Ik ben dus buitenlander,’ zei Jaap trots. Met een gezicht als een Schone van Boskoop en zo’n lang polderlijf om ver mee te kijken vanaf zeeniveau. Zo vond hij een Egyptenaar om zijn dijkhuisje mee te delen. Jammer alleen van die schotel aan de gevel, waardoor de gezelligheid sneuvelde onder de antiwesterse Egyptische staatspropaganda. Vermoeiend werden de discussies in het dijkhuisje. Gelukkig wees Jaaps stamboom nu uit dat hij niet Nederlands was, maar Oost-Pruisisch. Hem trof voortaan geen blaam meer.

Als kind vond ik het ook niet leuk om Nederlands te zijn. Niemand vond dat toen. Iedereen op mijn spierwitte school zoog wel een druppel dramatisch bloed uit z’n duim. In onze klas zaten heel wat hugenoten, Joodse vluchtelingen en zonen van Haile Selassie. Mijn vader wees op een gravure aan de muur, van de Zeeuwse admiraal die Leiden had ontzet, een Watergeus godbetert, maar dat deed me niets. Zwart was ik, als roet, dat bewezen mijn achternaam en krullen.

Nederlands is nog steeds...