(tekst loopt door onder afbeelding)Portret van David Van Reybrouck op straat

Dat onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950’ vindt nu plaats. De onderzoeksresultaten worden volgend jaar gepresenteerd. Verwacht u dat er nog wat nieuws in zal staan?

‘Ik ben benieuwd naar de uitkomsten. Er zitten goede mensen op dat onderzoek, maar toch, als ik eerlijk ben… dat onderzoek kost 4,1 miljoen euro. Had men dat niet beter aan de nabestaanden kunnen geven? Instellingen krijgen nu veel geld, maar Abubakar, een man wiens vader in 1947 werd onthoofd door KNIL-soldaten, kreeg dit jaar van een Nederlandse rechtbank 874,80 euro smartengeld. Hij heeft dat geweigerd. Ik begrijp dat.’

‘Het blijft toch van de gekke dat Indonesië uiteindelijk 4,3 miljard gulden heeft moeten betalen voor zijn eigen dekolonisatie.’

In uw boek onthult u dat het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies NIOD niet eens geïnteresseerd was in het privé-archief van Hueting.

‘Ik vind dat uitermate teleurstellend. Ik hoop dat er nog enige verontwaardiging over komt, want ik denk dat het NIOD hier een steek heeft laten vallen. Een medewerkster van het NIOD is bij de dochter van Joop Hueting langs geweest. Ze heeft die stukken niet eens bekeken, toen ze begreep dat ze niet over de jappenkampen gingen.’

Heeft die onachtzaamheid en dat wegstoppen ook niet te maken met de zogeheten kruideniersmentaliteit van Nederland? Zeker wanneer het de Nederlandse staat betreft. Want dan komt al gauw de angst om de hoek kijken dat er betaald moet worden. Dat lees je telkens terug in Revolusi. Er wordt gekeken naar hoeveel iets oplevert en hoeveel iets kost en dat wordt dan tegen elkaar afgewogen.

‘Ja, dat is een rode draad. Dat begint al bij de VOC en dat gaat door tot aan het einde van de kolonie. Hoe profijtelijk is het? Die vraag wordt steeds gesteld. Na de Tweede Wereldoorlog had Nederland zelf geen inkomstenbronnen voor de wederopbouw, dus moest de kolonie weer op volle toeren gaan draaien. De eerste politionele actie was uit financiële motieven, die heette nota bene Operatie Product. Maar toen in 1949 ineens bleek dat dekoloniseren profijtelijker was, werd besloten om de kolonie dan maar op te geven. En ook daarna bleef geld de bepalende factor voor het handelen van de Nederlanders.

Drees heeft in Nederland nog altijd een goede naam. Dat is begrijpelijk, want Drees heeft de moderne verzorgingsstaat gerealiseerd. Maar daarvoor waren er wel middelen nodig. Dus heeft hij Indonesië laten betalen voor de onafhankelijkheid. Met de redenering: zij hebben de grondstoffen, wij niet. Maar Nederland had al meer dan driehonderd jaar van diezelfde grondstoffen geprofiteerd! Met dat geld konden de staatspensioenen betaald worden. Wie trok van Drees, trok eigenlijk van Soekarno.

Het blijft toch van de gekke dat Indonesië uiteindelijk 4,3 miljard gulden heeft moeten betalen voor zijn eigen dekolonisatie. Dat bedrag was eigenlijk nog 2 miljard gulden hoger, want Drees wilde Indonesië ook laten opdraaien voor de kosten van de koloniale oorlog. Hij wilde Soekarno zelfs laten betalen voor zijn gevangenschap! Door ingrijpen van de Verenigde Naties heeft hij dat moeten terugdraaien.’

Toen Congo zo’n enorm succes werd, gonsde het in de uitgeverswereld. Zoiets moesten wij in Nederland toch ook over Indonesië kunnen maken?

‘Na het verschijnen van Congo ging er geen lezing voorbij waarbij mij die vraag niet is gesteld, terwijl ik dacht dat zoiets allang bestond. Toen ben ik toch maar met een aantal mensen gaan praten, zoals Geert Mak en Frank Westerman. Wat ik vooral proefde, was dat dit te delicaat was, te gevoelig, te lastig. Misschien moet je wel een buitenstaander zijn om eraan te beginnen.

Voor mij begon dit boek eigenlijk al in Congo. In de oude hoofdstad Boma, nu een ingeslapen havenstadje, vond ik de restanten van de Vlaamse bibliotheek met daarin ook een exemplaar van Max Havelaar. Die had ik nog nooit gelezen. Ik heb toen in mijn hotelkamer met zicht op de Congostroom Max Havelaar zitten lezen. Ik vond het geweldig. Ik zag meteen de parallellen tussen Belgisch Congo en Nederlands-Indië, want Leopold II heeft zich erg laten inspireren door het Indiëbeleid. Op dat moment was mijn belangstelling gewekt, maar ik had niet de gedachte om er meteen aan te beginnen. Tot een paar jaar geleden een goede vriendin van me zei: als je mijn Indische oma nog wilt interviewen, dan moet je niet al te lang wachten.’

Markante personen

Het werd een race tegen de klok. Van de bijna tweehonderd getuigen die Van Reybrouck interviewde, waren de meesten de negentig al gepasseerd. Onder hen bevonden zich een aantal markante personen, zoals de 99-jarige Herawati Diah, de eerste Indonesische vrouw die in de Verenigde Staten had gestudeerd en die Mahatma Gandhi nog had ontmoet. Twee maanden nadat Van Reybrouck haar thuis in Jakarta had opgezocht, overleed ze.

Indonesië is meer gedekoloniseerd dan Nederland. Hier werkt het trauma van het koloniale verleden dieper door.

‘De oudste getuige die ik sprak was Djaneng Pratomo. Die was 102 toen ik hem voor het eerst in een rusthuis in Callantsoog ontmoette. Een fantastische getuige. Als jonge student zette hij zich al vanaf de jaren dertig in voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Vanuit Nederland. Hij had zich aangesloten bij de Indonesische studentenvereniging Perhimpoenan Indonesia (PI). Daar waren ook Hatta en Sjahrir bestuurslid geweest, later de eerste vicepresident en eerste premier van de Republik Indonesia. Beiden studeerden in Nederland.’ 

Pratomo bracht tijdens de oorlog exemplaren van Vrij Nederland en Het Parool rond. Hij en zijn broer sloten zich aan bij het verzet in Nederland omdat ze vonden dat ze eerst het fascisme moesten bestrijden voor ze weer verder konden met hun eigen onafhankelijkheidsstrijd.

‘Ja, en daardoor belandde hij in de concentratiekampen van Vught en Dachau. Wat een verhaal! Tijdens het schrijven dacht ik vaak: dit is nog krasser dan ik had durven denken. Ik heb een aantal ongelooflijke getuigenissen kunnen verzamelen. Zowel in Nederland als in Indonesië, maar ook in Japan en in afgelegen bergdorpjes in Nepal. Ik heb gesproken met Indische vrouwen die over de jappenkampen vertelden, Japanse veteranen, Indo-Europese krijgsgevangenen die de atoombom hebben overleefd, Nepalese bevrijders uit het Britse leger, overtuigde oorlogsvrijwilligers en deserteurs uit Nederland, Indonesische pemuda’s (jongeren, red.), die vertelden hoe je een bamboespeer − bambu runcing – moet hanteren.’

(tekst loopt door onder afbeelding)Portret van David Van Reybrouck op straat

De bejaarde Indonesische vrijheidstrijders die u sprak, waren toen nog tieners. Ze vertellen vrij openhartig over het geweld dat ze gebruikten en bijvoorbeeld ook dat ze een hekel hadden aan de Hollanders, de Indo-Europeanen en de Japanners. Was het een voordeel dat u een Belg bent en geen Nederlander?

Bij de Nederlandse getuigen had ik dat gevoel eerder. Die zagen me als iemand tot wie ze meer afstand hadden en tegen wie ze dus openhartiger konden zijn. Het zou in Indonesië ook het geval kunnen zijn. Er ging altijd een tolk mee. Het heeft zeker geholpen dat we niet met een Nederlandse vlag binnenkwamen. Ik heb wel gemerkt dat als mensen heel oud zijn en ze die geschiedenissen lang hebben verzwegen, ze echt de behoefte hebben om hun verhaal te vertellen. Het was niet moeilijk om die Indonesische getuigen aan het praten te krijgen. Het ging vanzelf. Ze gaven zoveel.’

In het notenapparaat staat bij elk gesprek vermeld wie de tolk was. Meestal krijgen tolken die credits niet. Vertalers en tolken zijn de stille helden van de globalisering – zonder hen was het niet gelukt, schrijft u.

‘Dat is zeker zo. Dit boek probeert een globale benadering te geven van de dekolonisatie. Dan kom je al gauw in een meertalig moeras terecht. Maar ik moest al die verschillende stemmen laten horen. Dus ook de Japanners en de Gurkha’s uit Nepal. En ik spreek maar tien woorden Japans en nul woorden Nepalees.’

Spraken de oudere getuigen in Indonesië nog Nederlands?

‘De mensen uit de bovenlaag nog wel. Op het platteland waren er ook mensen die in de koloniale tijd al nooit contact met de Nederlanders hadden. De afschaffing van het Nederlands is natuurlijk al begonnen in de Japanse tijd in 1942. Maar in 1928 al werd er in Jakarta op een jongerencongres de Sumpah Pemuda uitgesproken. In het Nederlands vertaald: de Eed van de Jeugd. Die luidt als volgt: “Wij behoren tot één land, één volk, één taal.” Dat was de slogan. Het land was Indonesia, het volk waren de Indonesiërs en de taal was het Indonesisch.

Er is een enorm verschil met Congo, waar de talige band tussen Franstalig België en Congo is blijven bestaan. Jonge Congolezen luisteren nu nog naar de Franse radio, ze kijken naar de Franse televisie en lezen websites van Belgische Franstalige kranten. Voor jongere generaties Indonesiërs is Nederland door de afwezigheid van het Nederlands echt een ver-van-mijn-bed-show.

Resultaat: Indonesië is meer gedekoloniseerd dan Nederland. Hier werkt het trauma van het koloniale verleden dieper door. De doos van Pandora ging eigenlijk pas in de laatste decennia open. Er is momenteel veel aandacht voor de oorlogsmisdaden die Nederlandse militairen hebben gepleegd. Terecht. Maar de boosheid mag zich niet enkel op de veteranen richten, toen nog heel jonge jongens, want dan blijven de politiek verantwoordelijken buiten schot. Ik vind het verbijsterend als je ziet hoe figuren als Gerbrandy (Pieter Sjoerds Gerbrandy, premier van Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog, red.) en Beel (Gerbrandy’s opvolger Louis Beel, red.) te werk zijn gegaan. Zo psychologisch kortzichtig. Ik vond het schokkend om dat te ontdekken tijdens het schrijven. Ik had niet gedacht dat politiek Nederland zulke blinde vlekken zou hebben.’

Zijn die blinde vlekken weg of zitten ze er nog?

‘De tijden zijn veranderd, maar we zijn er nog niet. Neem de manier waarop Nederland omgaat met de schadeclaims uit Indonesië. Die moeten telkens opnieuw worden afgedwongen bij de rechter, zoals met die man wiens vader was onthoofd. Dat smartengeld van 878,40 euro werd berekend met een tabelletje van de per jaar gederfde inkomsten. Ruimhartig is dat niet. Het is pijnlijk om te zien hoe die strikt legalistische manier van handelen het zicht op empathie totaal ontneemt.’

In Revolusi laat u zien dat die empathie er aan Indonesische kant wel is.

‘Bij sommigen zeker. Wat Hatta en Sjahrir schreven over solidariteit en hoe de wereld er in de toekomst zou gaan uitzien, was visionair. Sjahrir was toen pas 26! Hatta was nog piepjong toen hij een polemiek voerde met Colijn, die toen al premier van Nederland was geweest. Wat Hatta schreef over vrijheid en zelfbeschikking is briljant. En hij had gelijk! En hoe reageerde Nederland? Ze werden gearresteerd, ze werden meerdere keren naar afgelegen oorden verbannen. Maar ze bleven volharden in hun ideeën en in hun strijd voor onafhankelijkheid.

‘Als de vernedering toeneemt, neemt ook de radicalisering toe.’

Voor Soekarno geldt een soortgelijk verhaal. Nederland heeft van Soekarno een karikatuur gemaakt. Eerst werd hij verbannen als nationalist die flirtte met het communisme. Tijdens de Japanse bezetting heette hij ineens een fascist te zijn en tijdens de politionele acties werd hij weer als communist weggezet. Soekarno was zondermeer een verregaand pragmaticus, maar er is zo’n scheef gedemoniseerd beeld van hem neergezet. Waarop Soekarno natuurlijk reageerde. Als de vernedering toeneemt, neemt ook de radicalisering toe.’

Toch probeerde Soekarno de opstandige jongeren kalm te houden.

‘Soekarno had een ambivalente houding tegenover hen. Aan de ene kant had hij ze nodig. Maar hij wist ook dat ze het internationaal voor hem konden verbruien. Het losgeslagen geweld van de Bersiap (de periode halverwege de jaren veertig, red.) was voor Soekarno slechte publiciteit.’

Uiteindelijk viel het geweld niet te beteugelen, want de koloniale oorlog zou nog vier jaar duren.

‘Het had niet zo hoeven lopen als Nederland zich anders had opgesteld. Het Linggajati-akkoord (dat in 1946 werd gesloten tussen de Nederlandse regering en de Republik Indonesia, red.) was een basis voor een geleidelijke dekolonisatie, stukken vreedzamer, met minder geweld tegen de Indonesische bevolking, minder doden, een minder traumatische exodus van driehonderdduizend Indische Nederlanders naar Nederland.

Vooral bij die groep zit de pijn nog heel diep. Hoe zou jij je voelen als je gedwongen je land hebt moeten verlaten? En dan komen ze in Nederland en zijn de mensen hier verbaasd dat ze al Nederlands spreken en schoenen dragen. Echt hè, zo werden ze tegemoet getreden. Er zijn talloze cri de coeurs van Indische Nederlanders geweest waarmee ze hun pijn hoorbaar hebben gemaakt, Marion Bloem onlangs nog bij haar prachtige Van der Leeuw-lezing, maar ik weet niet of de Nederlandse samenleving die hartenkreten ooit echt gehoord heeft.’

Hoe zit het dan met de pijn van de Indonesische bevolking over die koloniale oorlog?

‘Ik heb met een aantal betrokkenen gesproken die de slachtingen van commandant Westerling hebben meegemaakt. Hun pijn is onmiskenbaar. Die mensen zijn nu nog getraumatiseerd. Maar voor de jongere generaties is de Nederlandse tijd echt ver weg.

Bij de zeventigste verjaardag van de onafhankelijkheid van Indonesië was ik in Yogyakarta. Wat mij opviel, was dat werd gevierd dát het land onafhankelijk was geworden. Daar ging het om. Om de trots van het onafhankelijk zijn. Niet dat het van Nederland onafhankelijk was geworden. Het gros van de jongeren was daar totaal niet mee bezig. Het maakte niet uit. Al was die onafhankelijkheid uit de lucht komen vallen.

En toch houdt de pijn van toen niet op met het verdwijnen van een generatie. Kinderen van gedode onafhankelijkheidsstrijders of burgers zijn getekend. Kinderen van Indische Nederlanders of van Molukkers die naar Nederland moesten vluchten, dragen dat met zich mee. Dáár niet meer gewenst en hiér zo vaak tweederangs: dat vreet aan je. De weg van trauma naar trots is vaak zo lang.’

Impact

Een gevoel van trots was er ook bij de Conferentie van Bandung. Op zijn zeventiende hoorde David Van Reybrouck bij geschiedenisles voor het eerst van de Non-Aligned Movement – de Beweging van de Niet-Gebonden landen. ‘Ik vond het fascinerend dat er op het toppunt van de Koude Oorlog een beweging ontstond van jonge landen die weigerden zich aan te sluiten bij Oost en West, maar die zich met elkaar verenigden om de relatie tussen Aziatische en Afrikaanse landen te verbeteren. De aanwezigen spraken zich uit tegen alle vormen van kolonialisme en imperialisme. In Congo heb ik daar ook naar verwezen. Daar ging zoveel hoop en kracht vanuit. Later hebben Nelson Mandela, Malcolm X, Martin Luther King zich over de Bandung Conferentie uitgesproken.

Dat zegt wel iets over de impact van de Indonesische onafhankelijkheid. Indonesië was het eerste dominosteentje dat viel. Die Conferentie van Bandung was het podium waarop Soekarno aan de wereld wilde laten zien wat Indonesië als jonge republiek voor elkaar had gekregen. Het luidde het begin in van de moderne wereld.’

Kort voor het voltooien van zijn manuscript bekeek Van Reybrouck foto’s van de bomaanslag in Jakarta in 2016. Pas toen viel zijn oog op een enorme banner waarop werd aangekondigd dat het zestig jaar geleden was dat de Conferentie van Bandung had plaatsgevonden. ‘Even heb ik nog gedacht: moet ik dit wel opschrijven? Want het is bijna te mooi om waar te zijn. Maar het was wel waar.’

Correctie: in een eerdere versie van dit verhaal stond dat Geert Wilders ‘Ik denk dat deze idioot eens een boek moet schrijven over koning Leopold en Belgisch Congo, voordat hij iets roept’ had gezegd. Het ging echter om een Facebookpagina over de PVV.

David Van Reybrouck: Revolusi: Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld, De Bezige Bij, 2020

Begin 2021 zendt de NTR op NPO2 de driedelige televisiedocumentaire Revolusi van Djoeke Veeninga en Marlou van den Berge uit. Daarvoor volgden de makers David Van Reybrouck tijdens het maken van het boek in Nederland en Indonesië.