Het was een tamelijk onverwacht begin van de campagne, het dubbelinterview met VVD-leider Mark Rutte en lijsttrekker voor de Eerste Kamer Edith Schippers in De Telegraaf eind januari. Op de voorpagina prijkte in dikke rode letters: ‘VVD kraakt linkse wolk’, een verwijzing naar het verbond van de Partij van de Arbeid en GroenLinks in aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen van 15 maart.

Dat verbond zou volgens de twee ‘heel slecht’ kunnen uitpakken voor wat bij de VVD al jaren in geslepen campagnejargon ‘de hardwerkende Nederlander’ heet. Je zult maar na een leven hard te hebben gewerkt, met een ‘hele gewone baan’, besluiten je huis te gaan verkopen om kleiner te gaan wonen. Dan ‘komen PvdA en GroenLinks langs’ om ‘een graai in de portemonnee te doen’ en de vruchten van al dat harde werk af te pakken.

Een maand later deed Schippers bij het lijsttrekkersdebat van Omroep WNL iets vergelijkbaars door het nogal pathetische beeld te schetsen van ‘iemand met een kruidenierszaak’, die met de plannen van links na jaren werken zijn gespaarde pensioen afgepakt zou zien worden.

De ‘linkse wolk’ zou ‘heel slecht’ kunnen uitpakken voor wat bij de VVD al jaren in geslepen campagnejargon ‘de hardwerkende Nederlander’ heet.

Versluierde klassenpolitiek

Hoewel de ‘hardwerkende Nederlander’ voor een deel een loze kreet is waar alle politieke partijen gebruik van maken – vaag en nietszeggend genoeg om het nemen van daadwerkelijke verantwoordelijkheid ervoor te kunnen vermijden – vormt die tegelijkertijd een dekmantel om de klassenbelangen die de VVD in werkelijkheid dient te versluieren.

De ‘hardwerkende Nederlander’ roept de pretentie in het leven dat, zoals de VVD-jongerentak onlangs (onbewust) liet doorschemeren, de partij de belangen van de ‘werkende klasse’ zou behartigen: mensen in de productie- en dienstensector met een laag of bescheiden modaal salaris, of kleine ondernemers die het zweet op het voorhoofd staat en die de kleine winst van hun werk niet afgepakt willen zien.

Verscholen achter die pretentie en gebruikmakend van de typisch Nederlandse verheerlijking van de koopmansgeest kiest de VVD vooral de belangen van een heel andere groep. Een vermogende klasse met hoge inkomens in goede wijken, grote bedrijven, aandeelhouders, kapitaalkrachtige en bovenmodaal verdienende mensen en huiseigenaren, door journaliste Josta van Bockxmeer op De Correspondent treffend de stille bondgenoten van rechts genoemd. Hun belang is het behouden, vermeerderen en doorgeven van hun vermogen aan hun kinderen, zonder veel bemoeienis van de overheid.

Om daar niet te veel nadruk op te leggen, is er de ‘hardwerkende Nederlander’, een handig rookgordijn dat de VVD in staat stelt electoraal van twee walletjes te eten. Een ruime meerderheid van haar kiezers is welgesteld en verkiezingen zouden heel anders uitpakken als alleen mensen met minder te besteden in minder leefbare wijken wonen mochten stemmen.

Anderzijds trekt de partij toch ook een deel van de werkende klasse – verhoudingsgewijs niet zoveel, maar in absolute getallen meer dan bijvoorbeeld de Partij van de Arbeid – en een deel van de (lage) middeninkomens. Dat komt deels omdat de ‘hardwerkende Nederlander’ als concept dubbelzinnig genoeg is. Het komt tegemoet aan zowel de meritocratische overtuigingen van de bezittende klassen – die succes en falen individualiseren – als aan het gevoel bij werkende mensen dat ze de ‘zuurverdiende’ opbrengsten van hun eigen inzet beschermd willen zien.

Liberale klassenblindheid

Dat de VVD haar dubbelrol zo kan spelen en electoraal kan uitventen, komt omdat het in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in de Angelsaksische wereld, eigenlijk zelden tot nooit over klasse gáát. En dat speelt vooral links parten.

Zeker, er wordt in goedbedoelde maar ook gedepolitiseerde terminologie gesproken over een kloof tussen ‘kansrijk’ en ‘kansarm’, ‘hoopvol’ en ‘hooploos’, ‘afgehaakt’ en ‘aangehaakt’. Maar de term klasse valt zowel in het maatschappelijk debat als in de politieke arena zeer zelden. Sociale tegenstellingen worden niet langs lijnen van klasse geproblematiseerd. En botsende materiële belangen – bijvoorbeeld die tussen een privileges-opstapelende bezittende klasse, een onzekere werkende klasse, en een precaire lagere middenklasse – worden ook zelden als zodanig uitgelegd.

Over bijna het hele politieke spectrum wordt verondersteld dat het voor het verkleinen van de kloof voldoende is mensen aan de ‘verkeerde’ kant een polsstok aan te reiken zodat ze de sprong naar de overkant kunnen maken. Alsof de kloof een soort natuurverschijnsel is, iets dat toevallig is ontstaan, het resultaat van ongelukkige persoonlijke ’toevalligheden’ – pech, opleidingsniveau, de plaats waar je opgroeide – in plaats van dat het wordt gezien als onlosmakelijk verbonden met ons economisch systeem.

De meeste Nederlanders laten zich überhaupt niet aanspreken als onderdeel van een klasse, anders dan als één grote middenklasse. Klassen worden vaak verpakt en verstopt in pseudo-sociologische aanduidingen zonder politieke betekenis (‘grachtengordelelite’), als regionale of opleidingsverschillen of culturele smaakverschillen.

Al die zogenaamde tegenstellingen kleden klasse in wezen uit tot niets meer dan een metafoor, zoals het Sociaal Cultureel Planbureau al enige tijd geleden terecht opmerkte. En als die zogenaamde tegenstellingen worden geproblematiseerd, dan is het meestal vanuit een soort liberale klassenblindheid of schijnbare wetenschappelijke neutraliteit die klasse liever ontkent.

Het gebruik van het woord klasse als politiek begrip blijft beperkt tot het aanduiden van de onder druk staande ‘middenklasse’.

Daarom is het ook niet zo gek dat er nauwelijks klassenbewustzijn bestaat. Dat bewustzijn is als het ware ‘gedempt’. In Nederland nog meer door de polarisatiefobie die hier altijd al een beetje heeft geheerst. Als het woord door politici heel voorzichtig toch wordt gebruikt, is dat vaak een verwijzing die vooral nostalgische, de eigen politieke nestgeur bevestigende gevoelens moet opwekken – Arbeidersklasse! Volksprotest! Grootkapitaal!

Verder blijft het gebruik van klasse als politiek begrip beperkt tot het aanduiden van de onder druk staande ‘middenklasse’, zoals de afgelopen jaren onder andere CDA-leider Wopke Hoekstra, voormalig VVD-leider Klaas Dijkhoff en voormalig PvdA-leider Lodewijk Asscher deden. Volgens socioloog Willem Schinkel vooral een manier om het concept klasse ‘te neutraliseren’. De middenklasse is als ‘collectief’ zo breed en vaag dat het een electoraal middel is: iedereen voelt zich er een beetje door aangesproken.

Levend begraven

Toch was het ooit anders. Tot vrij ver in de jaren tachtig werd de herverdelings- en democratiseringsagenda van links in belangrijke mate bepaald door erkenning van de realiteit van botsende belangen binnen de grenzen van een economisch systeem dat de ene klasse stelselmatig bevoordeelt en de andere benadeelt. Die breed aanvaarde werkelijkheid voedde de gedachte dat de benadeelde groep juist dáárom gerepresenteerd en gemobiliseerd diende te worden. Oftewel: bewustgemaakt, zodat die haar lot niet stilletjes zou hoeven ondergaan.

De Britse historicus E.P. Thompson noemde dat in zijn precies zestig jaar geleden verschenen klassieker The making of the English Working Class ‘agency’: klasse conditioneert, bepaalt het levenspad, maar het bindt ook, schept een relatie met anderen en kan mensen in beweging krijgen. De taal van klasse biedt een manier om, met een beroep op solidariteit, een politieke eis te stellen aan een systeem waar sommige mensen het slachtoffer van zijn en anderen baat bij hebben.

Rechts – althans, de VVD – heeft van dat ontbrekende bewustzijn weinig tot geen last omdat haar klassenpolitiek altijd een vorm van stille politiek is geweest. De belangen van een bezittende klasse zijn per definitie gevestigd en georganiseerd. Ze hoeven niet luidkeels bevochten te worden maar hebben baat bij behartiging ‘achter de schermen’, via sms’jes of vergaderingen achter gesloten deuren. Radicaal en extreemrechts gebruiken de term klasse weliswaar regelmatig, maar doen dat door een bij elkaar gefantaseerde, exclusief witte versie van de werkende klasse te gebruiken als ‘kanonnenvoer’ voor hun cultuuroorlog. 

Links is gekortwiekt door de dominantie van de neoliberale fictie dat klassenpolitiek achterhaald zou zijn.

Voor links is dat anders. Links is fundamenteel geraakt door het depolitiseren van economisch beleid sinds de jaren negentig als een schijnbaar ‘neutraal’ en niet-politiek domein waar experts aan de knoppen draaien. Waar beleid wordt gemaakt dat zelden bereid is wezenlijk politieke vragen te stellen over de economische orde en de belangen van diegenen die in die orde het meest comfortabel leven. Links is als het ware gekortwiekt door de dominantie van de neoliberale fictie (en ficties oefenen in de politiek vaak meer macht uit dan feiten) dat klassenpolitiek achterhaald zou zijn. Een opvallende claim omdat het neoliberalisme zélf een klassenproject is, gericht op het zoveel mogelijk ruimte geven, gefaciliteerd door de staat, aan de belangen van kapitaal.

Links beschikt zo niet over een ‘conflictmodel’: een middel om politieke betekenis te geven aan maatschappelijke tegenstellingen, dat het in staat zou stellen groepen duurzaam aan zich te binden, niet alleen maar wel in belangrijke mate de ‘werkende klasse’.

Over die binding van de werkende klasse aan linkse partijen bestaan overigens veel mythes. Het is zonder meer waar dat die klasse in de recente geschiedenis dramatisch fragmenteerde en electoraal uitwaaierde, maar niet door massaal over te stappen naar radicaal rechts. Vaker besloot men om niet te gaan stemmen, iets wat nog altijd de norm lijkt te zijn, zoals in Nederland op dramatische wijze bleek bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen. De nieuwe partij van de werkende klasse, zoals over de grens wordt gezegd, is ‘no party at all’. 

Er zijn weliswaar sociale tegenstellingen en botsende belangen, ze krijgen alleen geen vertaling in termen van klasse.

In de afwezigheid van een conflictmodel is er ontstaan wat sociologen ‘gedemobiliseerde klassensamenlevingen’ noemen: klassenverschillen bestaan, en bepalen de levens van mensen, maar dat besef is verdwenen uit het publieke debat en vindt weinig tot geen maatschappelijke inbedding of vertegenwoordiging meer. Politieke partijen hebben minder leden dan ooit, en met vaker dezelfde achtergrond. En ook de vakbeweging is, ondanks enig herstel, nog altijd tanende, zeker in Nederland, waar vakbonden de laagste organisatiegraad van heel Europa kennen.

Het fenomeen van de gedemobiliseerde klassensamenleving is misschien nog wel het beste samen te vatten als een uiting van maatschappelijke desorganisatie, een verbrokkeling van de maatschappelijke bewegingen die klassen zouden kunnen mobiliseren. Er zijn weliswaar sociale tegenstellingen en botsende belangen, ze krijgen alleen geen vertaling in termen van klasse. Je zou kunnen stellen, zoals sommige academici doen, dat klasse ‘levend begraven’ is: het is er, en het is er niet.

Ideologische fuik

Met het verdwijnen van klasse op links ontstond sinds begin deze eeuw maximale ruimte voor een specifiek soort culturalisering van conflict: politieke tegenstellingen worden uitgelegd als een strak afgebakende botsing van opvattingen over nationale identiteit, (een gebrek aan) normen en waarden en een vermeende kloof tussen een conservatief ‘volk’ in de regio en een progressieve randstedelijke elite. Dat is geen toevallige ontwikkeling geweest. Het is het resultaat van de inzet van rechtse elites – en sommige op links die zichzelf een valse tegenstelling aanpraten tussen sociaaleconomische politiek en zogenaamde ‘identiteitspolitiek’.

Als het klassendiscourse ergens levend onder begraven is, dan is het onder die dikke laag rechtse cultuurpolitiek die in stand word gehouden door een bevestiging van gevoelens van ‘onbehagen’, vervreemding en verdwijnende maatschappelijke samenhang. Niet toevallig vermeende kwalen waar in de rechtse ideeënwereld stellige remedies voor bestaan: orde en gezag, sociale hiërarchie, culturele homogeniteit. Rechts heeft dan ook maximaal van die culturalisering gebruik gemaakt. Het greep en grijpt het aan om de voor haar ideologisch comfortabele thematiek – migratie en ‘integratie’ (eigenlijk: assimilatie), naast bijvoorbeeld nationale soevereiniteit – de politieke agenda te laten domineren, en links een ideologische fuik in te lokken waar een deel nog steeds niet uit ontsnapt is. Met die culturalisering won rechts glansrijk de strijd om welk conflictmodel als leidend wordt ervaren.

Links bood amper weerstand, op zichzelf een illustratie van de transformatie die politieke partijen en de georganiseerde vakbeweging vanaf de jaren tachtig ondergingen, waarbij de winnaars van de meritocratie in toenemende mate invloedrijke posities naar zich toe trokken. Het zorgde ervoor dat links haar eigen conflictmodel kwijt begon te raken.

Verschuiving van het politieke debat

Het gaat te ver om te zeggen dat de dominantie van culturele tegenstellingen op zijn retour is. Voorlopig wakkeren centrumrechtse, neoliberale politieke partijen en een waaier aan populistisch en radicaal rechtse partijen en hun afsplitsingen, nog gretig de tegenstellingen langs die lijnen aan. Bijvoorbeeld die tussen ‘binnen- en buitenstaanders’ van de nationale gemeenschap of, binnen de eigen landsgrenzen, de kloof tussen stad en platteland – opnieuw een verhulde manier om de culturele oppositie tussen ‘stads’ progressief en ‘geworteld’ conservatief van stal te halen, zoals deze campagne voor deze Provinciale Statenverkiezingen door de Boer Burger Beweging (BBB) weer expliciet wordt gethematiseerd.

Tegelijkertijd verschuift er wel iets. De toenemende ongelijkheid binnen Nederland, zeker als het gaat over vermogen, maakt korte metten met het egalitaire zelfbeeld dat hier lang werd gekoesterd (en waar sommigen onverstoorbaar mee doorgaan). De wereldwijde welvaartskloof tussen (extreem)rijk en arm ten gevolge van een economisch systeem dat heel lang op een bijna religieuze acceptatie kon rekenen en direct samenhangt met het vraagstuk van fossiele macht en de verdeling van schaarste in een tijd van klimaatverandering, worden steeds zichtbaarder. En ook de gevolgen ervan worden door een steeds bredere groep ervaren.

Die gestage verschuiving van het politieke debat is gunstig voor links. Maar het is ook betekenisloos als links angstig blijft om er een conflict in te zien – en vooral van te máken – dat langs lijnen van klasse loopt en mensen zich daarvan bewust maakt. Want we worden niet allemaal een stukje armer; de bezittende klasse wordt rijker en rijker. We zijn niet allemaal in dezelfde mate verantwoordelijk voor de opwarming van de aarde; dat is in de eerste plaats een kapitaal-ophopende bovenlaag. En we worden ook niet in gelijke mate door de gevolgen ervan geraakt – zoals vaak met een knuffelbare ‘same ship’-metafoor wordt gesuggereerd.

Antwoord

Dat betekent nog niet een omarming van het politieke en ideologische eindspel van het marxisme – een conflict hoeft niet definitief opgelost te worden, als er maar sprake is van de bereidheid om steeds de noodzakelijke aanpassingen te doen en compromissen te vinden. Maar daarvoor is het wel nodig de schroom te overwinnen om het woord klasse überhaupt te gebruiken. En weerstand te bieden aan de neiging die bijna alle politieke partijen hebben om hun politieke boodschap vanuit een ‘iedereen-wint’-gedachte te veralgemeniseren en de schijn op te houden een ‘win-win’-programma te hebben voor iedereen die het maar wil horen.

Klasse is een actief begrip dat pas relevant wordt als mensen zich ervan bewust zijn dat ze een ‘wij’ zijn met gedeelde belangen, een gedeeld gevoel van onrecht dat hen solidair maakt met elkaar.

Links zal dus moeten polariseren. Niet als doel op zich, maar simpelweg om politiek stem te geven aan tegenstellingen die er al zijn. Wie niet polariseert, smoort en knevelt die tegenstellingen. Polariseren betekent dus: mensen als collectief aanspreken – zoals de VVD in versluierde vorm doet – zodat een anderszins gefragmenteerd en dus machteloos electoraat een gezamenlijke politieke richting kan vinden die recht doet aan maatschappelijke tegenstellingen. Klasse is – E.P. Thompson indachtig – een actief begrip dat pas relevant wordt als mensen zich ervan bewust zijn dat ze een ‘wij’ zijn met gedeelde belangen, een gedeeld gevoel van onrecht dat hen solidair maakt met elkaar.

Het grootste obstakel van links is niet rechts, maar demobilisatie: een situatie waarin mensen zich niet laten aanspreken als collectief en geïsoleerd worden in hun ogenschijnlijk unieke individuele positie. En daarom ook vaak vanuit een gevoel van machteloosheid geen reden zien om de gang naar de stembus te maken of de route naar protest en demonstratie te vinden.

Als klassenpolitiek dus ergens een antwoord op is, dan is het op het gevoel van machteloosheid van mensen wier belangen alleen bij een zekere mate van eensgezinde organisatie effectief nagestreefd kunnen worden. Het is historisch altijd links geweest dat daarin het voortouw nam. En de maatschappelijke omstandigheden bewegen zich nu in zo’n richting dat de noodzaak daartoe steeds meer toeneemt.