Het troost wel dat Franz Kafka dezelfde oordoppen gebruikte – en in minstens dezelfde hoeveelheid – als ik. ‘Zonder Ohropax, dag en nacht, zou ik het echt niet volhouden,’ schrijft hij in 1915. Toegegeven, Kafka woonde midden in de grootstad, terwijl ik op het platteland toch nergens last van zou moeten hebben. Maar ik val in slaap en sta op met het gele doosje in mijn hand geklemd als een bergbeklimmer zijn pikkel. Voor het geval dat de telefooncentrale van de buurvrouw in de tuin begint te rinkelen, waarna ze van wal steekt. Op het platteland is er geen ruis die deze geluiden de weg naar mijn oor verspert. Kafka zal last hebben gehad van hoefgeklater, omnibussen, stoomfluiten, maar geef mij zulke ijverige herrie. Op de drie trams die vroeger door mijn straat reden, dommelde ik tevreden in. Wat stoort, is het geluid van niksdoen. Tijd- en ruimtevullend geklets dat – logisch – al jaren nergens over gaat.

Hoeveel Nederlanders kletsen, en hoe hard, wordt duidelijk als je op het...