Het aangaan van maatschappelijke discussies vergt tegenwoordig nogal wat moed. Zodra je je durft uit te spreken over wat volgens jou ‘juist’ is, betreed je een slagveld waarvan je niet ongehavend terugkeert. Moraalridder, policormuts, fatsoensrakker, Andries Knevelaar, Gutmensch, rechtsgekkie, Ayn Randdebiel of leunstoelactivist: het publieke debat is een verbale knokpartij tussen moralisten geworden.

Opiniemakers zijn de nieuwe politici, de meutes die ze weten te mobiliseren, bepalen beleid nog voordat er gestemd is. Ophef, elke dag. Voor of tegen vluchtelingen, bankiers, klimaatactie, feminisme, homoseksualiteit, handelsverdragen of datasurveillance; moraal, als in de manier waarop we zouden moeten leven, is een van de belangrijkste thema’s van onze tijd. Het is de vuurbal in de ruimte die hysterisch heen en weer wordt gemept zonder dat iemand er greep op krijgt.

Rechts aan de knoppen

Meestal wordt vooral mensen aan de linkerzijde van het politieke spectrum verweten dat ze moralisten zijn, maar dat is onzin. Misschien zijn ze door hun pretenties soms irritanter, maar de wellust waarmee aan rechterzijde op hypocrisie wordt gejaagd, verraadt een even grote fascinatie voor een zuivere moraal. Álle partijen hebben een levenswijze voor ogen die ze willen bevechten. Linkse en middenpartijen hebben zich alleen in een verdomhoekje laten drukken en reageren momenteel meer dan dat ze creëren, terwijl (populistisch) rechts in ons land en in Amerika – dat een stempel op ons discours drukt – aan de knoppen zit.

Nieuwe spelregels

Reden voor alle paniek is dat we als samenlevingen zijn verdwaald in een economisch systeem dat grote invloed heeft gehad op ons gedrag. Morele kompassen waarop we eeuwen voeren, werken niet meer in de huidige wereld, oude gebruiken zijn failliet verklaard en veel nieuwe spelregels druisen in tegen elk basaal rechtvaardigheidsgevoel. De gedeelde grond die nodig is om gemeenschappen te vormen en te behouden, is daarmee weggeslagen. Dát is waar dit over gaat. Het geschreeuw van burgers komt voort uit de morele crisis waarin de westerse wereld verkeert, met leiders die weigeren als morele bakens te dienen. De zwaaiende vingers over en weer symboliseren de verwoede pogingen die mensen doen om zelf weer een ordening van waarden te creëren en daarvoor draagvlak te vinden.

De gedeelde grond die nodig is om gemeenschappen te vormen en te behouden, is daarmee weggeslagen. Dát is waar dit over gaat.

Waar je iedereen hoort over de zoektocht naar gemeenschap, gaat het eigenlijk over het opnieuw vinden van een gedeelde moraal: het voegsel van het sociale contract dat ons bindt. Het probleem is dat we de oplossing in de verkeerde richting zoeken: in de terugkeer naar een eng conservatieve culturele en familiemoraal, die niets van doen heeft met de ware oorzaak van die morele crisis. Deze gedachte is tot in de hoogste lagen van de samenleving opgerukt.

Ontmanteling van de moraal

In een recent opiniestuk in NRC, ‘Minder moralisme graag, en wat meer incasseringsvermogen’, betoogde hoogleraar wijsbegeerte Gabriël van den Brink dat ons publieke debat ten onder gaat aan het hedendaagse geschreeuw van moralisten: mensen die hun eigen oordelen of waarden beter vinden dan die van een ander en dat ook continu ventileren. Volgens Van den Brink wordt dit vooral veroorzaakt door een combinatie van sociale media, toegenomen gevoeligheid over misstanden en de aanwezigheid van een grotere groep mensen die afwijkt van de ‘normale Nederlander’. Een beetje meer incasseringsvermogen en wat minder schreeuwen zou ons goed doen, was zijn devies. Ik moest dit drie keer lezen om te geloven dat het er werkelijk stond. Alleen al sociale media als (mede)schuldigen aanwijzen is net zo doordacht als de hongersnood in Jemen wijten aan voedselgebrek.

De ontmanteling van een gedeelde moraal, met als reactie daarop de steeds wanhopiger roep van zogenoemde moralisten, heeft niets van doen met de door Van den Brink genoemde modeverschijnselen. Die ontmanteling vond plaats in drie fasen en had een cruciaal begin met de val van de Berlijnse Muur, toen Mark Zuckerberg welgeteld vijf jaar oud was.

In de tijd van onze (groot)ouders, vóór globalisering, vóór de komst van internet, waren gemeenschappen nog relatief klein en overzichtelijk. Het leven thuis en het werk buitenshuis waren grotendeels in lijn met de gedeelde waarden van het dorp, de kerkgemeenschap of het gewoonterecht, en als men er echt niet uitkwam, was daar het corrigerende kader van de wet. Hoewel dat systeem voor individuele keuzes behoorlijk beklemmend kon zijn, betekende het wel duidelijkheid voor het zakelijke verkeer. De interne norm van mensen viel grotendeels samen met de externe norm zoals de gebruiken van de gemeenschap, het geloof of het recht die voorschreven.

Het leven thuis en het werk buitenshuis waren grotendeels in lijn met de gedeelde waarden van het dorp, de kerkgemeenschap of het gewoonterecht.

De bankdirecteur smeerde de mensen met wie hij op zondag voetbalde geen financiële wanproducten aan en de kleermaker haalde het niet in zijn hoofd zijn eigen dorpsgenoten troep te verkopen. Als je handelde met iemand uit de naastgelegen plaats was het vanuit oogpunt van reciprociteit handig dat eerlijk te doen, en het was logisch belasting te betalen want je genoot rechtstreeks van faciliteiten als onderwijs, een sociaal vangnet of goede wegen. Ook morele correctie kwam grotendeels van binnenuit: normen en waarden werden door leiders voorgeleefd en nageleefd, of dat nu ouders of politici waren. Het recht was een laatste redmiddel, dat niet meer deed dan het bevestigen en afdwingen van de publieke norm.

De val van de Berlijnse Muur in 1989 luidde het globale uitrollen van de westerse vrijemarkteconomie in. Grenzen vervielen, regelgeving werd losser en overheden trokken zich langzaam terug: de wereld werd één groot marktplein. Ongebreidelde groei en individuele ontplooiing waren de nieuwe toverwoorden. Dat betekende – gelukkig – meer vrijheden voor mensen, maar ook voor zaken. Het was opeens mogelijk vanuit Nederland een bedrijf te runnen met toeleveranciers uit Nigeria, een productielijn in India, een klantenservice in Suriname en een wereldwijde afzetmarkt. Binnen de snelgroeiende financiële sector zagen we hetzelfde. Ging je vroeger naar je lokale bank om te kijken welke hypotheek binnen de mogelijkheden lag, nu werden er vanuit enkele centrale locaties op de wereld complexe financiële producten met onbegrijpelijke kortetermijnvoorwaarden gecreëerd, die vervolgens tot in de kleinste gehuchten aan mensen van vlees en bloed werden verkocht – ook aan bijstandsmoeders, ook aan familiebedrijven met een langetermijnplanning.

Er was geen rechtstreekse affiniteit meer met de personen met wie je zaken deed. Door schaalvergroting en het wegvallen van grenzen had je een potentieel oneindig aantal klanten over de hele wereld, zonder enige (morele) afbakening waaraan je je had te houden behalve de lokale wet – en daar had je advocaten voor.

Tel daarbij op dat veel menselijke lagen wegvielen door de komst van computers en virtuele relaties in de plaats van persoonlijke kwamen, en je begrijpt de morele ontkoppeling. Steeds minder mensen voelden zich nog ergens persoonlijk verantwoordelijk voor, laat staan schuldig. Zie hier ook de ingrediënten voor het ontstaan van de financiële crisis.

Verheven boven de overheid

Een nieuwe klasse van onaantastbare rijken ontstond, met een vermogensgroei die normale arbeid lachend achter zich liet. De vraag ‘Wat is het juiste?’ werd niet langer gebaseerd op een intrinsiek gevoel voor rechtvaardigheid, maar overgedragen aan het kader van de wet. Dat kader was door deregulering al danig opgerekt, werd door een groeiende kaste van fiscalisten, advocaten en accountants bovendien zo gewiekst mogelijk geïnterpreteerd, en terwijl enerzijds vakbonden hun invloed zagen slinken, ontstonden anderzijds oppermachtige lobbyclubs die nieuwe wetgeving meeschreven. Conservatieve én progressieve partijen creëerden samen deze geschiedenis. Het resultaat: gestegen ongelijkheid, een mondiaal bedrijfsleven dat zich boven overheden verheven voelt en groot wantrouwen van burgers in de politiek.

Het resultaat: gestegen ongelijkheid, een mondiaal bedrijfsleven dat zich boven overheden verheven voelt en groot wantrouwen van burgers in de politiek.

Winner takes all-mentaliteit

Maar waar in zaken en politiek inmiddels iedere moraliteit was losgelaten, zagen individuen zichzelf nog wel degelijk als morele wezens. Vooral ten aanzien van sociaal-democratische partijen begon die hypocrisie te steken. Enerzijds een vredelievend wereldbeeld schetsen en opkomen voor onderdrukten, anderzijds meewerken aan een systeem dat juist drijft op een keiharde ‘Winner takes all’-mentaliteit. In Nederland zagen we hierdoor een partij als de PvdA langzaam aftakelen, in Amerika werd het genadeloos afgestraft door het boegbeeld van progressieve hypocrisie, Hillary Clinton, naar huis te sturen. Zij presenteerde zichzelf als moreel hart tegenover Donald Trump, met mooie praatjes over vrouwenrechten en het aanpakken van Wall Street, terwijl ze rücksichtslos over de minnaressen van haar man heen walste en achter de schermen bankiers aanmoedigde hun politieke invloed aan te wenden.

Het nieuwe credo van deze tijd is: als het wettelijk mag, dan kan het.

Ook in ons land creëert dat de meest bizarre situaties. Neem het immorele handelen van Henry Keizer (‘maar hij heeft niets strafbaars gedaan’), de volledig geaccepteerde draaideur tussen de publieke en private sector waarbij een oud-minister van Volksgezondheid kan lobbyen voor de tabaksindustrie, of de toenemende tolerantie voor bedrijfsschandalen.

Het is volstrekt normaal geworden dat politici met een uitgestreken gezicht pleiten voor het herstel van gemeenschap via patriottische symbolen, en tegelijkertijd de eerste plaats van Nederland als populairste belastingparadijs voor Fortune 500-bedrijven bestendigen door de dividendbelasting af te schaffen.

Belasting betalen is bij uitstek iets wat gemeenschap en gedeelde waarden symboliseert én creëert, maar de zakelijke lobby is inmiddels sterker dan de publieke ruggengraat. De boosheid, die steeds heviger aanzwelt, geeft wel aan dat bij veel burgers een grens in zicht is.

Die grens zijn ze in Amerika overschreden – maar niet ten goede. De morele verontwaardiging van kiezers over de hypocrisie van haar leiders uitte zich in de keuze voor sloopkogel Donald Trump. Hiermee is daar de derde fase ingeluid. Elke pretentie van moraliteit binnen de wereld van politiek en zakendoen is volledig – en met trots – losgelaten. Trump pretendeert niets behalve onbeschaamd en genadeloos geld verdienen en verlost daarmee een hele bovenklasse van haar morele dilemma’s.

Als ze die nog had.

De heimwee naar moraliteit en gedeelde waarden uit zich op precies de verkeerde plek.

Een gitzwart universum

Daarmee zou je kunnen zeggen dat we een gitzwart universum van volstrekte immoraliteit zijn binnengestapt. Een bandeloze jungle waarin alles kan en mag. Dat klopt, maar alleen voor een zeer beperkte groep oppermachtigen. Sluw genoeg stelt Trump tegenover die ontmenselijkte wereld van hypercompetitie en zelfverrijking een terugkeer naar een streng conservatieve familiemoraal en behoud van eigen cultuur. Een krap kader van vrouwonvriendelijke ‘familie’-waarden – anti-homo-, anti-abortus-, anti-migrant – dat bij veel Amerikanen in goede aarde valt. De schaamteloosheid van het economische systeem wordt gecompenseerd door het in ere herstellen van de ouderwetse schaamtecultuur. De heimwee naar moraliteit en gedeelde waarden uit zich daarmee op precies de verkeerde plek. Het laat het immorele systeem dat we hebben opgetuigd ongemoeid en straft kwetsbare individuen.

In Nederland zijn we nog niet zover als de VS, maar we gaan wel die kant op. De aanhoudende weigering van de Kamer te erkennen dat we een belastingparadijs zijn, de afschaffing van de dividendbelasting, de nog steeds lage kapitaaleisen voor banken ondanks de nachtmerrie van de kredietcrisis, de loonmatiging, de toenemende normalisering van bedrijfsfraude, waartegenover een culturele nostalgie wordt geplaatst om (sommige) mensen weer een gevoel van verbondenheid te geven.

Opeens worden de zwaarbevochten vrijheden, waarmee ons land over de hele wereld bekend stond, aangevallen met een continu pleidooi voor de terugkeer naar traditionele rolpatronen en ‘westerse’ beschaving. Mensen die overspannen zijn geraakt door een overkoepelend systeem van uitsluiting worden gesust door ze zelf weer een kleinere groep te laten uitsluiten; dat is als vrede brengen door iedere burger te bewapenen.

Niet kruipen voor het bedrijfsleven

De moraalridders zijn het probleem niet. Zij zijn de gillende sirenes van de onderliggende, ware crisis. Een crisis die onze politieke leiders weigeren te erkennen, laat staan dat ze er een voortrekkersrol in durven nemen, omdat dat een gevecht met de sterksten betekent. Het is makkelijker de voortdurende ophef in het publieke debat aan te grijpen om snel te scoren, waarbij ze de complexe onderliggende systeemfouten intact laten. Maar die gedroomde ‘gemeenschap’ waarmee veel politici momenteel goede sier maken, kun je niet herstellen zonder gedeelde waarden terug te brengen op systeemniveau. Zoals een basisrechtvaardigheid in de losgeslagen vrijemarkteconomie die de groeiende ongelijkheid stopt, die ‘simpele’ arbeid weer beloont en de taart eerlijker verdeelt. Met andere woorden: het terugbrengen van wettelijke kaders die marktexcessen beperken, en er vervolgens voor zorgen dat die worden nageleefd. Dat vereist een overheid die niet langer kruipt voor het bedrijfsleven, maar de rug recht en zo het vertrouwen van burgers herstelt.

Strengere zakelijke moraal

De mogelijkheden zijn er, maar simpel is het niet, zeker gezien onze verbondenheid met de rest van de wereld. Stap één is dan erkennen dat het verlangen naar zekerheid en geborgenheid níét kan worden beantwoord met de terugkeer naar een strenge culturele en familiemoraal, met veel slachtoffers op individueel niveau tot gevolg, maar in de terugkeer naar een strengere zakelijke én politieke moraal. Als dat kwartje valt, gaan we hopelijk om andere dingen roepen, op andere partijen stemmen en is er zicht op een nieuwe realiteit.