Op maandag 7 september stonden de ministers Hoekstra (Financiën) en Wiebes (Economische Zaken) in wetenschapsmuseum NEMO achter hun beider spreekgestoeltes. Ze hielden keurig afstand van elkaar, zodat de kijker tussen hen door een groot projectiescherm kon zien. ‘Nationaal Groeifonds’, stond er in grote letters op te lezen. De ministers presenteerden die ochtend het langverwachte Wopke-Wiebesfonds: een pot gevuld met twintig miljard euro om de komende jaren de groei van de Nederlandse economie aan te jagen.

Vanuit de linkse hoek klonk al snel kritiek: er zouden te weinig eisen zijn gesteld aan het fonds, bijvoorbeeld rond duurzaamheid. Wat nou als bedrijven het geld investeren in de bouw van nieuwe kolencentrales? Dat lijken terechte zorgen. Toch krabben ze slechts aan de oppervlakte van het probleem. Nagenoeg niemand stelde de belangrijkere onderliggende vraag: gaat meer economische groei überhaupt wel de problemen oplossen waar we vandaag de dag mee te maken hebben?

Bij hun maandelijkse column maken Sander en Hendrik een podcast, waar ze verder ingaan op de economische stand van het land. Behalve het verplichte coronanummertje kijken ze ook vooruit: radicale verkiezingsprogramma’s en een radicaal nieuw bedrijfsmodel.

Vermogensongelijkheid

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is onze economie ongelooflijk gegroeid. Nederland kwam berooid, kapotgeschoten en hongerig uit de Tweede Wereldoorlog. Het toenmalige kabinet moedigde mensen actief aan om te emigreren naar Canada of Australië. De reden? Nederland was blut, en zo ‘goed’ als voor de oorlog, zouden we het wel nooit meer krijgen.

De mensen die bleven, staken de handen uit de mouwen. Samen bouwden ze de steden, fabrieken en kantoren weer op en legden ze het fundament waar wij − de huidige generaties − op kunnen doorbouwen.

Zo zijn we er samen in geslaagd om in 75 jaar − amper drie generaties − een rijk, welvarend en succesvol land te bouwen. Het aanzien van onze economie is internationaal zo groot dat onze overheid inmiddels zelfs geld toe krijgt op staatsleningen. Het ministerie van Financiën hoeft geen enkele moeite te doen om de tientallen miljarden euro’s te lenen om de coronacrisis het hoofd te bieden. Sterker, beleggers staan in de rij om ons het geld te lenen.

Zelfs in ons paradijselijke kikkerlandje heeft veertig procent van de inwoners geen spaargeld of zelfs problematische schulden.

En toch gaat het niet onverdeeld goed met ons. Natuurlijk zijn we als land rijker dan ooit. Er zijn weinig landen op de wereld waar je beter af bent dan hier in Nederland. Maar zelfs in ons paradijselijke kikkerlandje heeft veertig procent van de inwoners geen spaargeld of zelfs problematische schulden. Vrijwel nergens in de westerse wereld is de vermogensongelijkheid zo groot als hier. En steeds meer Nederlanders zijn voor hun dagelijks brood aangewezen op de Voedselbank. Daar komt de coronacrisis nu overheen. Het Centraal Planbureau waarschuwde rond Prinsjesdag dat de meest kwetsbaren de hardste klappen dreigen te krijgen door de extreme flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt.

Geen woning meer

Maar dat is niet het hele verhaal. De tijd dat de ongelijkheid alleen de traditionele kwetsbare groepen trof, ligt achter ons. In grote delen van het land kunnen zelfs goedbetaalde jonge dokters en advocaten zich geen woning meer permitteren. Voor bijvoorbeeld beginnende leraren, politieagenten, verpleegkundigen en ambtenaren geldt dit zelfs in vrijwel heel Nederland.

En ook mensen die wel over een goed inkomen en een riante woning beschikken, worden steeds nadrukkelijker geconfronteerd met problemen die je niet zou verwachten in een steenrijk Eerste Wereldland: de eerste scholen zijn al gesloten vanwege het lerarentekort, en bij gebrek aan invallers worden klassen naar huis gestuurd als de leerkracht ziek is.

Door te weinig investeringen in de recherche knabbelt de onderwereld steeds openlijker aan de rechtstaat. En dan hebben we het nog niet gehad over de ramp die ons over pakweg 75 jaar te wachten staat als we de stijging van de zeespiegel niet onder controle krijgen.

Sinds 2014 is de economie gegroeid, maar veel problemen zijn alleen maar verergerd.

Zeker, de economie krimpt dit jaar met minimaal vijf procent. Maar laten we dat in perspectief zetten: de omvang van onze economie is nu weer vergelijkbaar met die van 2014. Veel van de hierboven genoemde problemen speelden in 2014 ook al. Sindsdien is de economie gegroeid, maar zijn deze problemen alleen maar verergerd.

De onvermijdelijke vraag is: welk probleem lossen we anno 2020 nog op door domweg te focussen op nog meer economische groei? Geloven we werkelijk dat de woningnood zichzelf oplost als we weer een paar procent groeien? Dat het lerarentekort dan als sneeuw voor de zon verdwijnt? Dat flexwerkers dan opeens wel genoeg verdienen om te sparen voor hun oude dag? En dat het klimaatprobleem spontaan verdwijnt, omdat het vanzelf weer kouder wordt?

Of is de tijd aangebroken om uit een ander vaatje te tappen?

Meer spullen

Om die vraag te beantwoorden, is het goed om ons te realiseren wat economische groei precies is. Wanneer we spreken over de economie in termen van groei, dan hebben we het in feite over niets anders dan het bruto binnenlands product. Dat is de optelsom van de prijzen van alle goederen en diensten die we aan elkaar leveren. Wie streeft naar groei, zegt dus eigenlijk: laten we alles op alles zetten om het komende kwartaal meer spullen te maken dan in het afgelopen kwartaal. Ongeacht wat voor spullen dit zijn.

Lees ookHet bbp is het machtigste cijfer ter wereld, maar bijna niemand weet wat het echt betekent2 oktober 2019

Om te illustreren hoe vreemd het is om het succes van onze samenleving af te meten aan de groei van het bbp: als een tiener een pakje sigaretten koopt, is dit goed voor het bbp. Dat groeit. Maar als diezelfde tiener besluit om na school voor zijn zieke oma te zorgen, levert dat economisch niets op. Daar vindt immers geen transactie plaats.

In plaats van ons succes uit te drukken in termen van groei, zullen we dat moeten doen in termen van vooruitgang.

Anders dan in 1945 kunnen we moeilijk volhouden dat het grote probleem van onze tijd is dat we te weinig spullen hebben. We produceren ons al decennia helemaal suf. Onze boeren zijn eigenstandig in staat om grote delen van Noordwest-Europa te voeden. Buitenlandse toeristen brengen jaarlijks miljarden euro’s naar plekken als Amsterdam, Giethoorn en Renesse, in Rotterdam werden nog nooit zoveel goederen aan land gezet als het afgelopen decennium en Eindhoven geldt als een van de slimste regio’s ter wereld. Maar dat alles heeft niet tot een onverdeeld mooiere samenleving geleid.

Tellen wat echt telt

We moeten dus een stap zetten in ons denken. In plaats van ons succes uit te drukken in termen van groei, zullen we dat moeten doen in termen van vooruitgang. In plaats van het louter meten van welvaart, zullen we ons moeten richten op het meten van welzijn.

In de politiek zien we voorzichtige tekenen van hoop. In de Tweede Kamer stak CDA-fractievoorzitter Pieter Heerma na Prinsjesdag de loftrompet over het idee van coöperaties: organisaties waarbij de leden – werknemers of consumenten – ook eigenaar zijn en hun productie of dienstverlening vaak zelf lokaal regelen. Het is een tegenreactie op de ongrijpbaarheid van wereldwijde waardeketens en de macht van het vluchtige grote geld.

Tachtig procent van de mensen verkiest welzijn boven groei.

En ChristenUnie-leider Gert-Jan Segers schreef deze zomer in zijn manifest Aandacht voor wat echt telt: ‘We weten wel de prijs van alles, maar niet de waarde. We worden overprikkeld tot betaald werk – want, klinkt het mantra, “economische groei” – maar miskennen de waarde van een hecht gezin, goede vriendschappen, schone lucht, vrijheid en al het andere wat onbetaalbaar is. We moeten weer gaan tellen wat echt telt. Het gaat niet om groei, maar om bloei.’

Klinkt dat als losgezongen idealisme?

Voor Prinsjesdag liet Triodos een onderzoek uitvoeren onder Nederlandse kiezers. Daarin bleek dat er overweldigende steun is voor maatregelen in het teken van duurzaamheid en welzijn: tachtig procent van de mensen verkiest welzijn boven groei.

Er is iets aan het schuiven. Het Nationaal Groeifonds kon zomaar eens het kind van de rekening worden.

FANTOOMGROEI

In hun eerder dit jaar verschenen boek Fantoomgroei laten Sander Heijne en Hendrik Noten zien dat vooral bedrijven de afgelopen jaren hebben geprofiteerd van de economische vooruitgang. Werknemers betalen de meeste belasting en vangen nu ook de klappen op van de coronacrisis.

Dit is de laatste aflevering. Hier vind je de eerdere afleveringen: