Ze komt uit Bosnië, waar de brug van Mostar de mensen letterlijk verbond. Nu is Arna Mackic specialist in wederopbouwarchitectuur. Ze is kritisch op replica’s die het verleden verdoezelen. Haar opdracht: ‘Hoe komen we in verwoeste steden tot opbouw waarin delen van de geschiedenis niet worden ontkend?’

Op de novemberdag in 1993 dat de oude brug over de rivier Neretva in Mostar werd opgeblazen, was de vijfjarige Arna Mackic uit het nabijgelegen plaatsje Čapljina net voormalig Joegoslavië uitgevlucht en met haar ouders, tweelingbroer en oudere zus opgevangen in een asielzoekerscentrum in Putten. Mackic’ vader, een Bosnische ingenieur, kwam uit Mostar. De oude brug was de ziel van de stad, jonge mannen doken van de negentien meter hoge reling de Neretva in om hun mannelijkheid te bewijzen, verliefde stelletjes maakten er hun eerste afspraak. Ook de vader van Mackic had er regelmatig met zijn aanstaande vrouw hand in hand overheen gewandeld voor ze samen in Čapljina een licht, modernistisch appartement betrokken om hun gezinsleven te beginnen. Een leven dat abrupt werd onderbroken toen hij in een Kroatisch concentratiekamp werd geïnterneerd.

De brug, Stari Most geheten, verbond de beide helften van de stad op meer manieren dan alleen praktische. De Ottomaanse constructie, gebouwd in 1567, was het symbool van verbinding tussen mensen wonend ten oosten en ten westen van de Neretva. Toen de architect Bogdan Bogdanović, verantwoordelijk voor tientallen monumenten die de gezamenlijke waarden van het nieuwe Joegaslavië moesten uitdrukken, het nieuws over de verwoesting van de brug bereikte, stortte hij in. ‘Deze stad, geboren onder het teken van de brug, is het eerste en laatste woord ontnomen,’ tekende hij op, ‘en haar dood is, ben ik bang, onherroepelijk.’

Arna Mackic herinnert zich de ontzetting van haar ouders over het verlies van de brug. Ze won een door Vluchtelingenwerk georganiseerde tekenwedstrijd met een schets van Stari Most.

Vaste referentiepunten

‘We veronderstellen dat de stad waarin we wonen er altijd zal zijn,’ schrijft Mackic in Mortal Cities & Forgotten Monuments. We nemen simpelweg aan dat de kantoren waarin we werken, de scholen waarin we les krijgen, de supermarkten waar we boodschappen doen en de gebouwen waarin we leven nooit zullen verdwijnen. Dat onze monumenten voor eeuwig zullen blijven staan. ‘Architectuur is van grote invloed op ons leven. Ieder van ons is bewust of onbewust erg gehecht aan bepaalde gebouwen, straten en pleinen in zijn omgeving. Die vaste referentiepunten in ons dagelijks leven zijn fundamenteel voor onze ruimtebeleving. Het is dus niet gek dat mensen getraumatiseerd raken als hun steden verwoest worden.’

De vernietiging van cultureel erfgoed is een effectieve oorlogsstrategie bij etnische zuiveringen. Je vernietigt de identificatie van de inwoners met hun stad.

De 27-jarige Mackic is als architect verbonden aan RAAAF (Rietveld Architecture-Art-Affordances), een Amsterdamse ontwerpstudio die werkt op het snijvlak van architectuur, kunst en filosofie. In 2013 kreeg ze van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie een talentontwikkelingsbeurs die haar de kans gaf onderzoek te doen naar een onderwerp dat haar van kinds af aan al fascineert. In Mortal Cities & Forgotten Monuments, dat in mei in Europa en de Verenigde Staten op de markt komt, onderzoekt ze de rol die architectuur speelde tijdens de keerpunten in de geschiedenis van de Balkan, zoals tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, toen president Tito architecten vroeg om voor het nieuwe socialistische Joegoslavië een universele beeldtaal te ontwerpen die de religie en etniciteit van de diverse inwoners van de verzamelde republieken moest overstijgen. Dat mondde uit in meer dan honderd enorme herdenkingsmonumenten voor de slachtoffers van het fascisme in een abstracte, formele bouwstijl die optimisme over de toekomst moest uitstralen.

Het hart van Mackic’ onderzoek is een reconstructie van de stedelijke verwoesting tijdens en na de burgeroorlog in Bosnië-Herzegovina van 1992 tot 1995. Op basis van deze studie deed ze een voorstel voor de wederopbouw van Mostar. Hoe het eigenlijk had gemoeten, maar niet ging.

Met de eerste druk van Mortal Cities won ze vorig jaar de prijs voor het best verzorgde boek en de Dutch Design Award in de categorie ‘Design research’. Sindsdien heeft ze op congressen in Stockholm en Beiroet gesproken over wederopbouwarchitectuur in door oorlog verwoeste steden als Beiroet en Aleppo.

Foto: Jasper Zwartjes
Net of er niks gebeurd was

In de zomerweken waarin de familie Mackic hun multiculturele flat in Zoetermeer verruilde voor een logeeradres bij familie in Mostar, was Mackic getuige van de wederopbouw van de stad. Mostar was voor de burgeroorlog geen door etnische scheidslijnen dooraderde plek geweest. Katholieke Kroaten, Servische orthodoxe christenen en Bosnische moslims woonden er door elkaar heen; ze hadden ongeacht hun afkomst of religieuze voorkeur tijdens het ondergaan van de zon over de Korzo geflaneerd en daarna gezamenlijk in de cafés naar cabaret staan kijken dat Liskaluk werd genoemd. Maar de stad waar ooit de meeste gemengde huwelijken van Joegoslavië werden gesloten, was nu sinds de oorlog verdeeld in een Kroatisch en een moslimdeel, met eigen ziekenhuizen, eigen voetbalclubs, scholen, zelfs eigen mobiele netwerken.

Na de oorlog lag 90 procent van het centrum en 30 procent van de gebouwen in puin. ‘De oorlog in Bosnië-Herzegovina was een oorlog tegen de architectuur van de multiculturele samenleving,’ zegt Mackic bij een kop koffie op een ochtend in februari. ‘Door doelbewust cultureel erfgoed te vernietigen, zoals bibliotheken, musea, universiteiten, vernietig je de identificatie van de inwoners met hun stad. Daarom is de verwoesting van dat erfgoed ook zo’n effectieve oorlogsstrategie bij etnische zuiveringen.’

In de jaren die volgden, werd de geschiedenis in Mostar herschreven. Bij de populaire cafés van weleer verschenen nu katholieke kruizen die gevallen Kroatische militairen herdachten. Het gymnasium, ooit een van de meest prestigieuze scholen van Joegoslavië, werd weliswaar precies nagebouwd, maar waar eerst een gevarieerde mix van stadskinderen les kreeg, kwamen nu aparte verdiepingen voor moslims en katholieken. Zelfs de schooltijden en de pauzes verschillen, zodat de kinderen elkaar niet tegen hoeven te komen. Cultuurhuizen en eeuwenoude straten kregen Kroatische namen. Mackic volgde de toeëigening van wat ook háár familiegeschiedenis was met frustratie en verwarring. ‘Architectuur werd gebruikt als een vervolg van de strijd in plaats van als een middel om de mensen weer samen te brengen,’ zegt ze.

De oude brug werd in samenwerking met onder meer Unesco, de Wereldbank en de Europese Unie tot in detail nagemaakt van de brokstukken die in de zes meter diepe rivier lagen. In 2004 gingen de beelden van een feestelijke openingsceremonie met internationale gezagsdragers de wereld over; de Unesco had het over ‘een symbool van verzoening van de culturele, etnische, en godsdienstige verschillen’.

Foto van een maquette van de Oude Brug in verschillende periodes, van 1566 tot 2015

Voor de inwoners was de replica, die snel een toeristentrekpleister werd, en de associaties die daarbij hoorden, volgens Mackic juist pijnlijk: de verwoesting van de brug was een symbool geweest voor de dood van het multiculturele geluk in de stad, men had gewild dat een aandenken daaraan op de een of andere manier in de nieuwe constructie gestalte had kunnen krijgen. Nu was het net of er niks gebeurd was. Terwijl je, als je een paar straten verder liep, problemen kon krijgen met een verkeerde achternaam.

In Moral Cities citeert Mackic uit Het boek van de lach en de vergetelheid van schrijver Milan Kundera: ‘De eerste stap van de liquidatie van een volk is hun herinnering uit te wissen. Vernietig hun boeken, hun cultuur, hun geschiedenis. Dan laat je iemand nieuwe boeken schrijven, een nieuwe cultuur fabriceren, en een nieuwe geschiedenis verzinnen. Weldra zal de natie beginnen te vergeten wie het is en wie het was.’

Rijk verleden

Volgens architect Bogdan Bogdanović, die in 2010 stierf, zouden verwoeste steden moeten luisteren naar hun eigen herinneringen en een nieuwe versie van zichzelf moeten bouwen met de oude in gedachten. Maar dat gebeurt maar zelden. Slopen, confisceren, of een gebouw tot in detail nabouwen zonder verwijzing naar wat zich heeft afgespeeld, dat zijn de uitersten waartussen wederopbouwarchitectuur zich begeeft. Mackic noemt als voorbeeld de recente heropbouw van Beiroet, de kapotgeschoten hoofdstad van Libanon, waar het ontwikkelingsbedrijf van de toenmalige premier Hafik Hariri hele delen van de stad wiste en westerse moderne complexen neerzette ‘die alleen maar de identiteit van kapitalisme en commercie uitdragen en in niks verwijzen naar de geschiedenis’.

Hoe komen we in verwoeste steden tot een gelaagde opbouw waarin delen van de geschiedenis niet worden ontkend?

Mackic: ‘Hariri liet weliswaar de souhks, de traditionele Arabische markten, nabouwen, maar er kwamen alleen maar heel dure winkels in, waar de plaatselijke bevolking geen binding mee heeft. Er zit heel weinig tussenin, en het is mijn boodschap en mijn doel om die ruimte daartussenin te exploreren: hoe komen we in verwoeste steden tot een gelaagde opbouw waarin delen van de geschiedenis niet worden ontkend? Een stad is niet gebaseerd op één verhaal of één waarheid, maar bestaat uit een gevarieerd en rijk verleden. Die gelaagde geschiedenis zou zichtbaar moeten zijn in de architectuur en de publieke ruimte van een stad. Dat biedt stedelingen, van welke origine dan ook, de kans zich de stad toe te eigenen, zich er thuis te voelen.’

Het begint volgens Mackic met bepalen welke publieke plekken uitgangspunten moeten worden, ‘ankerpunten, om een boodschap af te geven aan de bevolking: “We denken aan jullie, we willen opnieuw beginnen, we willen dat jullie gebruik gaan maken van deze ruimte en daarbij proberen we iedereen aan te spreken.” Daarbij kan je kijken naar welke plaatsen op een natuurlijke manier goed worden bezocht of in het verleden belangrijke publieke plekken waren. Deze kunnen dan, eventueel opnieuw, een culturele functie krijgen.’

Voor Mostar keek Mackic naar eeuwenoude tradities die etniciteit en religie overstegen, zoals het duiken van de oude brug. ‘Zelfs toen de brug verwoest was, werd er meteen een springplank gebouwd waar de mensen vanaf sprongen, omdat het zo’n belangrijke traditie is in de stad,’ zegt ze. ‘De hoge duikplank in het zwembad van Mostar had zelfs de vorm van de oude brug.’

Muur met kogelgaten

De publieke plek die Mackic in haar onderzoek voor Mostar voorstelt, is een soort monument geworden met aan één kant een enorme trap die tegelijk dienst doet als tribune en als duikplank. Om de vijftig centimeter kun je er vanaf duiken. Hier kan de bevolking op een mooie zomerdag picknicken en naar duikwedstrijden kijken, en kunnen hun kinderen oefenen door van steeds iets hoger te duiken.

Hierin schuilen de mogelijkheden voor wat Mackic ‘inclusieve architectuur’ noemt: gezamenlijke, religie en etniciteit overstijgende activiteiten als uitgangspunt nemen, sport, cultuur, om op basis daarvan een functie te bepalen voor een gebouw, en dan een beeldtaal te gebruiken die veel verschillende mensen aanspreekt. Het is volgens haar een misverstand te denken dat die beeldtaal neutraal moet zijn, want dan identificeert juist niemand zich er meer mee. Dat heeft ze geleerd van de socialistische monumenten voor het nieuwe Joegoslavië, die hebben voor de bevolking nauwelijks betekenis meer. Liever worden restanten van verwoeste gebouwen gewoon opgenomen in het nieuwe bouwwerk, zoals architect David Chipperfield deed bij het in de Tweede Wereldoorlog gebombardeerde Neues Museum in Berlijn. In het complex dat hij ontwierp, is zelfs nog een oude muur met kogelgaten te zien.

De mogelijkheden liggen volgens Mackic ook in gebouwen die voor de oorlog geen duidelijke politieke, religieuze of etnische betekenis hadden; juist dankzij die betekenisloosheid zijn ze tijdens de oorlog gespaard. Zij zouden als uitgangspunt kunnen dienen voor nieuwe publieke ruimtes.

Mackic’ voorstel: een plaats om te picknicken en stapsgewijs in te duiken.

De nauwgezette historische reconstructie van Mostar en de met banaliteiten omgeven wederopbouw waren voor Mackic ook een persoonlijke zoektocht naar haar identiteit. Pas toen ze precies wist hoe de geschiedenis van Mostar eruit ziet, wat zich er had afgespeeld en waarom en hoe dat nu werd vervalst, begreep ze dat deel van haar verleden en kon ze zich er opnieuw toe verhouden. Ze besefte dat haar onderzoek raakte aan een complex mondiaal vraagstuk: ‘Hoe kan een stad zichzelf na een oorlog weer opbouwen en door middel van architectuur een meer vreedzame samenleving creëren die zowel winnaars als verliezers met elkaar verbindt in plaats van af te stoten? Hoe kunnen landen door middel van architectuur bouwen aan een collectieve identiteit waarbij groepen mensen niet worden uitgesloten? Dit vraagstuk geldt voor landen die met oorlog te maken hebben gehad, maar ook voor West-Europese naties die door de verschuivende demografische samenstellingen hun identiteit opnieuw moeten opstellen.’

Black heritage tour

Dat ‘inclusieve bouwen’ zou volgens Mackic, nu in haar laatste jaar aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst, ook moeten gelden voor de multiculturele Europese steden die worstelen met de vraag hoe om te gaan met burgers en immigranten met verschillende achtergronden, of met hun beladen nationale erfgoed. Ze sprak er onlangs over op een erfgoedcongres in Stockholm, op uitnodiging van de directeur van de Zweedse Rijksgebouwendienst die zoekt naar een manier om ook de nieuwe inwoners bij het nationaal cultureel erfgoed te betrekken.

Je hebt als architect van een publieke ruimte een maatschappelijke taak. Met een ontwerp kun je beïnvloeden hoe anderen zich tot elkaar verhouden.

Mackic noemt de Amsterdamse grachtengordel als een voorbeeld van beladen nationaal erfgoed. ‘De grachtengordel zegt wel iets over de Nederlandse Gouden Eeuw, maar niets over het lelijke deel van het koloniale verleden waardoor mensen van Antilliaanse, Surinaamse of Indonesische afkomst zich die gordel niet kunnen toeëigenen als hún historie, omdat zij die geschiedenis niet op die manier hebben beleefd.’ Ze heeft onlangs een black heritage tour gevolgd in Amsterdam om te kijken welke invloed dat koloniale verleden heeft gehad op dat deel van de stad. De wetenschapster die die tour leidde, had gezegd: ‘Ik wil niet een ander verhaal vertellen; ik wil een aanvulling op dat verhaal geven.’ Die benadering vindt Mackic ‘ongelofelijk sterk’.

Zo’n ‘gelaagde referentie naar het verleden’ heeft ze met een project binnen RAAAF verwerkt in wat ze een ‘utopisch voorstel’ noemt voor het Amsterdamse Marineterrein, het deel achter het Scheepvaartmuseum dat tot voor kort in bezit was van Defensie en nu wordt ontwikkeld als ‘nieuw stadskwartier’. RAAAF maakte (met steun van het Stimuleringsfonds) een voorstel voor een publieke plek op die historische locatie. Omdat hier in de zeventiende eeuw schepen vertrokken die de handelsvloten naar het Oosten beschermden, ziet Mackic dit als ‘de eerste brug vanuit Nederland naar de rest van de wereld’. Een uit steen gehouwen kompas met in het midden een kampvuur verwijst naar die maritieme geschiedenis, maar ook naar het concept van een innerlijk en een collectief kompas: ‘waar we met z’n allen naartoe willen in de toekomst’.

Er hoort een educatieprogramma bij waarin kinderen uit de eerste klas van de middelbare school onderzoeken wie de oma van hun oma was. Over die oma’s vertellen ze hun leeftijdsgenoten dan een verhaal rondom dat kompas, waarbij ze in de windrichting moeten gaan staan van de plaats van herkomst van hun voorouder. Mackic is benieuwd naar de onverwachte verbindingen die dan zullen ontstaan. ‘Iemand die voorouders in Turkije heeft, moet op ongeveer dezelfde plek gaan staan als iemand met voorouders in Zuid-Limburg. Zo voelen de kinderen zich hopelijk onderdeel van een groter verhaal dat een verleden heeft en een toekomst.’

De kinderen kunnen op dit ‘Kompas van Amsterdam’ hun naam en die van hun oma opschrijven met een fosforpen waarvan de inkt in het donker oplicht. Misschien, hoopt Mackic, komen ze dan nog eens terug en nemen ze hun ouders mee om hun naam te laten zien.

Er is in Nederland zoveel tot de verbeelding sprekend erfgoed dat op die manier zou kunnen worden ingezet, maar het gebeurt niet. Keer op keer ziet Mackic dat kansrijke historische locaties op commerciële vinex-achtige wijze worden ingevuld. Inclusief denken komt ze onder architecten zelden tegen. ‘Maar je hebt als architect een maatschappelijke taak, omdat je altijd plekken, gebouwen, ruimtes vormgeeft waar verschillende mensen gebruik van maken. Zeker als architect van een publieke ruimte. Met het ontwerp kun je beïnvloeden hoe anderen zich tot elkaar verhouden. Je ontwerpt uiteindelijk een maatschappelijk proces.’