Niks geen sterallures. De locatie van het interview is geen steriel vertrek op de uitgeverij, waar de schrijver de ene na de andere persmuskiet vergast op een ingestudeerd promotiepraatje. Nee, Peter Buwalda is old skool. Hij ontvangt gewoon thuis, net als de vorige keer dat ik hem interviewde. Dat is inmiddels zo’n acht jaar geleden. Het was vlak voor de zegetocht van zijn debuutroman Bonita Avenue, eerst nationaal, toen vertaald in de wijde wereld.

Inmiddels heeft hij de Haarlemse bovenetage waar hij wierook brandde tegen de baklucht van de onderburen verruild voor een dubbel woonhuis in Amsterdam-Noord. Een ruim huis, dat stilte ademt en toewijding. Complete boekenwanden bieden onderdak aan zijn vrienden; W.F. Hermans herken ik, bijvoorbeeld, S. Vestdijk, Philip Roth – integraal, uiteraard. Overal staan fauteuils met leeslampen daarnaast. Stapeltjes boeken, kranten, prints zeggen: hier wordt gelezen en geschreven.

Dat was niet altijd zo. Hij wijst op de plek middenin de woonkamer waar ik na binnenkomst massief mezelf sta te zijn. Daar zong Hazes, zegt hij. Wie? André Hazes. Precies waar je staat, stond een podiumpje. Dit was eerst een café. Nog steeds zeggen buurtgenoten mij: je bent een leuke gast, hoor, maar ons cafeetje missen we. Hij lacht schor.

Vel over been

De vorige keer, acht jaar geleden dus, was hem aan te zien welke hoge prijs hij had betaald voor zijn roman, waaraan hij jarenlang geconcentreerd had gewerkt. Hij was vel over been, zijn gezicht was ingevallen en daardoor nog meer gekerfd; de gelijkenis met de Rolling Stones-gitarist Ron Wood was onstuitbaar. Een jongere versie weliswaar, maar even junkig ogend. Ditmaal valt dat mee. Uiterlijk dan. Je merkt het nu aan zijn taal. Als hij praat, naar woorden zoekt, zich warmdraait voor het sociale verkeer, zoals hij dat ironisch benoemt, krijg je het gevoel: dit is iemand die lang in een binnenwereld heeft gehuisd, alleen met zijn flonkerende woorden, zijn verrassende metaforen, zijn personages van wie anderen nog geen weet hadden. En nu komt hij naar boven gekropen, uit die vertrouwde onderwereld, langzaam maar geleidelijk, voetje voor voetje. De zwijgende monnik moet de wereld betreden.

Lees ookMet 'Otmars zonen' lost Peter Buwalda zijn literaire belofte in9 maart 2019

De eerste stap daartoe is gezet. Na tijden is hij weer eens met vakantie gegaan. Met zijn partner Jet Steinz is hij tien dagen in Polen geweest, met de trein, want aan vliegen heeft hij een broertje dood. Door Duitsland, via Warschau naar Krakau en verder, door treurig, schuldig landschap. Ja, leuk. Het was leuk, zegt hij mat, terwijl hij op zijn hoge kraanvogelstelten naar de binnenskamerse keuken beent om koffie te zetten. Langer dan zo’n tien dagen houdt hij het niet vol. Je kunt op reis minder goed lezen dan thuis, in de bioscoop versta je niet wat ze zeggen en al zijn geliefde muziek bleef verweesd achter. Heerlijk om thuis te zijn.

‘Er is een tijd vóór Bonita Avenue en een tijd erna, het is met afstand de grootste cesuur in mijn leven. Soms voelt het alsof ik een soort vriend van papier heb geschreven, een mannetjesputter op wie ik altijd kan rekenen.’

We zitten tegenover elkaar. Zijn armen hangen gelaten naar beneden, de blik is open. De brutale strijdvaardigheid die ik mij herinner uit de tijd dat Bonita Avenue verscheen, lijkt verdwenen. Ja, er is sindsdien wel wat veranderd in zijn leven, beaamt hij. ‘Er is een tijd vóór Bonita Avenue en een tijd erna, het is met afstand de grootste cesuur in mijn leven. Soms voelt het alsof ik een soort vriend van papier heb geschreven, een mannetjesputter op wie ik altijd kan rekenen. Het schrijven van Otmars zonen was niet heel anders. Als ik werk, denk ik aan niks anders dan de tekst.’

Een wurgcontract

Eindelijk is het boek er. Vorig jaar zou het uitkomen, na de zomer, maar via een persbericht liet De Bezige Bij toen weten dat Buwalda meer tijd nodig had. Door zijn werk aan de opvolger van Otmars zonen, (dat het eerste deel van een drieluik is), merkte hij dat hij een ‘te rooskleurig beeld’ had van dat eerste boek in de romanreeks die hem voor ogen staat. Hij besloot meer tijd te nemen. Wanneer hij over Otmars zonen spreekt, klaart zijn gezicht op. Al is het ‘vreemd, wel, en interessant’ om opeens te praten over iets waaraan hij jaren gewerkt heeft zonder bemoeienis van de buitenwereld. ‘Er staan scènes in die zes, zeven, soms acht jaar oud zijn en die nu eindelijk in andermans gedachten zijn. In die zin verbaast het me dat ik nooit mijn geduld ben verloren, hele passages stonden daar maar in mijn laptop, jaar in jaar uit.’

Een binnenvetter, noemt hij zich. Ook met Jet sprak hij pas in de laatste fase over zijn boek.

Otmars zonen, ruim zeshonderd pagina’s rijk, is het eerste, zelfstandig te lezen deel van een reeks romans. Het eerste hoofdstuk is genummerd 111, het laatste in Otmars zonen is nummer 75. In de nog te verschijnen twee delen zal de eindstreep worden behaald, met hoofdstuk 1. ‘Daarmee beloof ik de lezer dat er nog veel komt en zo leg ik mij vast. Een wurgcontract. Bij nummer 1 beginnen zou veilig zijn geweest.’

De structuur had hij direct te pakken. ‘De grondlaag van de drie delen is Dolfs vaderloze vroege jeugd. Hij kent zijn biologische vader niet, bant hem uit en verklaart zich loyaal aan een andere man, Otmar Smit, wiens achternaam hij aanneemt. En plotseling, in een kantoor van Shell in Sakhalin, staat hij tegenover zijn verwekker. Dat weet Dolf, die inmiddels de naam Ludwig Smit heeft aangenomen. Maar weet zijn vader, Johan Tromp, dat ook?’

De openingszin van Otmars zonen is duidelijk ironisch: ‘Wat psychiaters tegen fikse tarieven een Vatersuche noemen, is niet aan de orde.’
‘Zeker. Het is een en al Vatersuche. Maar genen alleen maken nog geen vader. Voor dat vaderloze jongetje is niet zijn verwekker, maar Otmar Smit zijn echte vader, doordat Otmar er voor hem wás. En zelfs met hun gerelateerde genen staan Ludwig en Tromp als mannen loodrecht tegenover elkaar; een klein fysiologisch verschilletje bepaalt de levensloop van twee mannen die eigenlijk heel dicht bij elkaar staan. Dat Tromp op zijn erectie kan rekenen en Ludwig niet, met diens voortijdige zaadlozingen, bepaalt in mijn beleving wie ze echt zijn.’

Na dat openingsstatement zet Otmars zonen pastoraal in, met de jeugd van Dolf in Limburg. Wel wat anders dan de hardheid van Bonita Avenue.
‘Ik wilde mijn roman niet in media res laten beginnen, zoals dat vaak bij een roman van tweehonderdvijftig bladzijden gebeurt. Dan lees je eerst een proloog, volop actie, en daarna begint het chronologisch vertelde verhaal in het eerste hoofdstuk aanmerkelijk minder spectaculair. Moest ik ook zo’n pakkende scène naar voren halen? Ik heb erover getwijfeld, omdat die beginwereld relatief kinderlijker is dan wat daarna volgt.

Maar wanneer je aan tweeduizend pagina’s begint, mag je breed beginnen. En die luxepositie om zowel hard als zacht te schrijven, reken ik tot mijn privileges. Bret Easton Ellis, een schrijver die ik bewonder, gebruikt alleen hardheid en dat is mij te makkelijk. Er zit genoeg hardvochtigheid in mijn proza. Zachtheid daartegenover stellen vind ik boeiender. Misschien zet het de lezer op het verkeerde been dat Otmars zonen rustig begint, met een jeugd. Ach, ze merken vanzelf wel dat er andere werelden in zitten. Ik hou van allebei.’

In Bonita Avenue is de vraag hoe de vader zich moet verhouden tot zijn verrotte kroost; in deze roman hoe de zoon zich moet verhouden tot zijn amorele vader.
‘Bij mij ontstaan vragen en kwesties tijdens het componeren van een verhaal. Vrijwel iedereen in Otmars zonen is behept met onzichtbare bedradingen, vreemde, onderhuidse motieven om dingen wel of niet te doen. De roman is de plek om die geheime circuits bloot te leggen. Dat is mijn opvatting van een psychologische roman.’

De familierelaties in je boeken zijn fors verstoord, het relationeel gekibbel is niet van de lucht. Wat intrigeert je daaraan?
‘Exact datgene wat er me aan intrigeert in het echte leven. Om mij heen zie ik geregeld families waarin het niet botert, of waarin tamelijk ontluisterende brouilles hebben plaatsgevonden. Ik denk dan bij mezelf: zeg de familieband gewoon schriftelijk op. Misschien wek ik nu de schijn dat ik door die aandacht voor families iets van mij afschrijf, maar dat is onjuist. Mijn biologische vader is iemand anders dan de man die mij liefdevol heeft opgevoed. Tijdens het schrijven smeer je zulke privézaken uit als boter.

Voor de goede orde: ik werk ook niet voor de Financial Times, ik ben niet opgegroeid in een gezin met wonderkinderen en kunstenaars, ik heb geen Shell-verleden en ik heb geen last van voortijdige zaadlozingen. Ik hou van het verzonnen verhaal, de toon in het boek ben ik en daarin ligt besloten hoe er naar de wereld gekeken wordt, dus ook naar familierelaties.’

‘Mijn biologische vader is iemand anders dan de man die mij liefdevol heeft opgevoed. Tijdens het schrijven smeer je zulke privézaken uit als boter.’

Potent en niet-potent

Naast hem ligt een stapel papier, het manuscript van het tweede deel van deze roman fleuve. De titel luidt: De jaknikker. De spanningsboog in Otmars zonen is afgerond: twee mensen, Ludwig Smit en de vrijgevochten journaliste Isabelle Orthel – die we in een eerdere levensfase (dertien jaar daarvoor) tegenkwamen in Bonita Avenue, bezoeken onafhankelijk van elkaar, binnen een etmaal, de corporate geweldenaar Johan Tromp.

De suggestie is dat Ludwig en Isabelle nog meer met elkaar te maken krijgen. Alles in zijn romaneske oeuvre zal hierin een plaats krijgen, zegt hij toe. ‘Ik hoop dat als de drie romans klaar zijn Bonita Avenue gereduceerd is tot De Hobbit, een proloog op het grote werk.’ Beloftevol gezegd, maar onderwijl wil ik nú het vervolg kennen van Otmars zonen, dus vraag ik Buwalda plompverloren hoe zijn romanreeks eindigt.

Is dat verstandig, vraagt de schrijver zich hardop af. Nee, helemaal niet. Maar tegen de tijd dat het slotdeel verschijnt, zijn mensen dit interview natuurlijk alweer lang vergeten, riposteert een hoorbaar stemmetje in hem. Ik ga het prijsgeven, besluit Buwalda. Dan komt het: ‘Het einde gaat zich afspelen in een alinea, in een situatie.’ De interviewer kijkt glazig. ‘Ludwig en Tromp gaan elkaar heel dicht naderen; hij leert hem als vader beter kennen doordat hij zakelijk met hem te maken krijgt; hij komt dichterbij het leven van zijn vader dan wie dan ook; hij wordt een spion in het leven van zijn vader, een verlengde, een jaknikker,’ vervolgt de schrijver bijna bezwerend.

En dan nog iets, Buwalda wappert ironisch met een benige wijsvinger: ‘Gebruik je de term roman fleuve en is je hoofdpersoon behept met een ejaculatio precox, dan denkt de lezer snel aan A.F.Th. van der Heijdens romanreeks De tandeloze tijd waarin zijn Albert Egberts impotent is. Bij A.F.Th. is die seksuele handicap een mulischesk symbool, het staat bij hem voor iets oedipaals. Bij mij is die precox een omtrekkende beweging: het lijkt nu alsof vader en zoon tegenover elkaar staan als potent en niet-potent, maar het gaat om iets anders, iets plotgerichts.’

Perverseling of verlichte geest

Goed, dat wordt dus wachten, maar een sluier heeft hij opgelicht: veel is niet zoals het lijkt, begrijp ik eruit. Dezelfde dubbelzinnigheid ervaren zijn personages wanneer ze een ander proberen te ‘lezen’. Zoals Isabelle, die naarmate ze ouder wordt, twijfelt of haar grootvader, de patriarch Star Busman, een perverseling is of juist een verlichte geest. Buwalda licht dat toe: ‘Ik vind hem een interessante figuur omdat hij zich gecommitteerd heeft aan een huwelijk en daarin vegeteert. De dubbelzinnigheid die Isabelle ervaart, is breder gaande in de roman. In dit boek worden er flink wat grenzen overschreden, zowel op het kleine, lullige niveau, als bij leven en dood en erotiek.’

‘Huiskamerrealisme is niks voor mij, geloof ik. Ik vind het uitdagend om juist in deze #MeToo-tijden over seks te schrijven. De rek leek er een beetje uit, uit seks in de literatuur, misschien vanwege de opkomst van internetporno, waardoor het oproepen ervan in woorden iets vergeefs had gekregen, vond ik. Veel eer viel er niet meer te behalen naast de digitale vergaarbak, maar #MeToo heeft het onderwerp ethisch complex gemaakt. Onbedoeld zat dat als vanzelf al in mijn schrijvers-DNA, de vraag of je wel of niet kunt omgaan met vrouwen zoals Johan Tromp doet. En ook hoe Ludwig daarover denkt, noodgedwongen omdat hij zelf niet in staat is tot zulk grensoverschrijdend gedrag.’

Moest je bij de bondage-scenes in je roman denken aan de populariteit van Fifty Shades of Grey?
‘Die boeken worden genoemd, ergens halverwege. Ik heb er zeer zeker aan moeten denken, al heb ik ze niet gelezen. Bij mij is De Sade de boosdoener, als veertienjarige stuitte ik, net als Isabelle in Otmars zonen, per ongeluk op Juliette en Justine toen ik bij mijn opa en oma logeerde. Die werkjes stonden boven, tussen de Konsaliks en Ludlums. Mijn opa had ze via Boek en Plaat, verklaarde hij. Het was een verwarrende, schokkende leeservaring waarvan de naweeën in Bonita Avenue voelbaar zijn, en zeker ook in dit nieuwe boek. Interessant aan pornografie is voor mij als romancier hoe verschillend er tegelijkertijd door mensen in elkaars omgeving, die elkaar goed denken te kennen, over wordt gedacht. En waar dat vanaf hangt. De hel voor de een is de hemel voor de ander. Wanneer Isolde geboeid in de kofferbak gaat liggen op bevel van Tromp is dat voor hen een hoogtepunt. Maar voor de brave Ed, haar bedrogen echtgenoot, is het dat bepaald niet.’

‘Ik vind het uitdagend om juist in deze #MeToo-tijden over seks te schrijven. #MeToo heeft het onderwerp ethisch complex gemaakt.’

Toen we elkaar acht jaar geleden spraken, ontvouwde je al de synopsis voor deze roman. Waarom duurde het zo lang?
‘Elke pagina moest geschreven worden, dus ik vind het niet zo lang voor de duizend bladzijden die ik schreef.’ Hij wijst op het manuscript van de opvolger van Otmars zonen: ‘De hoofdstukken 111 tot en met 49 zijn er. Ik heb hier zelfs korter over gedaan dan over Bonita Avenue, ik heb harder gewerkt. Ook ontregelde het succes van mijn debuutroman mij, dat kostte mij op z’n minst een jaar.’

Vurig: ‘Die twee andere boeken zullen er sneller op volgen, binnen vijf, zes jaar is het af. Dan heb ik een inhaalslag gemaakt.’ Even later: ‘Acht jaar is inderdaad een lange tijd. Miles Davis heeft zijn belangrijkste platen in die tijdspanne gemaakt. The Beatles hebben maar acht jaar bestaan. Maar toch heb ik het idee dat ik het niet sneller had kunnen doen. Als je de oeuvres beziet van Saul Bellow, Thomas Rosenboom, Tom Wolfe – je schrijft zulke boeken niet op een namiddag. Het gat tussen Jonathan Franzens The Corrections en Freedom is ook tien jaar.

Lezers moeten Otmars zonen maar in het water gooien, tegelijkertijd met een roman die sneller is geschreven. En dan kijken welk boek zinkt en welk boek blijft drijven. Jeroen, kom op, goed schrijven kost krankzinnig veel tijd. Het lijkt alsof met die snelle omlooptijd van boeken tegenwoordig, met de sociale media, met de populariteit van televisieseries, de gedachte ontstaat dat je literatuur snel kunt maken. Nee.’

Er zijn meer factoren: je verscheen in DWDD en je ging columns schrijven in de papieren weerspiegeling van dat snelle amusementsprogramma, het V-katern van de Volkskrant. Die columns noemde je weliswaar nadrukkelijk onderdeel van je oeuvre, maar tegelijkertijd is het schrijven van columns nog net op te brengen wanneer je in gezinsverband leeft, zoals je deed.
‘Ja, dat was lastig. Het liefdesleven dat ik heb geleid, de relatie die ik versleten heb in die periode, was ook niet bevorderlijk voor het schrijven van romans.’

Je betrad de rode loper bij een Boekenbal innig verstrengeld met Jet, herinner ik mij. De aanwezige fotografen verklootten dat moment, dus liepen jullie nog eens die loper op. Kan het schrijven niet zonder die buitenkant?
Hij barst in lachen uit, zegt dan vrolijk: ‘Dat wereldse zit ook in mij. Net als in mijn proza. Ik vind daar de onderwerpen, de toon, en wil niet dat die bron opdroogt.’

Droomde je van die schrijverswereld?
Stellig: ‘Nee. Ik heb acht dienstreizen afgezegd, naar de mooiste landen. Volledig verzorgd naar IJsland, de Verenigde Staten, Brazilië, Zuid-Afrika, omdat in die landen vertalingen van Bonita Avenue verschenen. Dat had mij te lang uit het schrijven gehaald. De afgelopen drie jaar schrijven waren toch nog bitterder, zwaarder dan bij Bonita Avenue. Ik kan dat opbrengen doordat ik de romans die mij begeesteren als het hoogste goed zie. Dat wat daarbuiten valt, is minder. Maar ik kan niet over de wereld schrijven als ik er part noch deel aan heb. De wereld waarin het gaat over charme, over snelheid, over het afleggen tegen succesvollere mensen – net als in mijn boeken. In die zin maakte ik met plezier deel uit van de wereld.’

Vind je het leuk, de schrijverswereld?
‘Het schrijven zelf is boeiend, meer dan een opdracht, pittig, leuk. Het wereldje zelf… ik kijk er niet naar uit.’

Jet is literair journalist – je bent nu met een partner die daar middenin zit.
‘Maar Jet verschilt in dat opzicht niet van mij. We zijn naar binnen gericht, uiteindelijk.’

Het schrijven eist veel van je. Hoe leuk is dat echt?
‘Het is mijn enige manier. Ik heb de afgelopen twee jaar achttien uur per dag gewerkt, achtereen – ook met Oud en Nieuw. Zes uur per etmaal bracht ik door in de slaapkamer, de andere uren zat ik hier aan tafel.’ Hij wijst naar een grijs vloerkleedje op de plek waar Hazes ooit zong: ‘Af en toe, omdat ik stram werd, ging ik daar liggen en dan was ik meteen weg. Na vijf, zes minuten schoot ik wakker en ging ik door. Willem Holleeder krijgt in Vught meer frisse lucht dan ik, dacht ik vaak.’

‘Ik heb de afgelopen twee jaar achttien uur per dag gewerkt, achtereen. Willem Holleeder krijgt in Vught meer frisse lucht dan ik, dacht ik vaak.’

Dat klinkt als een anti-levensactiviteit.
‘Zéér. Het leven stond echt stil. Maar ik wil niet vervallen in koketterie. Bij Bonita Avenue heb ik je al lopen vertellen over de prijs van het schrijven. Maar wil je de juiste taal, de sfeer, de draden, dan mag je je boek niet loslaten. De afgelopen weken in Polen heb ik te weinig nagedacht over De jaknikker en dat wreekt zich. Je moet steeds weer hetzelfde doordenken, de fouten ontdekken. Aanwezig zijn, erbij blijven. Zo’n periode waarin je huist in je boek kan ook heel droevig zijn. Maar later kan ik er heimwee naar hebben. Het schrijven is nu drie weken afgelopen en met een soort vertedering zie ik mezelf almaar zwoegen.

Zoiets manisch kan ook stemmingsafhankelijk zijn, waardoor je eerst denkt dat je iets goeds hebt gemaakt en daarna een duivelse recensie in je hoofd schrijft met als conclusie: wie dat geschreven heeft, moet zichzelf opknopen. De volgende dag trekt het bij daglicht langzaam bij. Wat er dan overblijft, is een residu van maatregeltjes waardoor ik het geschrevene naar mijn eigen idee beter weet te maken. Schrijven is vaak een getijdenstroom van haat en zelfvoldaanheid.’

Je noemde in ons vorige gesprek, met Bonita Avenue, rancune je voornaamste drijfveer om te schrijven. Hoe staat dat nu?
‘Die rancune is verdwenen. Wat ervoor in de plaats is gekomen, weet ik niet. Maar ook zonder lukt het prima. Voor Bonita Avenue dacht iedereen dat ik het niet zou kunnen, zo’n roman schrijven. Nu denkt iedereen: hij kan het wel. Dat levert hetzelfde probleem op: je moet je blijven waarmaken.’

In Otmars zonen staat: schrijven is je wil opleggen.
‘De meest gezaghebbende mensen in Nederland schrijven, meestal in kranten. Ook in mijn eigen leven ervaar ik dat degenen die mij werkelijk beïnvloed hebben dat door hun pen deden.’

Acht jaar geleden zei je: mijn volgende boek zal zo goed zijn dat ik de recensenten daardoor dwing het niet af te maken.
Na een korte grinnik: ‘Ik wil iets maken dat je niet kapot kunt stampen, iets dat sterker is dan ikzelf. Het kunstwerk moet veroveren. Harder zijn dan ik. Ik ben veroverd door een aantal boeken die ook als iedereen daaroverheen zeikt, er voor mij niet minder van worden.’

Het gaat om jou en je boek?
‘Ikzelf doe er niet toe, ik heb vertrouwen in mijn vriend Bonita Avenue – hij redt zichzelf. Als Philip Roth sterft, is er iemand dood, maar ik weet niet wie dat is. Want de roman Operatie Shylock leeft nog. Ik heb niet zo’n hoge pet op van mezelf. Maar wel van de producten die mensen maken. Zonder muziek, zonder literatuur, zonder film is de smaak van het leven af. Dus het beste streven is daar iets aan toe te voegen, als je daartoe bij machte bent.’

‘Zonder muziek, zonder literatuur, zonder film is de smaak van het leven af. Dus het beste streven is daar iets aan toe te voegen, als je daartoe bij machte bent.’

‘Ik ervaar het dan ook als een dolkstoot in de rug dat nota bene een schrijver als Salman Rushdie zegt dat de televisieserieproducent HBO de nieuwe literatuur biedt. Een heel rare opmerking. Beide kunstvormen hebben niets met elkaar te maken: alles wat je in een serie of een film kunt doen, kun je niet doen in een roman – en andersom. Maar series verdringen de literatuur wel, in de aandacht die er te besteden valt.’

Is de literatuur een tragere klok?
‘Ja, als ik uit een uitstekende bioscoopfilm kom, denk ik: dit is de hoogste kunstvorm. Onovertrefbaar. Zo enerverend was het. Maar het begint al te vervagen als ik mijn jas aandoe. De impressies zijn te kort, ze verdampen waar je bij staat. Ik kan je nu al bijna niet meer uitleggen waarom ik Get Out tijdens het kijken de beste film ooit vond. Maar Jonathan Littells De welwillenden vond ik grandioos tijdens het lezen en nu nog steeds. De impregnatietijd van literatuur is zo lang. Op je twintigste lees je Honderd jaar eenzaamheid en dat verhaal staat je je hele leven bij. Bij geen enkele andere kunstvorm werkt dat zo. Literatuur blijft je zo scherp bij doordat het langzaam tot je komt en zo diep in je doordringt.’

Je had het net over het klassieke streven van de schrijver om de dood te overwinnen doordat zijn boeken na zijn dood gelezen blijven worden. Recentelijk leek je een conventioneler levenspad te bewandelen: je hebt in dit huis met een gezin geleefd. We kennen de versie van je ex Suzanne Rethans uit de documentaire Verlaten, waarin ze gedetailleerd vertelde hoe je het uitmaakte.
‘Ik begrijp haar, het was een erg nare tijd toen het uitging. Voor haar, dat voorop – maar ook voor mij.’ Dan: ‘Ik weet waar je naartoe wilt. Maar ook toen ik hier met haar gezin leefde, heb ik doorgeschreven aan Otmars zonen. Toen de relatie uitging, was ik al ver in deel twee van de reeks. Precies om die reden, het kunnen blijven schrijven met drukte om je heen, heb ik dit grote huis gekocht, opdat ik boven in de studeerkamer kon werken. Alleen in de laatste fase, zoals ik de afgelopen twee jaar gewerkt heb, was het lastig. De helft van de week was haar dochtertje hier. Haar jongens waren hier eens per week een etmaal. En dat was… anders dan nu. Nu is er de juiste rust om zo absurd hard te werken. Dus wanneer ik bij haar gebleven was, had het nog langer geduurd.’

Betekent je besluit om het schrijven voorop te stellen dat je een bestaan wilt zonder kinderen?
‘Dat is niet de reden dat ik het heb uitgemaakt. Ik dacht dat het nog wel zou lukken. Maar ik voel aan mijn water dat het schrijven veel minder goed zou gaan met kinderen.’

Denk je dat je daarvan spijt kunt krijgen, ooit?
‘Nee, niet, als het zo blijft. Ik heb er ook mee te maken hoe Jet ertegenaan kijkt, als ze bij me blijft – en dat hoop ik van harte, want het gaat erg goed, vind ik. Ik wil niet alleen zijn, dan wordt het wel heel alleen. Zeer alleen.’

Waar heb je een ander voor nodig?
‘Liefde, natuurlijk. Maar als je bedoelt voor het schrijven: aanspraak. Humor. Praten. Tempo in de taal. De rijkdom die je hebt op een kantoor, met al die types – dat mis ik enorm. Je bent wie je bent door de interacties.’

Als het erop aankomt, wat kies je: de liefde of het schrijven?
‘Schrijven. Als ik ophoud met schrijven, wordt de liefde geen feest, vrees ik. Ik zou bij God niet meer weten wat ik met mijn leven zou moeten aanvangen.’

Fotografie: Annelie Bruijn
Styling: Mary-Lou Berkulin