Dit verhaal is ook te beluisteren. Hoofdredacteur Ward Wijndelts leest voor.

Een paar maanden geleden werd ik benaderd door een publieke omroep met de vraag of ik mijn correspondentenlicht kon laten schijnen over een nieuw programma, een documentairereeks over de duurzame toekomst van Europa. In de serie reist de presentator per trein door het continent op zoek naar oplossingen voor het klimaatvraagstuk.

Een van die afleveringen speelt zich af in Zweden, het land waar alle duurzame hoop op bleek gevestigd. In Zweden geen vuiltje aan de lucht, las ongeveer het draaiboek. Na een bezoek aan klimatologische rampgebieden in Oost- en Zuid-Europa, waar de milieucrisis werd beantwoord met de opening van nieuwe kolencentrales en de intensivering van de veeteelt, moest de treinreis door Zweden een wervelwind worden van rechtschapen mensen en dito projecten.

Het onderwerp ligt in mijn journalistieke straatje en Zweden is het land waar ik de keurig geasfalteerde weg inmiddels beter ken dan in Nederland, dus ik zegde toe. Dit was mijn kans om dat hardnekkige beeld van die feilloze Scandinaviërs eens te nuanceren. Waarom willen we in Nederland zo graag geloven dat er een Noord-Europese staat is waar alles beter gaat en het moreel kompas immer de juiste kant op wijst? Zo hoor je bijvoorbeeld zelden dat in Zweden het laatste beetje natuurlijk bos in ongekende snelheid in de versnipperaar belandt, omdat de staat nog net iets meer geeft om haar liquiditeit dan om haar ongerepte woud.

Afijn: een programma over onze toekomst in het licht van de klimaatcrisis, daar werkte ik graag aan mee. Het thema houdt me bezig. Ik ben klimaatangstig, bang voor wat onze en toekomstige generaties te wachten staat. Allergisch voor de onverschilligheid waarmee het leeuwendeel van mijn bevoorrechte Amsterdamse kennissen verbruikt, verspilt, consumeert en reist. Dat gedrag beperkt zich vanzelfsprekend niet tot welvarende Amsterdammers: ver boven de aanvaardbare ecologische voetafdruk leven is wat de gemiddelde, bemiddelde stadsbewoner in de ontwikkelde wereld verbindt. Dat mógen ze, want ze scheiden toch hun afval, vliegen al niet meer zo vaak en zo ver als voorheen, zijn sinds kort flexitariër en werken toch ook gewoon heel hard? Bovendien: is dit niet iets dat de politiek en het zakenleven moeten oplossen? Ik plant wel een boom op mijn balkon, en nu ajb stoppen met zeuren.

Weekendje Lissabon

Als ik even in Amsterdam ben, bekruipt me soms het gevoel dat ik de enige ben die zich in de supermarkt bij alles dat in een plastic jasje zit of vanuit Ecuador is verscheept afvraagt of ik dat nou werkelijk nodig heb; de enige die matig enthousiast reageert op de verhalen van bekenden over plezierreisjes naar Bali en de Azoren en het weekendje Lissabon, want ‘er even lekker tussenuit’.

Op een slechte dag zie ik elke wegwerpkoffiebeker, elke geplastificeerde boterham, elk overvliegend vliegtuig als de belichaming van onze ongebreidelde decadentie en als voorteken van een naderend einde. Ik weet dat ik hierin niet alleen sta. Grote bewondering heb ik voor mensen als mijn landgenoot Greta en de massa’s jongvolwassenen die de straat op gaan tegen klimaatapathie en loze beloften, alle tieners die politici achter de broek zitten en hun toekomst inrichten met het oog op de menselijke en meer-dan-menselijke wereld als geheel, niet met alleen hun eigen bevrediging als leidraad. Zo zijn er nog vele anderen, oud en jong, die tegen de stroom in zwemmen. Geen gehoor geven aan de westerse, hedendaagse invulling van carpe diem – zoveel mogelijk kopen, zo ver mogelijk reizen, elke dag eten als een koning – maar stille voldoening vinden in een bestaanswijze die is gericht op het beperken van de schade voor alle wezens, zowel levend als nog ongeboren. Die genoegen nemen met precies genoeg, niet altijd op zoek zijn naar meer. Maar in de stad zijn deze mensen veelal onzichtbaar. Je ziet ze niet grazend op een terras zitten, met vijf tassen aan de arm winkel in winkel uit lopen, zich met hun SUV door smalle stegen proberen te wringen.

Schijntreinreis

Het begon er mee dat het ‘met de trein door Europa’-team per vliegtuig zou arriveren. Het bleek een schijntreinreis te worden: of ik even kon regelen dat we ergens in Zweden een mooi traject op beeld zouden kunnen vangen. Gewoon, bij het ene stationnetje erin, bij het volgende er weer uit, even de drone oplaten en terug naar het hotel. Als we die tocht daadwerkelijk over het spoor zouden afleggen, legde de producent uit, werd het hele gebeuren veel te duur. De kosten van de treinrit zelf vielen wel mee, maar wie zou opdraaien voor al die uren onderweg? Nee, daar kon de omroep echt niet aan beginnen.

In een stad als Stockholm, waar je omkomt in de vleesloze opties, is twee of drie keer per dag dood dier eten volstrekt onnodig en, met de kennis van nu, mijns inziens immoreel.

In september was het zover. Ik ontmoette de rest van het team – regisseur, presentator, cameraman en geluidsman – bij ons hotel in Stockholm. Ze kwamen net van de luchthaven; het was hun derde vlucht in zeven dagen. Stuk voor stuk waren het sympathieke mensen. De midweek, vonden ze, ademde de sfeer van een lang mannenweekend. Waar ik per abuis in was beland. Maar iedereen zette zich in, niemand klaagde.

Wat mijn weerzin opwekte, was de complete achteloosheid waarmee deze hoogopgeleide en goedingelichte mannen – ze maakten nota bene een serie over onze al dan niet duurzame toekomst – zelf leefden alsof er geen dag van morgen is. Natúúrlijk heb ik het beste voor met het klimaat, maar alleen tot waar dat niet aan mijn eigen levensstijl raakt. Kennis leidde hier klaarblijkelijk niet tot het zelfinzicht: zou ook mijn bestaanswijze onderdeel kunnen zijn van het probleem?

Zo kauwden de mannen, op een pescetariër na, dag in dag uit naar hartenlust vlees. Het is één ding als je in, zeg, Sarajevo bent en beest is het enige dat je voorgeschoteld wordt. Als principes tot honger leiden, is het redelijk dat je die principes even opzijschuift. Ook geloof ik heus dat er zoiets bestaat als een verantwoorde carnivoor; iemand die een of twee keer per week een stukje lokaal vlees eet van een dier dat een relatief goed leven heeft gehad en niet gevoerd is met soja waarvoor Amazonewoud is gesneuveld. Maar in een stad als Stockholm, waar je omkomt in de vleesloze opties, is twee of drie keer per dag dood dier eten volstrekt onnodig en, met de kennis van nu, mijns inziens immoreel.

Ondertussen was het mijn taak als hosselaar te zorgen dat het niemand aan iets ontbrak. Dat betekende in de praktijk dat ik er, tussen de maaltijden door, dagelijks op uit werd gestuurd om water te kopen. Echt? Zijn er nog mensen die aan de lopende band plastic flesjes water verbruiken in een land waar de kwaliteit van het kraanwater niet onderdoet voor een gebottelde Spa of Evian? Hup, weer vier flessen erdoorheen. Een keer heb ik het ’s ochtends bij het ontbijt gezegd: jongens, we zitten zo vijf uur in de auto. Misschien een idee om een van je vijfentwintig plastic flesjes te vullen als je ze niet allemaal hebt weggegooid. ‘Goed idee,’ antwoordde een van hen nog voor de vorm. Twee uur later stond ik gewoon weer met een berg plastic en een beetje water bij de kassa.

En dan de gesprekken over alle gemaakte en binnenkort te maken reizen. Over herfst- en kerstvakanties naar Namibië, Vietnam, Jordanië en Laos, tussen de talloze werkgerelateerde vluchten door. Iemand onlangs nog naar Riga geweest? Prima stad, en de tickets waren spotgoedkoop.

‘Eigenlijk leef ik ecologisch gezien een heel klein leven,’ vertrouwde een van mijn reisgenoten me op een middag toe. ‘Mijn waterverbruik wordt met het jaar minder,’ zei hij, en hij kocht ‘amper meer iets’. Als zonnepanelen wat mooier en efficiënter waren geweest had hij ze zeker op zijn dak gelegd. Maar ja, wat zijn ze lelijk, hè, en bij een zonneoverschot gaat veel energie verloren, dus waarvoor doe je het dan eigenlijk? Verder woonde hij in een kast van een huis in een welvarende gemeente – hij had me trots de camerabeelden getoond – en vloog hij om de haverklap de wereld rond. ‘Maar dat is voor werk,’ verdedigde hij zich.

‘Ook dat is een keuze,’ antwoordde ik, me er terdege van bewust dat ik mezelf hiermee wegzette als een betweterig, ergerniswekkend links figuur. Maar ben ik niet medeplichtig als ik me niet verzet tegen dit soort drogredenen? Als niemand ooit tegengas geeft, verandert er toch nooit iets? ‘Jij bevindt je in de positie om eisen te stellen,’ vervolgde ik dus maar. ‘Naar jou wordt geluisterd, producenten willen met jou en met jou alleen werken. Als jij zegt: ik doe alleen nog mee aan programma’s in de buurt, of ik maak nog maar één verre reis per jaar en dan schieten we meteen een hele reeks programma’s in die regio, dan heb je een kans dat de industrie rondom jou meebeweegt. Of in elk geval neem je een positie in. Maak kenbaar dat het niet meer van deze tijd is om je kop in het zand te steken, dat met de kennis van nu de werkwijze van de afgelopen decennia niet meer valide is. Iemand moet de rest wakker schudden: hallo, we hebben nog pakweg tien jaar om het leven op aarde van de verdoemenis te redden. Hoe dragen wíj daar welbeschouwd aan bij?’

Klimaatdecadentie

Nauwelijks offers

Na een week filmen kwam ik gedeprimeerd thuis. Ik was in de veronderstelling geweest dat zij en ik in een soortgelijke bubbel leefden: van privilege, van hoogopgeleide mensen in de mediawereld die zich bewust zijn van de omvang en de acute ernst van het broeikasgasprobleem. Bewust genoeg om daar Nederland over te willen inlichten. Maar met mijn vliegschaamte, mijn klimaatangst, mijn onwil om mee te gaan in die neokoloniale en kapitalistische waan – dat de aarde er is om over te heersen, te gebruiken, leeg te pompen, in te zetten voor eigen gewin – viel ik toch in een buitencategorie. Ook de goedgeïnformeerde en gezegende mens zegt het een en doet het ander. Klimaatverandering: vreselijk, daar moet iets aan gedaan worden. Maar not in my backyard.

Soms voel ik me schuldig dat ik mijn comfortabele leventje leef terwijl anderen vechten om hun hoofd boven water te houden.

Laat ik meteen vermelden: ik ben geen heilig boontje. Ook ik heb in mijn leven een paar intercontinentale reizen gemaakt. Ook ik eet als ik ver van huis ben wel eens vis als het veganistische of vegetarische aanbod karig is. Ook ik doe van alles dat de wereld schaadt: ik eet overzeese avocado’s, heb een iPhone en koop nog een enkele keer nieuwe kleren waarvan niemand precies weet hoe en door wie die zijn gemaakt. Ik ben imperfect, maar doe mijn best.

Vlees eten, vliegen en aan de lopende band nieuwe spullen kopen zijn zo’n beetje de schadelijkste dingen die je kunt doen. Dus doe ik die niet, of zo min mogelijk. Een jaar of drie geleden heb ik mijn laatste vlucht genomen. Vlees eet ik al ruim tien jaar niet meer. Nieuwe dingen koop ik alleen als ik ze tweedehands niet vind, en dan bij voorkeur van merken waarvan enigszins te traceren valt waar en hoe ze zijn gemaakt (toegegeven, dat is geen sinecure).

Dit zijn nauwelijks offers te noemen; ik leid nog steeds een zeer bevoorrecht leven. Vergeleken met grote delen van de mensheid eet ik nog steeds als een koning. Ik kan nog steeds op reis, alleen blijf ik wat dichterbij. Binnen een dag treinen ben ik in Nederland, binnen twee dagen ben ik in Noord-Italië of Spanje, binnen drie dagen bereik ik de Algarve. Heb ik die tijd? Niet per se, maar die neem ik. In plaats van drie keer per jaar een week weg te gaan, ga ik een keer een wat langere periode, met in de tussenliggende maanden een paar kortere uitstapjes in de buurt. Zou ik meer kunnen doen? Jazeker. Ik zou net als Greta de barricades op kunnen gaan. Ik zou mijn ecologische voetafdruk nog verder kunnen verkleinen door zelfvoorzienend te worden; ergens te gaan wonen waar ik mijn eigen energie opwek en water afvang. Ik zou, zoals sommige mensen doen, helemaal kunnen stoppen met nieuwe dingen kopen. Ik zou met het beetje spaargeld dat ik heb een lapje bos kunnen beschermen.

Lees ookWaarom je niet perfect hoeft te zijn om kritiek te mogen hebben12 maart 2022
Wij zijn ‘de consumenten’

Soms zou ik willen dat ik dat allemaal deed. Soms voel ik me schuldig dat ik mijn comfortabele leventje leef terwijl anderen vechten om hun hoofd boven water te houden, moeten vluchten voor droogte, bosbranden of de stijgende zeespiegel. Ik leef geenszins in de veronderstelling dat ik het juiste doe waar ieder ander tekortschiet. Ik schiet tekort; ook ik klamp me vast aan mijn privileges. Ook ik blijk niet bereid mijn schrijverij en mijn gemakkelijke Zweedse eilandleven op te geven in ruil voor, zeg, een bestaan als voltijds-activist of biodynamische boer.

We kunnen ook niet allemaal ons leven wijden aan activisme, biologisch boeren of natuurbehoud. De samenleving heeft journalisten nodig, en zorgmedewerkers, kassapersoneel, schoonmakers, IT’ers, politici, agenten, vuilnismannen, voedselproducenten. Maar dat pleit ons niet vrij van verantwoordelijkheid. Eigenlijk is het vrij simpel: zoek uit wat een verantwoorde ecologische voetafdruk is, bereken die van jou, en bepaal waar je moet inschikken om binnen die voetafdruk te blijven. Zonder de bekende excuses (‘ik werk toch hard’, ‘ik heb geen kinderen dus ik mag zoveel vliegen als ik wil’, ‘ik scheid m’n afval’, ‘politiek en het bedrijfsleven lossen het maar op’).

Geloof me: als wij morgen allemaal besluiten geen flesjes water meer te kopen, is de productie daarvan snel beëindigd.

De omvang van ons geluk loopt niet gelijk op met de omvang van ons verbruik. Welvaart is geen synoniem van welzijn. De econoom Ernst Friedrich Schumacher, een voorloper van de degrowth-beweging, schreef dat ‘de maximalisatie van menselijk welbevinden moet worden behaald met een minimum aan consumptie’. Onze aarde is immers begrensd. Daarmee, zegt de Club van Rome al sinds de jaren zeventig, zitten er ook grenzen aan de groei. Onze productie en consumptie moeten drastisch omlaag in het streven naar een sociaal rechtvaardige en ecologisch houdbare samenleving.

Lees ookDe groei voorbij: de oplossing is minder, niet méér23 april 2022

Zijn we als individu (of krant, omroep, organisatie of onderneming) gevrijwaard van enige milieuplicht? Een veelgehoord argument is dat de consument een schuldgevoel wordt aangepraat terwijl het eigenlijke probleem het systeem is, het kapitalisme, onze overheden, het gebrek aan regulering, de lobby-invloed van multinationals, de niet-aflatende groeizucht van diezelfde multinationals. Bla, bla, bla. Zeker: overheden doen te weinig en handelen te traag. Bedrijven wachten op hun beurt tot overheden stappen zetten, want besluit je autonoom de bedrijfsvoering af te stemmen op een uitstootloze toekomst, dan verslechtert vast je concurrentiepositie. Et cetera, et cetera.

We kunnen wachten tot we een ons wegen; wij hulpeloze burgers, overgeleverd aan die machtige industrie en politiek. Maar we kunnen óók het voortouw nemen. Wij zijn ‘de achterban, de consumenten’. Politiek en industrie bestaan bij de gratie van ons. Geloof me: als wij morgen allemaal besluiten geen flesjes water meer te kopen, is de productie daarvan snel beëindigd.

Volgens een recent onderzoeksrapport van ABN Amro kan van echte verduurzaming geen sprake zijn zolang we ons koop-, eet- en reisgedrag niet veranderen. Vergroenen in Nederland helpt niks als we massaal (vervuilende) goederen blijven importeren.
En er ligt een speciale verantwoordelijkheid bij ons, bij jullie, bij de omroepen, de mediaconcerns, de BN’ers, de elite, de directeuren en managers, alle individuen en instanties met invloed. Die bevinden zich in de positie om stelling te nemen, zich te laten horen, te handelen naar de beschikbare kennis.

Als een omroep waar wekelijks zo’n miljoen mensen naar kijken zich aanpast en uitspreekt, kunnen onze bestuurders en CEO’s dat minder makkelijk naast zich neerleggen dan wanneer de buurvrouw dat doet. Wees een voorbeeld. Volg niet, maar leid. Heb principes, ook als daar een prijskaartje aan hangt en ook als dat ten koste gaat van bepaalde programma’s, artikelen, uitstapjes of gemakken. We kunnen heus een beetje inschikken. Zit niet zelfgenoegzaam te wezen omdat je een serie maakt over duurzaamheid of de krant volschrijft over klimaatverandering. Handel zelf ook naar die wetenschap. We hebben geen tijd om te blijven wachten tot anderen het probleem voor ons oplossen.