Er ging een wereld schuil achter de anekdote die partijcoryfee Gerdi Verbeet vertelde tijdens de behandeling van een aantal moties op het congres van de PvdA afgelopen juni over een mogelijke fractiefusie met GroenLinks in de Eerste Kamer. Na de voor haar partij dramatisch verlopen verkiezingen van 2002 had ze destijds als Kamerlid een clubje wielrenners gesproken. ‘Gewone, hardwerkende Rotterdammers’, die uit teleurstelling in haar partij ‘op Pimmetje hadden gestemd’. Het mocht dan twintig jaar geleden zijn, Verbeet vond nog steeds dat de Partij van de Arbeid het verloren vertrouwen van dat electoraat zou moeten terugwinnen. En trouwens ook dat van de kiezers van Richard de Mos in Den Haag of die van de PVV in het ooit ‘rode’ Emmen. De samenwerking met GroenLinks, concludeerde ze, zou dat in de weg staan.

Dat Verbeet zo diep in het verleden dook om haar bezwaren tegen een actuele kwestie te onderbouwen, zei misschien niet zoveel over de relatie tussen haar partij en GroenLinks maar veel meer over het diepgewortelde schuldcomplex dat nog steeds een dwingende claim legt op de politieke verbeelding van sociaaldemocratisch links, de Partij van de Arbeid in het bijzonder.

Dat complex berust op de stellige overtuiging dat het electorale verval van de sociaaldemocraten in grote mate is te wijten aan de overstap die ‘de traditionele achterban’ (dat wil zeggen: de witte werkende klasse) uit gevoelens van teleurstelling en vervreemding zou hebben gemaakt naar populistisch en radicaal rechts.

Maar dat is een hardnekkige mythe. Zeker, het bredere verval van sociaaldemocratische partijen liep parallel aan wat politicoloog Cas Mudde de ‘vierde golf’ van naoorlogse radicaal rechtse en populistische politiek noemt. Maar nuchtere electorale analyses laten zien dat sociaaldemocratisch links zijn kiezers de afgelopen decennia in overgrote meerderheid verloor aan de groenen, andere linkse partijen en liberale (midden)partijen. Dat waren voor het grootste deel middenklasse kiezers, een klasse die al sinds begin jaren negentig de aanhang van de PvdA domineert.

Populistisch en radicaal rechts vormt niet speciaal het nieuwe thuis van de werkende klasse, laat staan dat er zich een grote geografische en sociale verschuiving vanuit sociaaldemocratisch links zou hebben voorgedaan, ook niet in twee stappen, met een andere centrumrechtse partij als tussenstation of na een periode van niet-stemmen. En zelfs niet bekeken over een gehele levensspanne.

Een groot deel van de werkende klasse ontwikkelde zich tot middenklasse – het succes én de tragiek van de sociaaldemocratie.

De werkende klasse waaierde uit en werd en bleef een divers denkende en stemmende groep waar inmiddels geen politieke partij een monopolie op heeft. Bovendien kromp ze zowel absoluut als relatief: een groot deel ontwikkelde zich in postindustriële diensteneconomieën tot middenklasse – het succes én de tragiek van de sociaaldemocratie.

Hoe het ook zij, het schuldcomplex dat de mythe van de verloren ‘traditionele achterban’ heeft opgeleverd, belast links, de PvdA voorop, met koerstwijfel en knagende onzekerheid. Het werkt een verlammende politiek van zelfkastijding in de hand die in tragische zin gericht is op nodeloze herstelwerkzaamheden – restauratiepolitiek – om een ontwikkeling te kantelen die zich nooit heeft voorgedaan. Bovendien werd de mythe een bruikbaar middel voor rechtse (en linkse) opiniemakers om links mee te geselen en medeplichtig te maken aan het voeden van rechts-populistische grieven.

‘Dat waren ónze mensen’

Nog steeds praat links zichzelf die analyse periodiek aan. Fascinerend is de interviewbundel De neergang van de PvdA van journalist Wilco Boom die na het verkiezingsdrama in 2017 verscheen. Politiek denker en onderzoeker René Cuperus verdedigde daarin zelfs de hysterische stelling dat de sociaaldemocratie één keer eerder ‘haar gewone aanhang’ had verloren, in de jaren dertig aan Hitler, en nu bezig was ‘diezelfde fout te maken’.

En vorig jaar nog, na de Tweede Kamerverkiezingen van maart, publiceerde Socialisme en Democratie, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van de Partij van Arbeid, een stuk dat de ingesleten stellingen en bijbehorende terminologie nog maar eens herhaalde: de ‘traditionele achterban’ van de PvdA zou ‘in toenemende mate voor rechts kie[zen]’ en populistische en (radicaal)rechtse partijen zouden hen ‘een thuishaven [bieden] doordat zij gevoelens van miskenning hebben gepolitiseerd’.

Maar zo ging het in werkelijkheid dus niet. In Europa niet. En ook niet in Nederland. In 2002 verloor de partij maar een klein deel, twee zetels, van haar achterban aan de beweging van Fortuyn. Toen de LPF dat jaar met liefst 26 zetels het bestel openbrak, kwamen ongeveer negen daarvan bij de VVD vandaan, twee tot drie van het CDA en zo’n zeven zetels van mensen die vier jaar daarvoor niet hadden gestemd of nog niet mochten stemmen – een electoraat dat verder een vrij representatieve afspiegeling was van de Nederlandse bevolking qua opleidings- en inkomensniveau. De PvdA moest dat jaar aan alle kanten kiezers afstaan, voornamelijk aan GroenLinks en het CDA, maar ook, en in meerderheid, doordat kiezers thuisbleven.

Ook een electorale analyse van de opkomst van de PVV laat weinig heel van de mythe van de verloren ‘traditionele achterban’. De zetels die de partij in 2006 haalde, waren vooral afkomstig van VVD en LPF. Toen Wilders ruim tien jaar geleden een monsterzege boekte, bestond het merendeel van de nieuwe kiezersschare uit voormalige niet- en blancostemmers en, opnieuw, voormalige VVD-stemmers. Omgekeerd geldt hetzelfde: toen de PvdA in 2017 de grootste verkiezingsnederlaag in haar geschiedenis leed, ging het overgrote deel naar GroenLinks (liefst acht zetels), D66 en de wat minder profiterende SP.

In Nederland stelde de PvdA het succes van de LPF gelijk aan haar eigen verlies omdat het daarmee haar missie als klasseverbindende beweging meende te kunnen herwinnen. Het faciliteerde de sociaaldemocraten ook in hun op zichzelf lovenswaardige wens de verantwoordelijkheid voor de staat van het politieke stelsel als geheel op de schouders te nemen – in schril contrast met de VVD, die veel meer kiezers aan de LPF (en later de PVV) verloor. Een oerbehoefte die nog wel het meest kernachtig werd samengevat in een slagzin van Joop den Uyl in een stuk van zijn hand over armoede en ongelijkheid: ‘de boel bij elkaar houden’.

De mythe van de verloren ‘traditionele achterban’ werd een stok om links mee te slaan en de gedachte aannemelijk te maken dat door toedoen van de sociaaldemocraten een teleurgesteld, rechts stemmend volksdeel zou zijn ontstaan.

Het gevoel na die jaren werd heel typerend onder woorden gebracht door Wouter Bos toen hij over de rouwstoet op de dag van Fortuyns begrafenis verzuchtte: ‘Dat waren ónze mensen.’ Dat waren ze niet, al bedoelde Bos het ongetwijfeld in metaforische zin, misschien afgedwongen door gevoelens van gekrenkte partijtrots. Dat hij bij zijn eclatante verkiezingsoverwinning een jaar later voor het overgrote deel eerdere niet-stemmers en kiezers van linkse partijen en het politieke midden trok, illustreert wat dat betreft de kloof tussen het schuldbewuste zelfbeeld en de politieke realiteit. Rechts wisselde na de ineenstorting van de LPF opnieuw, net als in 2002, kiezers uit.

De verzuchting van Bos bleek illustratief voor hoe de mythe van de verloren ‘traditionele achterban’ nadien politiek betekenis kreeg. Niet alleen als basis voor het schuldcomplex op links dat door Verbeet opnieuw werd uitgesproken, maar ook als retorisch wapen: een handzame stok om links mee te slaan en de gedachte aannemelijk te maken dat inderdaad door toedoen van de sociaaldemocraten een teleurgesteld, rechts stemmend volksdeel uit de werkende klasse zou zijn ontstaan.

Rechts zet de mythe van ‘traditionele achterban’ vooral in om sociaaldemocratisch links een vals en op fantasieën over wie de ‘echte’ arbeiders zijn gebaseerd loyaliteitsvraagstuk in te sleuren. In die redenering zou links zijn ‘traditionele achterban’ hebben vervreemd en verwaarloosd door zich op basis van cultureel progressieve ideeën solidair te tonen met migranten en minderheden. Dat sentiment werd heel typerend – en hardvochtig – onder woorden gebracht door oud-VVD-leider Frits Bolkestein toen hij stelde dat de ‘teloorgang’ van de PvdA kwam doordat het ‘in de arbitrage tussen de traditionele achterban’ en nieuwkomers zou hebben gekozen ‘voor de allochtonen’.

sluimerende sentimenten

Soms heeft links de rechterkant niet eens nodig en richt het dat retorische wapen op zichzelf. Deels door mee te gaan in de door rechts geschetste culturele én etnische tegenstelling tussen een ‘geworteld autochtoon’ (lees: wit) volksdeel enerzijds en een met multiculturalisme, diversiteit en de rechten van minderheden gepreoccupeerde progressieve elite anderzijds. Daarnaast door te vallen voor de verleiding van het formuleren van linkse varianten op rechtse ideeën – hoezeer ook is bewezen dat dat niet werkt – zij het in vaak wat omfloerster taalgebruik, ingebed in een kritiek op globalisering of halfslachtige variaties op het inmiddels overal wortel schietende nationalisme. Dat soort paniekerige pogingen deden meerdere PvdA-leiders de afgelopen jaren.

Inmiddels krijgt die tegenstelling ook vorm in kritiek op ‘woke’, al is dat slechts een nieuwe term die dezelfde redenering faciliteert: links zou door politiek hobbyisme het electoraat op uiterst rechts zélf kweken en zijn ‘oorspronkelijke’ achterban moedwillig ten prooi laten vallen aan de ‘andere’ kant. Sommige (voormalig) linkse opiniemakers gaan zelfs, ongetwijfeld uit provocerende overwegingen, zover te stellen dat niet alleen Wilders en Baudet, maar ook een eventuele ‘Nederlandse Trump’ straks voor rekening van links zal zijn.

De mythe van de verloren ‘traditionele achterban’ is niet alleen een stok om links mee te slaan, het vormt ook de basis voor een ideologisch construct van het ‘volk’ en de ‘arbeidersklasse’ dat populistisch en radicaal rechts gebruikt om zijn reactionaire agenda mee te rechtvaardigen.

Uiterst rechts bracht het construct van een verbitterde, afgehaakte achterban tegen links in stelling, vaak met behulp van een door het Fortuyn-trauma bevangen media.

Want terwijl ze zich verscholen achter de suggestie dat ze slechts een stem gaven aan een electoraat dat zich niet vertegenwoordigd zou voelen, bedreven populistische en radicaal rechtse aanvoerders gewoonweg politiek. In Nederland gebeurde dat vanaf de eeuwwisseling heel bewust door een nieuwe nederconservatieve intelligentsia, die weer de erfgenamen waren van autoritaire en nativistische ideeën die het Westen al sinds de moderniteit kent en die weer opleven nu de herinnering aan het extreme nationalisme van de vorige eeuw steeds verder in het collectieve geheugen is komen te liggen.

Rechtse elites bouwden, zoals socioloog Merijn Oudenampsen al een decennium geleden scherp opmerkte, aan ‘retorische figuren’ en een ‘beeld van het volk dat past bij hun eigen politieke belangen’. Ze beweerden sluimerende sentimenten slechts politiek te vertalen, maar creëerden ook een volksdeel dat vervolgens in het publieke debat gretig werd gecategoriseerd en op bijna rituele wijze bevestigd – van de ‘gewone man’ tot de ‘Wütburger’ en van ‘les gens ordinaires’ tot ‘the left behind’.

Die categorieën dienen als een legitimatie voor een programma van cultureel conservatisme en anti-immigratieretoriek dat nu al decennia overal in Europa wordt gepropageerd.

Zoals de mythe van de ‘traditionele achterban’ een stok werd om links mee te slaan, zo dient het ideologisch construct van een reactionair volksdeel ook als politiek machtsmiddel. Als methode om ‘het volk’ te definiëren, te claimen en bewapend met reactionair rechtse opvattingen tegen links ten strijde te laten trekken. Sociaaldemocratisch links werd zo op twee manieren in de verdediging gedrongen: doordat het een schuldcomplex internaliseerde vanuit het waanbeeld dat populistische en radicaal rechtse bewegingen uit de electorale boezem van een aangeslagen sociaaldemocratie zouden zijn ontsprongen, én doordat uiterst rechts het initiatief naar zich toetrok door het construct van een verbitterde, afgehaakte achterban genadeloos te exploiteren en tegen links in stelling te brengen, vaak met behulp van een door het Fortuyn-trauma bevangen media.

Scheppende politiek

De kapitale fout van een deel van sociaaldemocratisch links is dat het de door opiniemakers gretig uitgevente fictie ging accepteren en zichzelf aanwreef dat als het niet tegemoet zou komen aan de grieven van dat half fictieve, half zelfgekweekte reactionaire volksdeel, het zijn eigen electorale neergang zou blijven organiseren. Het idee vatte post dat er een soort restauratiepolitiek moest worden gevoerd: een herstelagenda om de ‘voedingsbodem’ voor populistisch en radicaal rechts weg te nemen, in het reine te komen met in het verleden gemaakte fouten die tot de opkomst van radicaal rechts zouden hebben geleid, en de nu rechts stemmende klasse terug te winnen.

Maar die restauratiepolitiek is heilloos. Door te miskennen dat populistisch en radicaal rechts in belangrijke mate het resultaat zijn van ideologische strategie en ze te reduceren tot een soort gedepolitiseerde psychologie, tot vertalers van  authentiek ongenoegen bij onder andere de politiek van de sociaaldemocratie, houdt het een rampzalige gedachte in stand: dat links niet zozeer politieke strijd moet voeren, maar door die bewegingen ‘serieus’ te nemen en tegemoet te komen ze ook de wind uit de zeilen kan nemen.

Restauratiepolitiek dwingt een conservatieve reflex af die botst met waar links haar bestaansrecht aan ontleend: de gedachte van politieke mobilisatie voor progressieve idealen, dwars door alle lagen van de maatschappij heen.

Veel vruchtbaarder is het tegenovergestelde: scheppende politiek. restauratiepolitiek dwingt een conservatieve reflex af die fundamenteel botst met waar (sociaaldemocratisch) linkse politiek haar bestaansrecht aan ontleent: de gedachte van politieke mobilisatie voor progressieve idealen, dwars door alle lagen van de maatschappij heen. Socioloog Dick Pels noemde het eens scherp ‘van-achteren-naar-voren denken’: het zoeken van een electoraat, in plaats van dat te mobiliseren, om vervolgens een lans te breken voor het tegendeel : ‘de moed hebben om meer “van voren naar achteren” te denken’ en vanuit een ‘meer actieve en zelfbewuste rol’ een achterban te scheppen, in plaats van naargeestig op zoek te gaan naar een achterban die er ooit zou zijn geweest.

Bovendien werkt dat ‘van-achteren-naar-voren denken’ nog op een andere manier verlammend: het suggereert dat de rechtse instincten van een volksdeel onveranderlijk zijn en niet geherkanaliseerd kunnen worden om een heel andere politieke agenda na te streven. En dat is onzinnig. Onvrede is altijd slechts psychologie tótdat het politiek wordt gemaakt. Tótdat het ideologisch richting wordt gegeven, waaruit vervolgens een electoraat kan ontstaan. Dat wisten en weten de populisten en radicaal rechts maar al te goed.

Meer perspectief

Wil sociaaldemocratisch links zich ontworstelen aan zijn schuldcomplex, dan zal het zijn recente geschiedenis moeten herinterpreteren en moeten breken met de mythe van de verloren ‘traditionele achterban’. Het zal zich onbevangen moeten wagen aan demythologisering en afscheid moeten nemen van het post-Fortuyn referentiekader – ‘dat waren onze mensen’ – dat een hele generatie politici in zijn greep hield en houdt.

Die herinterpretatie van de eigen geschiedenis betekent niet dat sociaaldemocratisch links zich van alle gevoelens van schuld en verantwoordelijkheid moet ontdoen. Integendeel. Het hééft fouten gemaakt en er zíj́n ook aanwijsbare oorzaken voor het verval. In Nederland verloor de PvdA, die in de twintigste eeuw soms nog zo’n 80% van alle linkse stemmen haalde, haar monopolypositie op links lang geleden – niet alleen omdat de nieuwe kiezer zich maar moeilijk committeert en stabiele volkspartijen in een gefragmenteerde samenleving sowieso tot het verleden behoren, maar ook omdat de partij aan geloofwaardigheid inboette door zich te makkelijk te laten inpakken door het neoliberale ‘derde weg’-denken en het meritocratische denkkader van ‘gelijke kansen’. Die conclusie is inmiddels al ontelbare keren getrokken, al weerhield dat de partij er op haar laatste congres niet van om nog maar eens officieel met die derde weg te breken.

De nieuwe generatie wil vooral een zelfverzekerd links dat zich niet schaamt voor zijn ideologische missie en een tot de verbeelding sprekend alternatief weet neer te zetten tegenover de politiek van rechts.

Hoe dan ook, twintig jaar na ‘Pimmetje’ is de tijd meer dan rijp om nu eindelijk eens met mythe en schuldcomplex af te rekenen. Sociaaldemocratisch links kan het zich simpelweg niet meer permitteren om te blijven vasthouden aan zo’n zelfbeschadigende gewoontewijsheid. Het beperkt links op funeste wijze in zijn politieke zelfvertrouwen, net nu het op zo’n cruciaal punt in zijn bestaan is aanbeland.

Het goede nieuws is dat een nieuwe generatie allang geen boodschap meer heeft aan de periode waarin de mythe van de verloren traditionele achterban ontstond. Die generatie eigent zich terecht het recht toe zélf te bepalen welke politieke strijd zij wil voeren en met welke middelen. Zij wil vooral een zelfverzekerd links dat zich niet schaamt voor zijn ideologische missie, geen concessies doet aan zijn primaire uitgangspunten en een tot de verbeelding sprekend alternatief weet neer te zetten tegenover de politiek van rechts. Die weg biedt veel meer perspectief.