Meer zin om te luisteren dan om te lezen? Laat auteur Harm Ede Botje je dit verhaal voorlezen.

Op een frisse novemberochtend in het oorlogsjaar 1944 liep Jan Willem Brouwer, een stevig gebouwde dertiger met een blozend gezicht en rossig haar, over de Admiraal de Ruyterweg in Amsterdam-West. De avond daarvoor, dinsdag 21 november, had het lid van de Vrij Nederland-organisatie samen met anderen uit zijn groep affiches aangeplakt. Ze wilden ermee oproepen tot verzet nadat eerder die maand in Rotterdam 52.000 mannen tussen 17 en 40 jaar waren opgepakt om tewerk te worden gesteld in de Duitse wapenfabrieken. In Den Haag waren nog eens dertienduizend mannen vastgezet.

Bij de Wiegbrug stuitte Brouwer op een controle door Nederlandse politieagenten. ‘Waar gaat dat heen?’ vroeg een van de agenten. ‘Naar mijn werk bij firma Van der Meer,’ antwoordde Brouwer, die voorman was bij die aannemer. ‘Dat moeten we controleren,’ zei de agent, en Brouwer werd meegenomen. Hij schrok toen hij zag dat een van de agenten een tas droeg met daarin twee afgescheurde aanplakbiljetten: er stonden zware straffen op het verspreiden van oproepen tot verzet.

Op bureau Admiraal de Ruyterweg werd Brouwer gefouilleerd. Hij werd niet verdacht van het aanplakken van de affiches, maar in een van zijn zakken vonden de agenten een notitieblokje, waarin onvoorzichtig genoeg de namen van medeverzetsstrijders stonden. Daarbij waren politiemensen die zich hadden aangesloten bij de KP, de knokploegen van het verzet. Jan Willem Brouwer had de boodschap moeten overbrengen dat een van hen, Pieter Elias, de vrijdag ervoor was verraden en opgepakt – Elias zou een maand later worden gefusilleerd. ‘Als je ons niet vertelt hoe je die mannen kent,’ dreigden de agenten, ‘brengen we je naar de Sicherheitsdienst.’

Verrader van Vrij Nederland
Reguliersgracht 18. In de tuin van een van de vergaderadressen van de Vrij Nederland-organisatie. Midden Sander Wellensiek, lid van de Centrale Leiding, rechts van hem Mies Brouwer, daarnaast Jan Willem Brouwer. Foto: privéarchief fam. Brouwer.
‘Handlanger van den SD’

De toevallige aanhouding van Jan Willem Brouwer (1912-1986) op de Wiegbrug vormde het begin van het verraad van Vrij Nederland. Over die zaak is nauwelijks gepubliceerd en nabestaanden van de hoofdrolspelers weten vaak van niets. De direct betrokkenen hebben altijd gezwegen over het verraad in de boezem van de Vrij Nederland-groep dat de hele organisatie in gevaar had gebracht.

Ons verhaal begint in een doorzonwoning in Hoofddorp, waar we te gast zijn bij oud-Vrij Nederland-collega Paul Koedijk, een van de auteurs van de monumentale biografie van Henk van Randwijk (1909-1966), in de Tweede Wereldoorlog de leider van de verzetsorganisatie Vrij Nederland en later de eerste naoorlogse hoofdredacteur van het blad. Op zijn zolder heeft Koedijk een doos met de archieven van jurist Arie van Namen (1913-2000), tijdens de oorlog de nummer twee van de verzetsorganisatie. Na de oorlog was Van Namen de advocaat in de rechtszaak die tegen Jan Willem Brouwer werd gevoerd vanwege zijn verraad.

‘Het was kennelijk niet de bedoeling dat die onverkwikkelijke zaak ooit nog zou worden opgerakeld.’

‘Stel je er niet te veel van voor,’ zegt Koedijk als hij naar zijn zolder loopt om de archiefdoos te halen. ‘Nadat Van Namen was overleden, zijn alle dossiers over de zaak-Brouwer door een oud-medewerkster weggegooid. Het was kennelijk niet de bedoeling dat die onverkwikkelijke zaak ooit nog zou worden opgerakeld.’

In de doos zit een schriftje met ‘knipsels Zaak Brouwer’ op het etiket. Van Namen had in 1945 en 1946 alle krantenberichten over de zaak uitgeknipt, met koppen als ‘Illegaal werker verried eigen zaak’ en ‘Illegaal werker werd handlanger van den SD’. De biografie van Van Randwijk wijdt een hoofdstuk aan de zaak Brouwer, maar belicht daarin uiteraard vooral de positie van Van Randwijk. Wij willen weten wat de andere betrokkenen te zeggen hebben.

Verkeerd beeld

We sporen de kinderen van Jan Willem Brouwer op en spreken twee van hen, maar we worden niet veel wijzer. ‘Mijn vader sprak nooit een woord over de oorlog,’ zegt zoon Jan Willem. Dochter Marianne herinnert zich dat 5 mei bepaald geen feestdag was in huize Brouwer: die datum herinnerde aan een dramatische, verdrietige tijd. ‘Mijn vader zweeg en mijn moeder wilde ook na zijn dood weinig kwijt, ze zei dat we anders een “verkeerd beeld” van onze vader zouden krijgen.’

We wilden weten wat zich in deze zaak, waarin na de oorlog de voormalige leiding van de verzetsorganisatie Vrij Nederland tegenover een aantal voormalige VN-commandanten kwam te staan, nu werkelijk had afgespeeld. De papieren van Arie van Namen over de zaak Brouwer mogen dan zijn vernietigd, in het Nationaal Archief in Den Haag zijn de verhoren en de verslagen van de processen tegen Brouwer wel in te zien.

Zo is alsnog een reconstructie te maken van de gebeurtenissen in 1944 en 1945 die hebben geleid tot arrestaties en het oprollen van wapendepots en die de dunne scheidslijn laten zien tussen helden, verraders en opportunisten, tussen de leiding van de VN-organisatie en een aantal commandanten van de voormalige verzetsorganisatie. Ook de kleinste radertjes in de verzetsbeweging bleken in staat de geoliede organisatie te laten vastlopen.

In de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog was in de jaren zestig en zeventig het zwart-witdenken in zwang. In de jaren daarna ontstond als reactie daarop het idee van een grijs verleden, waarin te midden van een zee van onverschilligheid weinig ruimte overbleef voor een prominente rol van verzetsmensen en oorlogsmisdadigers. Dit verhaal laat zien dat als je inzoomt tot in de details, de geschiedenis op microniveau een hoogst individuele zaak is, waarbij de allerminst grijze hoofdpersonen heldhaftig én angstig kunnen zijn en toevalligheden een grotere rol spelen dan uit de geschiedenisboeken is op te maken.

Onder zware psychologische druk

Jan Willem Brouwer, opgeleid aan de ambachtsschool, had binnen de Vrij Nederland-groep een bijzondere status als de broer van Mies Brouwer. Zij was voor de oorlog de secretaresse van Sander Wellensiek (1887-1978). Deze effectenhandelaar, een typische regent en een uiterst beminnelijke patriciër, behoorde tot de Centrale Leiding (CL) van het ondergrondse VN en ook Mies behoorde tot de kern van de organisatie en deed veel koeriersdiensten.

Wellensiek benaderde ook Jan Willem al vroeg in de oorlog om actief te worden in het verzet en in augustus 1944 werd hem door Van Randwijk gevraagd of hij wilde helpen bij het opzetten van een gewapende arm, het Vrij Nederland Vendel. Brouwer moest op zoek naar plaatsen waar wapens verborgen konden worden en hij moest auto’s regelen voor transport. In september 1944, na ‘dolle dinsdag’, kwam het tot de daadwerkelijk oprichting van het Vendel. Brouwer werd ondercommandant en bracht een groep van vijfentachtig strijders en twee auto’s mee.

Ook de kleinste radertjes in de verzetsbeweging bleken in staat de geoliede organisatie te laten vastlopen.

Na zijn arrestatie op de Wiegbrug werd hij tien dagen lang verhoord door de Duitsers. Overdag verbleef hij de eerste tijd in de verhoorkamers op het beruchte hoofdkantoor van de Sicherheitsdienst en de Gestapo aan de Euterpestraat in Amsterdam-Zuid. De nachten bracht hij door in een donkere cel in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Tijdens de verhoren werd hij onder zware psychologische druk gezet, vertelde hij na de oorlog aan zijn ondervragers.

‘Als je binnen een paar uur niets zegt, dan heb ik voor jou geen minuut meer over,’ dreigde Emil Rühl, de beruchte Duitse Kriminal Sekretär van de Sicherheitspolizei, die na de oorlog tot achttien jaar zou worden veroordeeld wegens deelname aan executies, mishandeling van gevangenen en deelname aan het Silbertanne-commando dat tegenstanders van het naziregime vermoordde. ‘Dan is het voor jou afgelopen.’

Toen Brouwer de volgende dag op een zwak moment zei dat hij verlangde naar zijn zoontjes Jan Willem en Dirk, haalde Rühl een foto tevoorschijn van de jongetjes. ‘Hij zei dat hij zelf ook kinderen had en dat mijn zoontjes niets zou overkomen als ik maar meewerkte,’ getuigde Brouwer tijdens zijn proces na de oorlog. ‘Het gaat mij alleen om de wapens, niet om de mensen,’ zou Rühl hebben gezegd. ‘Als jij me vertelt waar de wapendepots zijn, zijn je kinderen veilig en zullen er geen verdere arrestaties volgen.’ Blijkbaar waren de Duitsers op de hoogte van het feit dat het verzet dankzij overvallen en droppings van de geallieerden wapens in handen had gekregen die waren verborgen op verschillende plaatsen in de stad.

Na een paar dagen vol dreigementen en bange nachten in een donkere cel besloot Brouwer op zaterdag 9 december 1944 mee te werken. ‘Ik beloofde Rühl dat ik hem de juiste plaatsen zou meedelen waar de wapens lagen opgeslagen.’

Gevoelige informatie in zijn notitieblokje

Eerder al had hij zijn ondervragers verteld dat zijn zus Mies als secretaresse in dienst was bij ene Sander Wellensiek op Reguliersgracht 18. Hiermee speelde Brouwer hoog spel, want het was een van de vergaderadressen van de Vrij Nederland-organisatie en dus was het er een komen en gaan van verzetsmensen. Brouwer gokte er blijkbaar op dat zijn ondervragers dit adres niet zouden natrekken. Ook vertelde hij aan zijn ondervragers – behalve Rühl waren dat SD-man Friedrich Viebahn en politieman en SS’er Wouter Mollis, die na de bevrijding ter dood zou worden gebracht – dat de Wil en Simon die in zijn notitieblokje stonden, regelmatig samenkwamen bij de slagerij van Henk Aarsman (1911-1990) aan de Hoofdweg 51 in Amsterdam-West.

Dat was gevoelige informatie, want boven die slagerij was een commandopost van het verzet gevestigd en voormalig beroepsmilitair Wil Vierveijzer (1914-1977), de Wil uit het notitieblokje, was er al sinds 1942 ondergedoken. Vierveijzer, een grote, eigenwijze en nogal aanwezige man, zat tot over zijn oren in het illegale werk: samen met mensen bij het Gewestelijk Arbeidsbureau had hij voorkomen dat tientallen jongemannen werden opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Ook had hij onderduikers geholpen, waarbij hij soms nog gebruik maakte van zijn uniform als marechaussee, al was hij al in 1942 ontslagen.

Doordat hij had gepraat, mocht Jan Willem Brouwer tien dagen na zijn arrestatie het Huis van Bewaring als vrij man verlaten.

In september 1944 was hij commandant geworden van het Vrij Nederland Vendel, de gewapende tak van de ondergrondse organisatie waarvan Simon Tump, de Simon uit Brouwers notitieblok, een van de sectiecommandanten was. Vierveijzer zou na een maanden slepend conflict opzij worden gezet door de Centrale Leiding. Hem werd eigenmachtig optreden verweten bij de verdeling van distributiebonnen en geld aan onderduikers. Bovendien had hij gedreigd om met zijn driehonderdvijftig man naar een andere groep over te lopen.

Doordat hij had gepraat, mocht Jan Willem Brouwer tien dagen na zijn arrestatie het Huis van Bewaring als vrij man verlaten, maar hij moest zich drie dagen later melden bij de SD aan de Apollolaan 123. Niet langer op de Euterpestraat, want dat hoofdkwartier van de Duitsers was op 26 november, vier dagen na Brouwers arrestatie, grondig door de Engelsen gebombardeerd, waarbij negenenzestig doden vielen, onder wie vier leden van de Sicherheitsdienst.

Verrader van Vrij NEderland
De modelslagerij van Henk Aarsman, Hoofdweg 51 Wil Vierveijzer (uiterst rechts), die ondergedoken zat in de slagerij, en Gré Aarsman (naast hem) bij de intocht van de Canadezen in 1945. Foto: privéarchief Hans Aarsman.
Uit schaamte over verraad

Nadat hij de wapendepots had verraden, maakte Jan Willem Brouwer een paar fouten die hem na de oorlog zwaar zouden worden aangerekend. In een gesprek met zijn medestrijders van Vrij Nederland hield hij achter dat hij namen had genoemd, naar eigen zeggen uit schaamte over dat verraad en uit angst voor represailles van het verzet én de Duitsers. Bovendien dook hij niet onder met zijn vrouw en zijn zoontjes, maar bleef hij Rühl en Viebahn van nieuwe informatie voorzien.

Daarbij rekte hij naar eigen zeggen zoveel mogelijk tijd – de bevrijding leek tenslotte voor de deur te staan – en liet hij de Duitsers beloven dat er geen arrestaties zouden volgen. Was dat lafheid? vroeg Henk van Randwijk zich na de bevrijding retorisch af. ‘De geraffineerde manier waarop de SD zwakke plekken in zijn psyche uitbuitte, maakte hem weerloos,’ schreef Van Randwijk aan een van de rechters. ‘De nacht voor zijn arrestatie verrichtte hij werk dat tot het gevaarlijkste gerekend moet worden, het aanplakken in den nacht van anti-Duitse muurbiljetten. Alleen de flinksten aanvaardden dit soort werk.’

Die felle verdediging van Brouwer door de top van Vrij Nederland had er, net als het latere zwijgen over de zaak, mee te maken dat die top zelf ook was tekortgeschoten. Die doorgewinterde verzetsstrijders hadden Brouwer na zijn arrestatie weer opgenomen in hun organisatie – zij het niet langer als commandant – wat in strijd was met de eigen regels die uitsloten dat iemand die was opgepakt door de SD weer actief mocht worden. ‘Het was bij ons verboden om erop te rekenen dat iemand níét zou doorslaan,’ zei Sander Wellensiek daarover. Maar omdat Brouwer een oude bekende was en bovendien de broer van Mies, was het vertrouwen te snel hersteld.

Altijd correct behandeld door de Duitsers

Brouwers naoorlogse tegenstanders, deels óók voormalige verzetsstrijders uit de Vrij Nederland-groep die zich door hem verraden wisten, beschuldigden hem van leugens en gedraai. Ze betwistten bovendien dat hij onder druk was gezet.

‘Hij werd door Rühl en consorten ongewoon correct behandeld,’ zei getuige Simon Tump, behalve een oud-verzetsstrijder ook een van de rechercheurs die de zaak-Brouwer na de bevrijding onderzochten. ‘Hij kreeg een sigaret te roken, kreeg vitaminetabletten en een van de agenten sprak gemoedelijk met hem over zijn eigen kinderen.’ Rühl – zelf veroordeeld wegens oorlogsmisdaden – verklaarde na de oorlog dat hij Brouwer ‘nooit had mishandeld en altijd correct had behandeld.’

‘Deze man was toen gevaarlijker voor ons dan een landwachter of een NSB’er.’

Voormalig sectiecommandant 3e sectie Cor Witte van het Vendel Vrij Nederland was hard in zijn oordeel over Brouwer: ‘Hij heeft ons in de rug aangevallen en de SD mededelingen gedaan waardoor ons vendel beroofd werd van de weinige wapens die we hadden.’ Witte geloofde niet dat Brouwer zich, zoals hij zelf zei, teveel had geschaamd om zijn verraad toe te geven, want ‘iedereen wist wat het betekende om door de SD gehoord te worden’.

Volgens rechercheur Tump had Brouwer best kunnen onderduiken en had hij dat alleen daarom niet gedaan omdat hij dan ‘op de achtergrond zou komen’. Dat stemde niet overeen met zijn ambitieuze karakter, zijn ‘zucht om vooraan en zo hoog mogelijk te vliegen.’ In plaats van zijn medestrijders op de hoogte te brengen, ging Brouwer door met zijn bezoeken aan de SD. Cor Witte schreef daar later over: ‘Als dat aan ons bekend was geweest, zou hij zeer zeker “vlak gemaakt” zijn. Deze man was toen gevaarlijker voor ons dan een landwachter of een NSB’er.’

V-man Karel

Jan Willem Brouwer kwam in december 1944, middenin de Hongerwinter, verschillende malen terug naar Apollolaan 123. Bij de Duitsers stond hij inmiddels bekend als hun ‘V-man (Vertrouwensman) Karel’. Hij werd onder meer ingezet om te spioneren bij een sportschool waar leden van de illegaliteit zouden trainen, maar deed dat volgens een getuige met weinig enthousiasme en het bleef ook zonder resultaat.

Hij vroeg de Duitsers om een pistool, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat het bijbehorende verplichte Waffenschein hem mogelijk zou verraden als V-man. Naar eigen zeggen gaf hij in eerste instantie geen adressen van wapenopslagplaatsen, maar op den duur kwam hij daar niet meer mee weg en hij vertelde Rühl en Viebahn, ‘nadat ze hadden beloofd de betrokken boer niet te doden’, over een opslagplaats bij een boerderij in de Grote IJpolder, in wat nu het Westelijk Havengebied is. Daar waren wapens opgeslagen om te worden gebruikt voor het geval de bezetter zou besluiten de nabijgelegen dijk op te blazen.

Rühl en Viebahn maakten op basis van Brouwers verhaal een schetstekening van de situatie en gingen een dag later tot actie over. Op Oudejaarsdag 1944 trokken ze met een gewapende eenheid naar de boerderij. Daar aangekomen werd boerenzoon Jacob Moerkerken voor de keuze gesteld: óf hij wees de wapens aan, óf hijzelf werd opgepakt en de boerderij platgebrand.

Brouwer zei dat hij de beloningen van de Duitsers altijd had gedeeld met zijn kompanen van het verzet.

Nadat ze de wapens hadden gevonden, lieten ze de boer gaan zoals afgesproken. Wel verklaarde boerin Geertrui Moerkerken dat de Duitsers, die ook de boerenwoning waren binnengedrongen, ‘duizend gulden aan bankpapier, vijftig pakken met twaalf dozen lucifers, een pond boter en vlees’ hadden meegenomen.

Brouwer werd voor zijn verraad volgens Viebahn onder meer beloond met vierhonderd gulden, vijftig kilo kolen, brood, kaas en enkele andere levenswaren. Hij gaf na de oorlog toe nog wel meer geld en goederen te hebben ontvangen in ruil voor deze en andere inlichtingen. Maar, zei Brouwer, hij had die giften altijd gedeeld met zijn kompanen van het verzet. Zo zou hij helmen voor zijn medestrijders hebben aangeschaft en had hij naar eigen zeggen vijfhonderdzestig gulden besteed aan ‘de aankoop van sigaretten ten behoeve van het vendel van Vrij Nederland’.

Brouwer vertelde de Duitsers ook dat er wapens lagen in een van de grote pakhuizen aan het Entrepotdok 55, tegenover Artis. Ze gingen er kijken, maar vonden niets. ‘Jullie hebben geen wapens gevonden in het dok,’ zei Jan Willem Brouwer later tegen zijn ondervragers. ‘Maar toch liggen zij er wel.’

Op heterdaad betrapt aan de eettafel

Vlak voor of kort na dat eerste Duitse bezoek aan de pakhuizen noemde Brouwer voor het eerst de naam Cor de Jong (1920-1964). De Jong was ook een sectiecommandant van het VN-vendel en naast Tump en Vierveijzer een van de weinigen die op de hoogte waren van de exacte bergplaats van de wapens. Hoewel Brouwer De Jong goed kende uit de VN-organisatie, deed hij alsof het ging om een vage kennis van wie hij het adres niet kende.

Zes weken later, nadat hij had geprobeerd tijd te rekken, vertelde hij op 17 februari 1945 alsnog aan Rühl en Viebahn waar ze Cor de Jong konden vinden: schuin boven het garagebedrijf in de Sumatrastraat waar diens vader werkte. Diezelfde dag nog reden de Duitsers met twee auto’s naar het opgegeven adres. De omgeving van het huis werd afgezet door met machinepistolen bewapende soldaten. Viebahn en zijn mannen trapten de deur in en stormden de trap op.

Cor de Jong, instrumentmaker van beroep, was een twintiger met blond vlassig haar en een rond brilletje. Na de oorlog vertelde hij hoe hij op heterdaad werd betrapt aan zijn eettafel. Hij zat thuis in die dagen, zeer gedeprimeerd omdat een van zijn illegale medewerkers kort tevoren was gefusilleerd. ‘Ik zat aan tafel een pistool schoon te maken. Viebahn stormde binnen en riep: “Waar zijn de wapens.” Ik ontkende er iets van te weten.’ De SD’er probeerde het nu op rustiger toon, zei dat De Jong mocht gaan zitten, bood hem een sigaret aan en zei: ‘Vertel het nu maar, we weten dat jullie stenguns, geweren en mitrailleurpatronen hebben liggen op het Entrepotdok.’

Verrader Vrij Nederland
Bijzonder Gerechtshof Amsterdam, 20 september 1949 Kriminal Sekretär van de Sicherheitspolizei Emil Rühl (l) en SD-man Friedrich Viebahn, die Jan Willem Brouwer na zijn arrestatie verhoorden. Foto: National Archief.
Hitlersnorretje

De in de kamer aanwezige familieleden van De Jong werden naar de garage gebracht, met uitzondering van Cor zelf en zijn zuster, die met haar kind in de keuken werd opgesloten. Viebahn eiste dat De Jong de wapens zou aanwijzen en gaf ‘zijn erewoord als Duits soldaat’ dat hij hem in dat geval de gelegenheid zou geven om onder te duiken. De Jong ging akkoord, ‘om mensenlevens te sparen’ en ‘op voorwaarde dat de mannen die in de garage aan de Sumatrastraat waren opgesloten, onder wie mijn vader, zouden worden losgelaten.’ Viebahn stemde toe en De Jong werd in een van de auto’s geduwd waarna ze naar het Entrepotdok 55 scheurden.

Daar aangekomen werd hij geboeid en ‘aan een ijzeren staaf vastgemaakt’ door een ‘lange, slanke Nederlander in uniform met een Hitlersnorretje’. Waarschijnlijk ging het om Maarten Kuiper, de politieman, NSB’er en SS’er die twee maanden later Hannie Schaft zou vermoorden en na de oorlog de doodstraf kreeg. De Jong zei tegen zijn bewaker dat het niet nodig was om hem te boeien omdat hij er niet aan dacht om weg te lopen. ‘Daarop antwoordde die sarcastisch: “Dat hebben er al meerdere getracht, doch ik kan goed met een pistool overweg en zij hebben een gaatje in hun rug gekregen.”’

De wapens werden op aanwijzing van Cor de Jong gevonden op de zolder van een van de pakhuizen, verborgen achter balen stro. Het was een grote vangst: onder meer een raketwerper met veertien raketten, vijfenveertig stenguns met patronen, een mitrailleur met zevenenveertig banden, tien handgranaten, vijf nevelgranaten, revolvers en karabijnen. Daarnaast zeventig voedselpakketten met toast, margarine, suiker en snijkoek. Verder stroop, zeep en zestig pakjes shag met vloei. Ook aan het einde van de Hongerwinter beschikte de Vrij Nederland-groep kennelijk nog over flinke voedselvoorraden.

De wapens werden in een vrachtwagen geladen en afgevoerd. De mondvoorraad werd naar Huize Lydia gebracht aan het Roelof Hartplein, vertelde Viebahn na de oorlog tijdens zijn verhoor. Daar woonden in die tijd de zogenoemde Funkmädel, Nederlandse en Duitse vrouwen die voor de Duitsers werkten en ook in de Hongerwinter altijd goed te eten kregen. Cor de Jong werd ondanks de belofte aan Brouwer overgebracht naar het huis van bewaring aan de Weteringschans. Daar werd hij opgesloten op de afdeling die ‘het huis van de Hemelbestormers’ werd genoemd omdat de ene na de andere verzetsman uit de cel werd gehaald om te worden geëxecuteerd.

‘Een dikke man die veel kletste’, niet tegen de SD maar tegen ‘anderen’.

Aktentassen, helmen en een radio

De volgende dag, op zondag 18 februari, werd Cor de Jong verhoord door Rühl. Toen hij de Duitser vroeg hoe ze aan zijn adres waren gekomen, antwoordde die: ‘Ken je Wil en Simon?’ Die namen hadden de SD’ers gevonden in het boekje van Jan Willem Brouwer. Rühl omschreef Wil Vierveijzer als ‘een dikke man die veel kletste’, niet tegen de SD maar tegen ‘anderen’. De Jong, in zijn naoorlogse verhoor: ‘Rühl zei dat Wil iemand was die… en hij maakte een gebaar van borst vooruit. Ik begreep dat hij bedoelde dat Wil zich graag groot en interessant wil voordoen.’

Cor de Jong besloot mee te werken om ook de andere opslagplaatsen in handen van de Duitsers te spelen, nadat hem was beloofd dat hij dan zou worden vrijgelaten en dat het de Duitsers niet om de mensen ging maar om de wapens. Hij moest mee naar het huis van Simon Tump, maar die was gewaarschuwd na de inval op het Entrepotdok 55 en net als andere sectiecommandanten van VN ondergedoken. Daarop ging het hele gezelschap op weg naar de modelslagerij van Henk Aarsman op Hoofdweg 51 – slagzin: ‘Wat Napoleon was onder de vorsten, is Aarsmans worst onder de worsten’. Om kwart over acht ’s avonds klopten de Duitsers aan.

De slager deed open. Zijn vrouw Gré en onderduiker Wil Vierveijzer zagen meteen dat het de SD was, waarop Wil via de keuken naar de tuin rende. Viebahn ging achter hem aan en loste een paar schoten op de vluchtende onderduiker, maar die ontkwam via de winkel van kruidenier Bol, twee huizen verder. Nadat er huiszoeking was gedaan waarbij aktentassen, helmen en een radio in beslag werden genomen, werd slager Henk Aarsman meegenomen. ‘Ik vroeg nog of ik Henk een overjas mocht meegeven,’ zei Gré Aarsman (1912-1976) tijdens haar verhoor na de oorlog. ‘Maar mij werd gezegd dat ik mijn mond moest houden.’

Papiertje met namen

De Duitse ondervragers hadden beet. Ze waren vastbesloten nu alle wapendepots van de VN-organisatie op te rollen. Dus ontboden ze slagersvrouw Gré op maandag 19 februari in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, waar haar man de nacht had doorgebracht. Ze trof Cor de Jong met de SD’er Rühl aan een tafeltje in een verhoorcel. De Jong probeerde haar gerust te stellen en zei dat ze niet bang hoefde te zijn, ze hoefde alleen maar haar medewerking verlenen bij het opsporen van wapens.

Toen gebeurde er iets wonderlijks: Cor de Jong kreeg van Rühl een papiertje waarop hij de namen en adressen moest schrijven van de VN-strijders die wisten waar wapens waren verborgen. De Duitser zei dat hij de namen niet hoefde te zien en draaide zich om dat te benadrukken demonstratief af van de scène.

Het papiertje waarop Cor de Jong de adressen schreef van VN-medewerkers, waaronder dat van Jan Willem Brouwer en van het hoofdkwartier aan de Reguliersgracht, zit nog steeds in het dossier in het Nationaal Archief. Achterop heeft Gré Aarsman geschreven: ‘Dit papiertje met namen moest ik weggooien van Cor en van Rühl.’ Iets wat ze dus niet heeft gedaan.

De ongeruste slagersvrouw ging die dag de hele stad door op zoek naar de commandanten op het lijstje: ze moest ze ervan overtuigen de wapendepots op te geven zodat Cor de Jong en haar man Henk zouden vrijkomen. Ze trof niet een van de commandanten thuis, ze waren getipt en ondergedoken. In de loop van de middag belde Gré aan bij Reguliersgracht 18, waar ze Sander Wellensiek vertelde over haar gesprek met Cor de Jong en Rühl. ‘Dat had ik niet van De Jong verwacht,’ zei Wellensiek, maar hij zei ook dat hij haar niet kon helpen.

Een dag later kwam Brouwer terug met de boodschap van zijn ‘kennis’ – in feite SD’er Rühl – dat Henk Aarsman alleen zou worden vrijgelaten als het verzet de wapens zou opgeven.

Gré had meer succes toen ze in Sloten op bezoek ging bij Thijs Sol, die wel vaker onderdak verschafte aan leden van de organisatie. Daar trof ze de VN-strijders Simon Tump, Krijn Jongejans en Wil Vierveijzer. De drie weigerden te zeggen waar de wapens verborgen waren, ze ‘kenden de smoesjes van de SD’ en zouden er ‘niet intrappen’. Gré moest maar aan Rühl vertellen dat ze de mannen niet had kunnen vinden.

Na het vertrek van Tump en Jongejans bleven Gré en Wil Vierveijzer samen achter. De twee kenden elkaar goed na Wils jarenlange onderduik bij de familie Aarsman aan de Hoofdweg – er werd in verzetskringen zelfs geroddeld over een buitenechtelijke verhouding – en ze bespraken het gevaar dat Henk liep. Vierveijzer zei sussend dat Gré geen geloof moest hechten aan de dreigementen van de SD’er. Maar zij was niet overtuigd: Rühl had tegen haar gezegd dat het maar goed was dat zij was langsgekomen in het Huis van Bewaring, omdat haar man er anders niet meer zou zijn geweest.

Onder de keukenvloer

Diezelfde middag vond Jan Willem Brouwer bij thuiskomst een briefje van Wil Vierveijzer met het verzoek bij hem langs te komen op het onderduikadres in Sloten. Na wat heen en weer gepraat besloten de twee dat een poging in het werk moest worden gesteld om slager Aarsman via bemiddeling van een ‘kennis’ van Brouwer vrij te krijgen – Brouwer vertelde ook nu niet dat hij al maanden met de SD samenwerkte. Vierveijzer vertrouwde zijn voormalige ondergeschikte bij het vendel vanwege diens illegale activiteiten en de aanbeveling van de Centrale Leiding. Een dag later kwam Brouwer terug met de boodschap van zijn ‘kennis’ – in feite SD’er Rühl – dat Henk Aarsman alleen zou worden vrijgelaten als het verzet de wapens zou opgeven.

Ze wisten precies onder welke vloerplanken in de keuken ze de wapens konden vinden.

Vierveijzer verkeerde in tweestrijd. ‘Na rijkelijk overleg met mijzelf en voor ogen houdende de zeer grote mogelijkheid dat mijn vriend Henk zou worden gefusilleerd heb ik aan Brouwer verteld waar de wapens lagen: onder de keukenvloer op Paramaribostraat 27-bel,’ zei hij tijdens een verhoor na de oorlog. Het ging om ‘twaalf of veertien stenguns met munitie en enkele handgranaten’. Een ‘vliegende brigade’ viel binnen in de Paramaribostraat in Amsterdam-West. Ze wisten volgens de buren precies onder welke vloerplanken in de keuken ze de wapens konden vinden.

De Duitsers hielden zich deels aan hun woord: slager Aarsman werd de volgende dag vrijgelaten, maar Cor de Jong bleef vastzitten en zou pas op 6 mei 1945, een dag na de bevrijding, als vrij man het Huis van Bewaring uitlopen.

De onrust bij de top van het verzet in Amsterdam was groot. Op 21 februari 1945 was er een overleg tussen de Centrale Leiding van Vrij Nederland en Jacoba van Tongeren, de legendarische ‘bonnenkoningin’ en commandant van de Groep 2000. Van Tongeren wilde weten welke namen er precies op het briefje van Cor de Jong stonden en ze bedacht een list. Ze vroeg kruidenier Pieter Bol, een buurman de familie Aarsman, om Gré Aarsman bij zich thuis uit te nodigen. Zogenaamd om haar te helpen, in werkelijkheid om haar uit te horen over haar verhoor bij de SD. Jacoba van Tongeren zat in een aangrenzende kamer zodat zij het gesprek kon afluisteren. Maar veel leverde het niet op: de mensen op Gré’s briefje waren of ondergedoken of opgepakt en de wapenopslagplaatsen waren alle ontmanteld.

Met de nek aangekeken

Tweeënhalve maand later werd Amsterdam bevrijd. Er zijn verhalen dat Jan Willem Brouwer na de schietpartij op de Dam hielp met de ontwapening van de officieren van de Kriegsmarine die het vuur op de feestende menigte hadden geopend vanuit de Groote Club aan de Dam. Ook duikt hij in de politiearchieven op omdat hij als commandant van de 1e compagnie van het Vrij Nederland Vendel op 11 mei om vijf over negen ’s avonds twee dieven in bewaring stelde.

Dat was de laatste keer dat Brouwer als verzetsstrijder een rol speelde. Op 2 juni 1945 werd hij opgepakt in de commandopost van Vrij Nederland aan de Nieuwe Looiersstraat 9, op verdenking van verraad en hulp aan de vijand. Hij werd opgesloten in het Huis van Bewaring aan de Weteringsschans, waaruit de maand daarvoor Cor de Jong, Arie van Namen en alle andere verzetsstrijders waren vrijgelaten.

‘We werden door onze buren met de nek aangekeken,’ zegt zoon Jan Willem. ‘Er was geen geld, onze grootouders betaalden de huur.’

De kinderen van Jan Willem Brouwer herinneren zich dat hun moeder pas lang na de oorlog iets losliet over die dramatische maanden vlak na de bevrijding. ‘We werden door onze buren met de nek aangekeken,’ zegt zoon Jan Willem. ‘Er was geen geld, onze grootouders betaalden de huur,’ vult dochter Marianne aan.

Het politieonderzoek tegen Brouwer – en ook tegen Wil Vierveijzer, die tegelijkertijd was opgepakt – werd gedaan door drie voormalige medestrijders uit het VN-Vendel: Simon Tump, Krijn Jongejans en Cor Houweling, die allen na de bevrijding weer bij de politie actief waren geworden. Zij hadden moeten onderduiken nadat Brouwer had gepraat en waren er dus bijzonder op gebrand om hem – en ook Wil Vierveijzer, die als medeschuldige werd gezien – wegens verraad te laten veroordelen.

‘Huichelaarster die je bent!’

Gré Aarsman werd begin juni ontboden en verhoord door haar vroegere kameraden van Vrij Nederland, nu politierechercheurs. Ze beschreef in een uitgebreid verslag hoe haar ondervragers probeerden de schuld van het verraad op Wil Vierveijzer te schuiven. Hij zou het briefje met hun namen aan haar hebben gegeven, reden waarom ze halsoverkop hadden moeten onderduiken. ‘Ik antwoordde: ik heb niet één, maar dan ook niet één naam van Wil opgekregen. Krijn Jongejans riep toen: “Leugenaarster, huichelaarster, die je bent!”’

Ze dreigden Gré te arresteren als ze niet wilde bekennen. Om haar versie van het verhaal te verifiëren, gingen de rechercheurs naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans om Jan Willem Brouwer en Wil Vierveijzer te verhoren. Toen ze terugkwamen, was de stemming omgeslagen. Brouwer had alles bekend, vertelde rechercheur Cor Houweling. ‘Ik kon hem zó wel doodschieten.’ Gré was meer verbijsterd over dat verraad dan opgelucht over het feit dat zijzelf en Wil Vierveijzer nu vrijuit gingen, schreef ze in haar verslag. ‘Hoe kon Jan toch Wil verraden? Jan Brouwer was een versliecheraar, hij had alles verraden voor geld en eten.’ Na dat voor haar zeer pijnlijke verhoor werd ze verder niet vervolgd.

Verrader Vrij Nederland
‘Een dikke man die veel kletste’ Wil Vierveijzer zat na de oorlog maanden in voorarrest wegens het verraad van Vrij Nederland, dat de politie op hem probeerde te schuiven. Foto: privéarchief Hans Aarsman.
‘Het was één rotte bende’

Volkskrant-medewerker en voormalig fotograaf Hans Aarsman is de zoon van Henk en Gré. Hij vertelt dat zijn vader op zondagavonden bij de borrel heel soms over de oorlog sprak, ‘als hij er een paar op had.’ Voor Aarsman en zijn broer waren dat vooral spannende verhalen over een vader die ongeschoren uit de gevangenis kwam, bij een kapper binnenliep, vertelde dat hij in de bak had gezeten, geen geld bij zich had en dat die man hem dus niet wilde scheren. Maar zo’n anekdote was steevast de opmaat tot opmerkingen als: ‘Het was één rotte bende, je krijgt stank voor dank, ik doe zoiets nooit meer.’ Terwijl de jongens Aarsman dachten: ‘Juist wél doen. Wij waren er trots op.’

De oorlog klonk nog lang door in het gezin Aarsman, maar vooral indirect. ‘Mijn ouders zeiden altijd dingen als: “De muren hebben oren”, en “de vijand slaapt nooit”. Wij hadden geen idee en dachten alleen maar: wat is dat voor achterlijk gedoe.’

‘Ik snap niet dat hij er nooit iets over heeft verteld, er was toch behalve veel ellende ook genoeg om trots op te zijn.’

Het contact met Wil Vierveijzer was na de bevrijding geheel verbroken. Vierveijzer zou worden ontslagen van rechtsvervolging, maar pas op 24 mei 1946. Een straf werd in zijn geval ‘niet gerechtvaardigd’ geacht. Wel had hij maanden in voorarrest gezeten – moeilijk te verteren voor een verzetsman, die wist dat landgenoten die geen poot hadden uitgestoken tijdens de bezetting en ook veel collaborateurs ondertussen vrij rondliepen. In een brief aan zijn ouders vanuit het Huis van Bewaring beklaagde hij zich bitter over ‘de ellende waarin ik ben komen te verkeren’.  Na zijn vrijlating werd Vierveijzer onderofficier in het leger. In Indië nam hij deel aan de ‘politionele acties’.

Hij trouwde in Batavia, keerde terug naar Nederland en zou de rest van zijn werkzame leven militair blijven. Zijn kinderen hoorden na de oorlog nooit een woord over de ervaringen van hun vader in het verzet en in de gevangenis. ‘Die geschiedenis is wazig voor ons,’ zegt zoon Martin. ‘Die man was zo gesloten, zo geblokkeerd,’ vult dochter Leontine aan. ‘Een heel moeilijke en eigenzinnige vader. Ik snap niet dat hij er nooit iets over heeft verteld, er was toch behalve veel ellende ook genoeg om trots op te zijn.’

Onverteerbaar

De enige die overbleef als verdachte van het verraad van de wapendepots was Jan Willem Brouwer en voor hem zag het er slecht uit. De aanklager bij de bijzondere rechtspleging – de rechtbank die oordeelde over ‘foute’ Nederlanders – eiste zes jaar cel en ontzegging voor het leven van het actieve en passieve kiesrecht. Tijdens de zitting in een stampvolle rechtszaal zaten op de perstribune vertegenwoordigers van alle landelijke dagbladen.

Voor de top van Vrij Nederland was het onverteerbaar dat een van hun verzetsmensen zou worden veroordeeld, en dan nog wel mede op grond van getuigenissen van de oorlogsmisdadigers Rühl, Viebahn en Mollis. VN-man Wellensiek hield een pleidooi ter verdediging van Brouwer. ‘Ik ken verdachte vanaf zijn zestiende, al in 1940 maakte hij deel uit van een inlichtingendienst die ik had opgericht. Ik acht hem niet in staat om een verradersrol te spelen. Hij heeft de hele oorlog illegaal gewerkt en een actieve rol in het verzet gehad. De leiding van Vrij Nederland vertrouwt hem nog steeds volkomen.’

Ook Henk van Randwijk kwam op voor zijn voormalige medestrijder. Hij hield de rechters voor dat de psychische druk van de Sicherheitsdienst te groot moest zijn geweest. Van Randwijk sprak als ervaringsdeskundige: hij was verhoord door hetzelfde duo Viebahn en Rühl. Hij noemde Rühl een ‘meester in de tactiek van psychische intimidatie’. Viebahn zou hem hebben gedreigd met het concentratiekamp.

Dreigen en onder druk zetten hoorden tot in het laatste oorlogsjaar tot de gebruikelijke tactieken – fysiek geweld werd minder toegepast dan in de eerdere bezettingsjaren – en als de Duitsers iets anders verklaarden, dan ‘liegen zij’. Een verslaggever van Trouw noteerde hoe Viebahn na die laatste opmerking van Van Randwijk ‘als een duveltje uit een doosje omhoogschoot en met luide schalstem mededeelde dat hij zich “angegriffen” voelde.’

Viebahn schoot omhoog ‘als een duveltje uit een doosje’ en deelde mee ‘met luide schalstem mededeelde dat hij zich “angegriffen” voelde.’

De president gaf hem het woord en Viebahn kwam met een voor Van Randwijk zeer beschadigende beschuldiging. In de aanloop naar de zitting was de grote man van Vrij Nederland volgens de Duitser op bezoek geweest in het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg en had daar toegang gekregen tot de twee Duitse gevangenen en collaborateur Mollis. Volgens Viebahn had Van Randwijk hen gevraagd om te verklaren dat ze Jan Willem Brouwer onder grote druk hadden gezet om een verradersrol te spelen. Dan zou Van Randwijk op zijn beurt een goed woordje voor hén doen. Van Randwijk noemde dat ‘de meest smerige en pertinente leugen’ die hij ooit had gehoord, maar het kwaad was al geschied.

Hartstochtelijk pleidooi

Zo draaiden de rollen om. Verzetsheld Van Randwijk had zich schuldig gemaakt aan beïnvloeding van getuigen terwijl oorlogsmisdadiger Viebahn tegenover de rechter kon volhouden dat hij ‘slechts de waarheid wenste te spreken’.

Twee dagen na de zitting probeerde Van Randwijk de door hemzelf aangerichte schade te herstellen in een brief aan de president van het Bijzondere Gerechtshof, Bastiaan De Gaay Fortman. Hij was de vader van W.F. (‘Gaius’) de Gaay Fortman, de latere minister die in 1943 als redacteur bij Vrij Nederland betrokken raakte en ten tijde van de zaak-Brouwer aan het blad verbonden was. Met andere woorden: de lijnen waren kort. De brief van Van Randwijk leest als een hartstochtelijk pleidooi voor zijn verzetskameraad. Brouwer kon volgens hem geen kant op, als hij was ondergedoken zou de SD ongetwijfeld zijn binnengevallen op Reguliersgracht 18, waar zijn zus Mies werkte. ‘Ik kan u met de grootste nadruk verzekeren dat dit catastrofale gevolgen zou hebben gehad voor onze hele organisatie.’

Hij gaf toe dat Brouwer strategische fouten had gemaakt en dat er zeker geen sprake was van heldenfeiten, maar ‘sinds wanneer mag men van zijn naaste eisen om een held te zijn?’ De Gaay Fortman veroordeelde Jan Willem Brouwer ondanks het pleidooi van Van Randwijk tot 1 jaar gevangenisstraf en zes maanden ontzetting uit het kiesrecht.

Toen Brouwer in beroep ging bij de Raad van Cassatie in Den Haag, bleek hoezeer het optreden van Van Randwijk zijn zaak had geschaad. ‘Dat van Randwijk de Duitse getuigen in de gevangenis heeft bezocht en volgens hun verklaring druk heeft uitgeoefend om voor de verdachte gunstige verklaringen af te leggen, geeft te denken,’ zei aanklager mr. De Gruyter.
Advocaat van Brouwer was ditmaal Arie van Namen, de nummer twee uit de VN-organisatie. Van Namen was van onbesproken gedrag, had in de laatste maanden van de oorlog ook in het Huis van Bewaring gezeten en kende Viebahn en Rühl omdat ook hij door die twee was verhoord.

Toen Brouwer in beroep ging bij de Raad van Cassatie in Den Haag, bleek hoezeer het optreden van Van Randwijk zijn zaak had geschaad.

Hij richtte in zijn pleidooi de pijlen op de ex-verzetsmannen Houweling, Tump en Jongejans, die als rechercheurs het onderzoek tegen Brouwer hadden geleid en volgens hem bevooroordeeld waren. De drie waren tijdens de bezetting in onmin geraakt met de Centrale Leiding van Vrij Nederland. Volgens Van Namen waren ze ‘gedesavoueerd voor hun gedrag in het voorjaar van 1945, toen ze waren onderdoken en hun commando in de steek lieten’. Van Namen schilderde het drietal denigrerend af als ‘Dolle Dinsdag Ruiters’ die zich pas na september 1944, toen de Duitsers al bijna verslagen waren, bij het verzet hadden aangesloten.

Wat er precies is voorgevallen tussen het drietal en de Centrale Leiding in de laatste oorlogsmaanden is onduidelijk. Wel schrijft Van Randwijk in een brief dat ‘er over de gedragingen van deze heren ook wel het een en ander te zeggen valt, maar het lust me niet in deze smeerboel te gaan roeren’. Een aanwijzing is ook te vinden in het dagboek van Gré Aarsman als zij over het drietal suggereert dat ze tijdens de oorlog niet brandschoon waren geweest. ‘Bij sommige stunts de boel bestelen of schapen jatten en ze dan door Henk (haar man, de slager, red.) willen laten slachten.’

Volgens Van Namen was er kortom sprake van een wraakactie tegen Brouwer van ‘een kleine en bevooroordeelde groep’ die erop uit was hem ‘zover mogelijk in de problemen te duwen’. Dit had er volgens Van Namen toe geleid dat de zaak ‘uitermate was vertroebeld’.

Een typische binnenvetter

De Raad van Cassatie verwees de zaak terug naar het Bijzondere Hof in Den Haag, en daar besloten de rechters de zaak voor te leggen aan de Ereraad van het Verzet. Dat was in lijn met de wens van Henk van Randwijk die vond dat gewone rechters die niet in de illegaliteit hadden gezeten, moeilijk tot een juist oordeel konden komen. Immers, ‘om de daden van illegale werkers te beoordelen, moet men zelf illegaal hebben gewerkt, de SD en zijn methoden uit ervaring kennen, de vertwijfelingen kennen’, schreef hij in een vlammend voorpagina-artikel ‘Verrader of verraden, illegale werkers voor de rechter’. In dat stuk in Vrij Nederland voer hij uit over de schandalige manier waarop na de oorlog met verzetsmensen werd omgegaan.

De ereraad, die bestond uit vooraanstaande verzetsmensen die Van Randwijk en Van Namen persoonlijk kenden, oordeelde dat Brouwer ‘een illegaal werker van formaat’ was geweest die nooit ‘intentioneel verraad’ had gepleegd. Maar zijn optreden nadat hij in november 1944 door de Duitsers op vrije voeten was gesteld, was niettemin ‘onaanvaardbaar’. Hij had ‘essentieel verkeerde keuzes’ gemaakt die ‘verwijtbaar’ waren. ‘Hij was tegen de situatie niet opgewassen,’ was het oordeel. Volgens de ereraad had Brouwer zijn zus Mies en Sander Wellensiek moeten waarschuwen en had het VN-hoofdkwartier Reguliersgracht 18 meteen moeten worden ontruimd.

De ereraad oordeelde dat Brouwer ‘een illegaal werker van formaat’ was geweest die nooit ‘intentioneel verraad’ had gepleegd.

Bovendien verweet de ereraad Brouwer dat hij na de oorlog geen schoon schip had gemaakt en had geleefd in de hoop dat ‘het verleden werd overspoeld door de gebeurtenissen tijdens en na de bevrijding’. Men adviseerde een gevangenisstraf van negen maanden (de duur van zijn voorarrest) en drie maanden voorwaardelijk, wat door de rechtbank werd overgenomen. Van Randwijk kreeg in een apart proces-verbaal een schrobbering voor zijn bezoeken aan de getuigen, zo hoorde biograaf Paul Koedijk.

Met het vonnis kwam na meer dan twee jaar een einde aan een treurige en voor de voormalige verzetsorganisatie Vrij Nederland beschamende episode. ‘Nadat mijn vader weer vrij man was, heeft hij thuis niets verteld, alleen maar gehuild,’ hoorde dochter Marianne later van haar moeder. Ondanks zijn veroordeling werd hij al snel weer actief bij de Binnenlandse Strijdkrachten.

‘Met een deel van zijn oude kameraden bleef de relatie goed,’ zegt Marianne. ‘We gingen vaak op bezoek bij ome Henk van Randwijk of spelen in de tuin bij Wellensiek.’ Zoon Jan Willem jr. meent te begrijpen waarom zijn vader nooit de hulp van zijn kameraden in het verzet had ingeroepen toen hij na zijn aanhouding op de Wiegbrug in de problemen was gekomen. ‘Mijn vader was een typische binnenvetter. Hij wilde altijd alles alleen oplossen en daarmee is hij ditmaal in de fout gegaan.’

Vrij Nederland-redacteuren Harm Ede Botje en Mischa Cohen doken in de verborgen geschiedenis van het verzetsblad en gaan op 5 mei in gesprek met nabestaanden van direct betrokken en met Van Randwijk-biograaf Paul Koedijk. Huizen van Verzet, 13:00 – 14:00, Entrepotdok 55A