Een potentiële verhoorscène, in de niet zo verre toekomst. Een verdachte (m/v) zit in een stoel, zijn wijs- en middelvinger omklemd door clips die huidgeleiding en hartslag meten. Een gespecialiseerde rechercheur legt stellingen voor over het misdrijf, terwijl op een beeldscherm de genoemde moordwapens een voor een voorbij komen.

‘Meneer De Wit is vermoord met een keukenmes.’

‘Meneer De Wit is vermoord met een jachtgeweer.’

‘Meneer De Wit is vermoord met een bijl.’

‘Meneer De Wit is vermoord met een honkbalknuppel.’

‘Meneer De Wit is vermoord met een pistool.’

Schouw van het lichaam heeft uitgewezen dat meneer De Wit is doodgeschoten met een jachtgeweer. De rechercheurs onderzoeken of dat ‘juiste’ moordscenario bij de verdachte resulteert in een fysieke reactie die typisch is voor herkenning. Oftewel, beschikt deze verdachte over kennis die alleen de dader of een andere betrokkene kan hebben?

Het is op dit moment een fictieve verhoorscène. Voor Nederland althans, in Japan wordt de techniek – geheugendetectie genoemd – jaarlijks bij zo’n vijfduizend zaken gebruikt in het rechercheproces.

Een aandachtsopkikker laat fysieke sporen na, resulteert in subtiel klamme handjes, meetbaar als verandering in huidgeleiding.

Geheugendetectie is het doordachte zusje van leugendetectie. Het is gebaseerd op twee principes. Eén: herkenning brengt bij mensen – en ook bij andere dieren overigens – een meetbare fysieke reactie teweeg. En twee: specifieke details van een misdrijf, een moordwapen bijvoorbeeld, leiden alleen tot herkenning bij een dader of andere ingewijde. De techniek wordt al decennia onderzocht in verschillende labstudies en heeft daar zijn sporen verdiend.

De afgelopen vier jaar hield psycholoog Linda Geven dat onderzoek kritisch tegen het licht: houden de resultaten ook stand in een minder geforceerde situatie? Ja, concludeert ze in het proefschrift waar ze 6 september op promoveert bij de Universiteit van Amsterdam. Geven: ‘De test is betrouwbaar en zou een nuttige bijdrage kunnen leveren in het rechercheproces.’

Wat kan geheugendetectie de politie bieden? En moeten we dat willen?

Een betrouwbare maat

Herkenning brengt het lichaam onwillekeurig in beweging. Denk bijvoorbeeld aan een rumoerig feestje waar je aandacht wordt gegrepen als je mensen een tafeltje verderop je naam hoort noemen. Zo’n aandachtsopkikker laat fysieke sporen na, resulteert in subtiel klamme handjes, meetbaar als verandering in huidgeleiding.

Wanneer dat gebeurt in een compromitterende situatie, bijvoorbeeld bij herkenning van een moordwapen tijdens een politieverhoor, dan volgt op die piek in huidgeleiding steevast een daling in de hartslag. Geven: ‘De verdachte onderdrukt die herkenning en maant zijn lijf tot kalmte. Dat zorgt voor het specifieke herkenningspatroon van een snelle piek in huidgeleiding, gevolgd door een dip in de hartslag.’

‘Dat piekje in huidgeleiding is niet te faken.’

Het is een betrouwbare maat, constateert ze. Hoe betrouwbaar, hangt af van de hoeveelheid vragen die een verdachte krijgt voorgelegd, de hoeveelheid antwoordopties per vraag en hoe doordacht de vragen zijn.

Geven onderzocht low-tech geheugendetectie, ze mat huidgeleiding en hartslag. Daarnaast bestaat een high-tech-variant die hersenactiviteit meet om herkenning op te sporen. Geven: ‘Beide meten een indirecte maat van herkenning en zijn even effectief. Ik heb de low-tech-variant onderzocht omdat ik denk dat je dingen niet ingewikkelder moet maken dan ze zijn.’

Wie heeft daderkennis en wie niet?

De promovenda denkt dat geheugendetectie een belangrijke rol kan vervullen in de beginfase van een rechercheproces. Wie heeft daderkennis en wie niet? Op wie zou het onderzoek zich verder kunnen toespitsen en, misschien wel net zo belangrijk, op wie niet? ‘Dat piekje in huidgeleiding is niet te faken, blijkt uit twee studies in mijn proefschrift, dus geheugendetectie maakt ook duidelijk wie niet beschikt over kennis die een dader zou hebben. Ik vond in mijn onderzoek ook aanwijzingen dat de techniek kan helpen valse bekentenissen door te prikken.’

Om tot deze inzichten te komen heeft Geven zich de afgelopen jaren in vreemde bochten gewrongen. Ze wilde afrekenen met de geforceerde manier waarop geheugendetectie van oudsher wordt onderzocht. Daarbij werden ‘verdachten’ getest nadat ze in opdracht van de onderzoeksleider een lab in waren geslopen om bijvoorbeeld een sieraad of envelopje met geld te ontvreemden. ‘Niet echt realistisch, want veel misdadigers besluiten zelf tot hun daad en begaan die niet in opdracht van een autoriteit,’ aldus Geven.

‘In ons rechtssysteem willen we voorkomen dat verdachten onder druk worden gezet om te verklaren.’

Maar ja, hoe krijg je mensen zo ver om spontaan een ‘misdrijf’ te begaan? Geven liet proefpersonen meedoen aan een quiz, bestaande uit tien vragen. Om jullie feitenkennis te testen, maakte ze de deelnemers wijs. Alleen degenen die alle tien de vragen goed hebben, zouden een beloning van vijf euro krijgen, vertelde ze verder. En: de quiz moest parate kennis testen, googelen was dus niet de bedoeling, impliceerde ze.

De eerste acht vragen waren inkoppertjes: in welke stad staat Buckingham palace? Uit welke film komt het liedje ‘Hakuna Matata’? Maar het venijn zat hem in de staart. Wie heeft het woord ‘dinosaurus’ bedacht? En wie is de auteur van het boek Prairie tale: A Memoir. Geven: ‘Dat waren twee vragen waarvan we wisten dat bijna niemand het antwoord paraat had. Degenen die alle tien de vragen goed hadden, moesten dus haast wel hebben gegoogeld, hebben valsgespeeld.’

37 procent van de proefpersonen – psychologiestudenten die studiepunten kregen voor deelname – had alle tien de vragen goed. Geven confronteerde hen met haar vermoedens van hun wandaad en droeg hen op deel te nemen aan een geheugendetectietest. Daarin toetste ze de ‘daderkennis’ van de valsspelers. Vijf mogelijke bedenkers van de term dinosaurus passeerden de revue. Een daarvan was Richard Owen, de paleontoloog die de dieren in 1842 hun naam gaf, zo is althans te lezen in de zoekresultaten van google.

Bij de valsspelers, die de naam even daarvoor nog hadden opgezocht, veroorzaakte ‘Richard Owen’ het herkenningspatroon, terwijl die naam de ‘eerlijke’ deelnemers koud liet. Richard Owen kwam hen immers net zo onbekend voor als de andere antwoordmogelijkheden. De uitkomsten van Geven, kortom, kwamen precies overeen met die van eerder geheugendetectie-onderzoek met het geforceerde-misdaad-paradigma.

Hoewel Gevens onderzoek een realistischer vervolgstap is, zijn we er daarmee nog niet, vindt ze. Ze zou de techniek nu graag toetsen bij echte misdadigers. Bij mensen die op heterdaad betrapt zijn bij hun misstap. ‘Dan weet je dat het daders zijn en kan je toetsen of de resultaten ook consistent zijn in het echte leven.’

Inbreuk op het zwijgrecht

Waar Geven geheugendetectie beschouwt als een techniek die het rechercheproces eerlijker zal maken en justitie kan behoeden voor rechterlijke dwaling door bijvoorbeeld tunnelvisie of valse verklaringen, vrezen anderen juist het tegenovergestelde. ‘In ons rechtssysteem willen we voorkomen dat verdachten onder druk worden gezet om te verklaren,’ aldus jurist Dave van Toor, die twee jaar geleden aan de Radboud Universiteit promoveerde op een mensenrechtelijk proefschrift over geheugendetectie. ‘Druk werkt valse verklaringen in de hand. Om druk uit te sluiten, hebben verdachten het recht te zwijgen. Wanneer we op deze manier iets uit iemands geheugen trekken, maken we inbreuk op dat zwijgrecht. Een verdachte is allereerst mens, dan verdachte en soms dader en zo moet je hem ook behandelen.’

‘Het zwijgrecht houdt ook verband met het uitgangspunt dat niemand hoeft bij te dragen aan zijn eigen veroordeling.’

Zou vrijwillige geheugendetectie dan soelaas bieden? ‘Nee,’ stelt Peter van Koppen, hoogleraar rechtspsychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. ‘Vrijwillig bestaat niet. Kijk maar naar België, waar de onbetrouwbare leugendetector zogenaamd vrijwillig wordt gebruikt door de politie. Wie weigert mee te werken, is bij voorbaat verdacht: wat heb je te verbergen?’

‘Blauw is goed. Nu nog het merk’

Een belangrijk fundament van het zwijgrecht is de notie dat dwang leidt tot valse verklaringen. Maar geheugendetectie kan valse verklaringen juist doorprikken, toonde Geven aan.

Moet het zwijgrecht dan toch ook opgaan voor deze nieuwe techniek? Van Koppen vindt van wel: ‘Het zwijgrecht houdt ook verband met het uitgangspunt dat niemand hoeft bij te dragen aan zijn eigen veroordeling. Het openbaar ministerie verdenkt iemand van een misdrijf en verzoekt de rechter om toestemming die verdachte iets vreselijks aan te doen, van zijn vrijheid te beroven, bijvoorbeeld. Dan is het aan het OM om te onderbouwen dat dat verzoek legitiem is.’

Jurist Dave van Toor ziet naast die fundamentele bezwaren ook praktische beren op de weg. ‘Zo’n techniek biedt de politie meer macht, terwijl we weten dat er niet altijd zorgvuldig wordt omgegaan met die macht.’

Politieagenten kunnen daderkennis lekken naar een verdachte en die vervolgens detecteren, zonder dat dat is terug te lezen in het proces-verbaal.

Processen-verbaal geven bijvoorbeeld slechts een kwart weer van wat er gebeurt tijdens een verhoor, zo brachten het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving en de Universiteit Leiden in 2015 in kaart. Dat dat problematisch kan zijn, illustreert een transcript (dus niet het proces-verbaal) van een verhoor uit een zaak die bekend staat als de Arnhemse villamoord. De verhoorders ondervragen Ömer, die ze ervan verdenken een moordenaar naar de plaats delict te hebben gebracht, over de auto waarmee hij dat zou hebben gedaan.

Verhoorder: ‘Was je met je eigen auto?’

Ömer (spreekt niet goed Nederlands): ‘Ja. Ik heb een eigen auto. Mercedes.’

Verhoorder: ‘Je liegt weer. Je liegt!’

Er volgt gesteggel over de auto, waarbij Ömer uiteindelijk suggereert dat er dan misschien meerdere auto’s waren gebruikt en een daarvan bijvoorbeeld een witte Mitsubishi was.

Verhoorder: ‘Het was geen Mitsubishi.’

Ömer: ‘Ford Scorpio blauw.’

Verhoorder: ‘Nee. Geen Ford Scorpio. Blauw is goed. Ik zal je helpen. Nu nog het merk.’

Zo wordt Ömer langzaamaan gemasseerd om de belastende verklaring af te leggen waar de politie naar zocht, zo constateerde Van Koppens onderzoeksgroep Gerede Twijfel. Een geheugendetectie-equivalent van bovenstaande interactie is niet moeilijk te verzinnen. Politieagenten kunnen daderkennis lekken naar een verdachte en die vervolgens detecteren, zonder dat dat is terug te lezen in het proces-verbaal. Daarnaast verspreidt daderkennis zich via reguliere en sociale media, hetgeen de geheugendetectie kan vertroebelen.

Hard bewijs

Voor promovenda Geven vormen de bezwaren uitdagingen, geen breekpunten. ‘Het zou aanpassing vergen van het rechercheproces. Je zou de geheugendetectie kunnen laten uitvoeren door mensen die daar specifiek voor zijn opgeleid en die verder niet betrokken zijn bij de zaak. Daarnaast zou de politie terughoudender moeten zijn in wat ze naar buiten brengen over een misdrijf.’

Ten slotte toonde Geven dat geheugendetectie ook kan werken met vragen die gedetailleerder zijn dan wat doorgaans naar buiten komt over een misdrijf. Dus niet: is de dader lopend gevlucht, of met auto, fiets, scooter of motor? Maar: was de vluchtauto een Citroën, Renault, Porsche, Toyota of Peugeot.

Deze waarborgen trekken Van Toor nog steeds niet over de streep. ‘Het gebruik van geheugendetectie is relatief eenvoudig en daarmee aantrekkelijker dan echt recherchewerk als het infiltreren in een criminele organisatie of sporen naar belastende e-mails, gecodeerde telefoongesprekken, vingerafdrukken of DNA. Terwijl dat soort hard bewijs het meest betrouwbaar is en juist de norm zou moeten zijn in een zaak.’