Op 29 oktober 1969 drukt student Charley Kline op de letter ‘L’ op een toetsenbord in de computerruimte van de University van Californië in Los Angeles (UCLA). Naast hem staat een computer ter grootte van een paar tegen elkaar geschoven koelkasten, met daarin draaiende magneetbanden. Kline ziet er met zijn ronde gezicht en halflange haren uit als een lid van de Beach Boys. Op zijn hoofd draagt hij een headset, waarmee hij telefonisch contact heeft met Bill Duvall, een jongeman met baard, die meer dan vijfhonderd kilometer verderop zit, achter een toetsenbord in de computerkamer van Stanford Research Institute (SRI) in Palo Alto. Een beeldscherm heeft de computer nog niet. De output ratelt uit een printer. De ‘L’ wordt gecodeerd in elektrische pulsjes die met een snelheid van paar honderdduizend kilometer per uur door een kabel van AT&T van Los Angeles naar Palo Alto schieten.

‘Zie je een L?’ klinkt het in de headset van Duvall.
‘Yes,’ antwoordt hij.
Kline tikt...