#newcapitalism

In de serie New Capitalism spreekt Vrij Nederland nieuwe en oude denkers, over nieuwe ideeën voor de economie van nu. In deze vijfde en laatste aflevering: Giacomo Corneo, econoom en hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Berlijn. Een doodnormale hoogleraar economie, die niettemin een economisch systeem bedacht dat radicaal anders is en daarmee volle zalen trekt. De eerdere afleveringen zijn hier te vinden.

Kapitalisme is uncool. Dat was het toen het nog in de kinderschoenen stond, en dat is het nog steeds. Al sinds de opkomst van het model hebben mensen het doodverklaard. Uitgesproken voorstanders zijn alleen te vinden onder weliswaar invloedrijke, maar kleine, minderheden. Vraag een paar willekeurige Duitsers of ze blij zijn met de markteconomie; de helft zal ontkennen. Vervang het woord markteconomie met kapitalisme, en dat aandeel keldert verder.

Maar, zo stelt econoom en hoogleraar Giacomo Corneo, waar vroeger critici en denkers elkaar vonden in een zoektocht naar een ander model, blijven vandaag de dag alleen de critici over. Voorheen durfden economen, politici en denkers concreet te worden over een alternatief, nu blijven de critici uiterst vaag. De ideeën zijn naïef, de bedenkers ervan vaak niet economisch geschoold. Ze hebben niet meer te bieden dan een vage toekomstvisie, een utopisch beeld van hoe het zou kúnnen zijn, zonder een praktische routeplanner hoe er te komen. Kapitalismehaters te over, maar tastbare voorstellen voor een beter systeem blijven uit. 

En dus ontwikkelde hij er zelf maar een.

Corneo is goedbeschouwd een doodnormale hoogleraar economie, afkomstig uit Italië, daar geschoold, en tegenwoordig werkzaam als hoogleraar Publieke financiën en sociaal beleid aan de Vrije Universiteit van Berlijn. Een relatief onbekende econoom die niettemin fraaie recensies (in onder meer Foreign Affairs en de Suddeutsche Zeitung) en volle zalen weet te trekken met zijn voorstellen voor een alternatief. Daardoor wordt hij inmiddels in hetzelfde rijtje geplaatst als economische dwarsdenkers als Thomas Piketty en Kate Raworth (bekend van de Doughnut Economie).

Steeds keert de vraag terug: is het alternatief beter dan ons huidige model? Is het eerlijker? En meestal luidt het antwoord: niet echt.

Zijn oprechte zoektocht naar antwoorden op de grootste problemen van het kapitalisme raakt een snaar in een tijd waarin het kapitalisme met hernieuwd enthousiasme onder vuur ligt. In het boek dat Corneo schreef – Is Capitalism Obsolete? – gaat een vader (een econoom) in conclaaf met zijn kritische dochter over de staat van de het huidige kapitalisme.

De dochter somt op: het huidige kapitalistisch systeem maakt de aarde kapot, en het voedsel dát er is, wordt ongelijk verdeeld. De verschillen tussen de extreme armoede en enorme rijkdom zijn alleen maar toegenomen. Daarbovenop komt nog dat onder de invloed van de ideologie van de markt mensen genoodzaakt zijn doelen te stellen die puur te maken hebben met het maken van winst, in plaats van persoonlijke groei, en dus raken ze van zichzelf én van elkaar vervreemd.

Hoe kan hij, representant van de status quo, dát verdedigen? De econoom gaat op zoek, langs alternatieve modellen. Van Plato’s Politeia, tot aan het utopisch gedachtegoed van Thomas More, via de ontwikkeling van de planeconomie, socialisme, tot aan het basisinkomen. Steeds keert de vraag terug: is het alternatief beter dan ons huidige model? Is het eerlijker? Democratischer?

En meestal luidt het antwoord: niet echt.

Heeft u zelf eigenlijk een dochter? Is die net zo kritisch?
‘Ha! Ja ik heb een dochter, maar die is nu zestien en houdt zich vooralsnog bezig met heel andere dingen dan kapitalismekritiek. De fictieve dochter in het boek ben ik zelf, toen ik jong was. En de vader ben ik ook zelf; die zoektocht naar een ander model is ook mijn zoektocht. Goedbeschouwd is het een gesprek met mezelf.’

‘Wat mij stoorde is dat ondanks alle kritiek op het kapitalisme échte antwoorden uitblijven. Terwijl we juist nu wél daadwerkelijk data en bewijs hebben voor wat wel en niet werkt. We hebben de val van het communisme gezien. We weten wat er mis kan gaan als de overheid zich ontpopt als ondernemer. We weten wat niet werkt. Dus daaruit kun je ook halen wat wél werkt. Wat ik uiteindelijk voorstel in het boek is wellicht progressief van aard, maar het is niet ideologisch gedreven.’

Wat is uw alternatief voor het huidige systeem?
‘Het idee is dat we publiek eigendom een veel grotere rol geven in de economie. Ik noem het aandeelhouderssocialisme. De overheid koopt een belangrijk deel van de aandelen van de grote bedrijven in een land op. Die bedrijven worden dus voor een deel van ons, de burgers.’

‘Niet alle aandelen worden opgekocht, maar een meerderheid – de overheid moet geen bedrijven gaan besturen. En niet van zomaar alle bedrijven, maar van bedrijven die aantonen dat ze bepaalde waarden nastreven die wij belangrijk vinden; ecologische, sociale – dat valt nader te bepalen door betrokken burgers zelf.’

‘Volgens mijn model zou het aandeel mensen in armoede dalen van negen naar zes procent.’

‘Het rendement van die belegging wordt door de overheid direct uitgekeerd aan burgers. Het effect is tweeledig: het management van zo’n bedrijf kan zich richten op winst, want dat is waartoe ze zijn opgeleid. Op die manier behoudt de markt zijn waarde. De overheid legt sociale en ecologische doelstellingen op, want dat is de taak van bestuurders en politici. Ik heb uitgerekend dat in het geval van de Verenigde Staten, zo’n Sovereign Wealth Fund, per jaar zo’n tweeduizend dollar kan uitkeren aan elke burger, en dat kan nog toenemen naarmate het fonds groeit.’

‘Dat is natuurlijk niet genoeg om van te leven, maar het is wel genoeg om de grootste armoede voor een deel weg te nemen – volgens mijn model zou het aandeel mensen in armoede dalen van negen naar zes procent.’

De Nederlandse pensioenfondsen lijken een beetje op uw voorstel. Maar er is veel discussie over waar ze precies in beleggen: velen beleggen nog altijd in fossiele energie, terwijl lang niet alle deelnemers dat willen.
‘Het beste voorbeeld dat ik ken van zo’n publiek beleggingsfonds dat werkt, al is het niet perfect, is het Noorse oil fund. Zij mogen niet overal in beleggen. Als men vindt dat een bedrijf waarin belegd wordt niet langer voldoet aan bijvoorbeeld ecologische of sociale voorwaarden die zijn gesteld, dan moet het fonds alle aandelen van dat bedrijf verkopen. Dat gebeurt na onderzoek van een aparte commissie; je kunt dat niet gaan verlangen van individuele fonds managers, die zijn opgeleid en als taak hebben om zo veel mogelijk rendement te maken. Je moet de twee doelstellingen – rendement en ethiek – uit elkaar halen.

Maar wel vanuit de overtuiging: we hebben de markt nodig.
‘Ja, ik denk dat we moeten erkennen dat mensen de voordelen van de markt gewoonweg belangrijk vinden – met name als je het naast het belangrijkste alternatief legt, de planeconomie. Ik denk ook niet dat we minzaam moeten doen over het verlangen van mensen naar consumeren, naar mooie spullen; dat is uiteindelijk waar socialistische systemen hun tekort in moesten erkennen. Maar belangrijker: het is niet het een of het ander; een goed systeem is pluralistisch.’

Wat is dan volgens u de grootste misser van het kapitalisme?
‘De ideologie achter het kapitalisme, de combinatie van een vrije markt en productie door middel van vraag en aanbod, is in zichzelf een probaat middel om materiële rijkdom te vergroten. Maar zonder de noodzakelijke regulering is de ideologie zó machtig dat het de neiging heeft om buiten het veld van economie te treden. Dan heeft het invloed op onze moraal, ons politiek denken en ons beleid. Terwijl daar soms hele andere waarden veel belangrijker zijn dan de waarden van de vrije markt en vraag en aanbod.’

‘Dus de vraag is: hoe behoud je enige mate van welvaart, zonder dat de ideologie erachter alles, ook je persoonlijk leven, gaat domineren? Het idee van een sociaal beleggingsfonds zoals ik voorstel is één van de manieren.’

‘We wéten dat financiële crises niet voor altijd wegblijven; ik weet niet waar de volgende crisis vandaan gaat komen, maar het is onvermijdelijk dat ze komt.’

U beschrijft hoe we ook naar de politiek moeten kijken, aangezien die zo verweven is met het huidige kapitalistische systeem. Is het politieke systeem ook kapot?
‘Er heeft een enorme verschuiving plaatsgevonden in de organisatiestructuur van de economie. Voorheen waren werknemers van grote fabrieken verenigd en konden zij op die manier hun werkgevers en de politiek beïnvloeden. Er was zogezegd een proletarische aristocratie, ze verdienden lonen waar zelfstandigen vandaag de dag alleen maar van kunnen dromen.’

‘Maar die samenleving bestaat niet meer. Ze is gefragmenteerd geraakt, en veel ongelijker. Dat komt doordat er tegelijkertijd kapitalistische dynastieën zijn ontstaan, CEO’s die in totaal losstaande werelden leven, die niets meer te maken hebben met de rest van de maatschappij: Piketty heeft laten zien hoe een steeds groter deel van het kapitaal geërfd wordt, in plaats van zelf verdiend. Maar die bezittende klasse is wel nog de enige die directe invloed heeft op de politiek: andere intermediairs, zoals de kerken of de politieke partijen hebben aan invloed verloren – politieke partijen hebben steeds minder leden. Tel daarbij op dat er een heel andere generatie aan de macht is dan net na de Tweede Wereldoorlog. Die generatie stond veel dichterbij de problemen van de arbeidersklasse. Zo krijg je een problematisch politiek systeem, waarbij politici in gesprek zijn met één deel van de samenleving, waar ze in toenemende mate zelf ook deel van uitmaken.’

‘Tegelijkertijd zie ik wel een verschuiving – een paar weken geleden nog sprak ik met mensen van de Groenen in Duitsland over het idee van publiek eigendom. Politieke partijen zijn op zoek naar nieuwe ideeën. Ook meer conservatieve economen hier zien de toegevoegde waarde van sociaal beleggingsfondsen in de strijd tegen armoede.’

U schreef uw boek in een poging een antwoord te bieden aan de groeiende onvrede tegen kapitalisme. Gaat die onvrede verder toenemen, denkt u?
‘Ik denk het wel. Als je kijkt naar de grote problemen die we nu hebben; de grote economische ongelijkheid, klimaatverandering, de slechte positie van jonge mensen op de arbeidsmarkt. Deze problemen worden nog altijd niet goed aangepakt, terwijl de behoefte aan oplossingen heel groot is. We wéten dat financiële crises niet voor altijd wegblijven; ik weet niet waar de volgende crisis vandaan gaat komen, maar het is onvermijdelijk dat ze komt. De onvrede zal alleen maar groeien. Het is aan ons om voor die tijd met oplossingen te komen.’