Het is 2030. Melkkoe Berta staat in de hypermoderne stal van een intensieve melkveehouderij met 138 andere koeien. Ze is gefokt om bijna tienduizend liter melk per jaar te geven, of 27 liter per dag.

Berta 2030 staat minder vaak in de wei dan haar voorouder Berta 2018. Het aantal kleine extensieve bedrijven is sindsdien meer dan gehalveerd. Berta 2030 geeft 13 procent meer melk dan de toenmalige generatie, en het bedrijf waarop ze leeft, heeft ruim een derde meer koeien.

Dit is het toekomstbeeld van FrieslandCampina, uit de glazen bol van zuivelonderzoeker Alfons Beldman van Wageningen University & Research (WUR). In opdracht van Nederlands grootste melkbedrijf rekende hij vier toekomstscenario’s uit voor ‘De Nederlandse melkveehouderij in 2030’. Onze Berta leeft in het ‘basisscenario’. Ook in de andere scenario’s − met meer aandacht voor de natuur, het inkomen en welzijn van de boer, of juist ‘hardcore vrije markt’ – neemt de productie per koe toe, evenals het aantal dieren per bedrijf.

Zo’n hyperproductieve ‘plofkoe’ uitmelken is financieel aantrekkelijk voor de boer én handig vanwege de milieuregels. Meer melk per koe betekent minder broeikasemissies per liter melk. Maar de Dierenbescherming stelt dat dit slecht is voor het dierenwelzijn: de koeien kunnen last krijgen van hun uiers. En bij die duurzaamheid zijn ook vraagtekens te zetten: voor die extra liters is krachtvoer en maïs nodig, geteeld op land dat je ook zou kunnen gebruiken voor de productie van plantaardig voedsel voor de mens.

Terugverdienen

Vorig jaar onderzochten we de samenwerking tussen de Wageningse universiteit en Unilever, nu neemt The Investigative Desk de samenwerking van die universiteit met FrieslandCampina onder de loep. FrieslandCampina is een van de grootste private financiers van onderzoek op de WUR en heeft daarmee veel invloed op het zuivelonderzoek in Nederland.

Lees ookHoe Wageningen University & Research in de tang van het bedrijfsleven zit23 december 2020

De melkmultinational financiert voornamelijk onderzoek met de volgende uitgangspunten: meer melk per koe, geen afname van de veestapel en oplossing van duurzaamheidsproblemen via technische innovaties. Volgens FrieslandCampina leiden alle wegen naar duurzaamheid óók naar schaalvergroting; de melkkar moet dezelfde route blijven rijden en FrieslandCampina moet meer winst maken. Wageningse wetenschappers die kleinschalige of andere niet op groei gerichte alternatieven bestuderen, kunnen moeilijker aan financiering komen.

Aan de rand van de Wageningse campus, tussen de universiteitsgebouwen en innovatiecentra van tientallen andere bedrijven, staat sinds 2010 het researchcentrum van FrieslandCampina. De kunstwerken naast het witte gebouw met veel glas − stalen silhouetten van grazende koeien − herinneren aan de dieren die dit allemaal mogelijk maken. Het FrieslandCampina Innovation Centre bevat duizenden vierkante meters zuivellaboratoria en kantoren, plus een proefkeuken en een interactieve tentoonstelling over zuivel.

De relatie tussen FrieslandCampina en de WUR is innig. De melkgigant financiert veel onderzoek en betaalt twee bijzonder hoogleraren. Nog eens twee bijzonder hoogleraren worden gefinancierd door de brancheverenigingen Nederlandse Zuivel Organisatie en ZuivelNL, twee organisaties waar FrieslandCampina een groot aandeel in heeft.

Bovendien laat FrieslandCampina ‘contractonderzoek’ uitvoeren door de WUR. De WUR is niet alleen een universiteit, maar heeft ook negen onderzoeksinstituten die werken in opdracht van de overheid, het bedrijfsleven en ngo’s. Het onderzoek ‘De Nederlandse melkveehouderij in 2030’ valt onder Wageningen Economic Research, een van die onderzoeksinstituten. De opdrachtgever komt met de onderzoeksvraag en bepaalt samen met de onderzoekers van de WUR de uitgangspunten. Bij het onderzoek van Beldman waren dat schaalvergroting en het verder opvoeren van het aantal liters per koe.

Tien miljard kilo melk

FrieslandCampina, een coöperatie met ruim elfduizend leden − volgens een woordvoerder 70 procent van de Nederlandse melkveehouders − is een van de grootste zuivelmultinationals ter wereld en produceerde vorig jaar ongeveer tien miljard kilo melk. Die enormiteit heeft ook effect op het milieu: de zuivelsector stoot, volgens de WUR, een kwart van de stikstof in Nederland uit, en 35 procent van de broeikasgassen van de landbouw.

FrieslandCampina zet in de samenwerking met de WUR sterk in op verduurzaming. Maar het bedrijf geeft een eigen invulling aan dat begrip. Het let niet alleen op klimaatimpact, vertelt Margrethe Jonkman, directeur Research & Development. Op haar virtuele achtergrond staan allerlei zuivelproducten als yoghurttoetjes in een groene weide. Jonkman legt uit dat een duurzaam voedselsysteem volgens FrieslandCampina uit drie pilaren bestaat: naast het milieu ook gezonde voeding voor een groeiende wereldbevolking én een goed inkomen voor de boer.

Voor FrieslandCampina gaat verduurzaming hand in hand met groei. In de visie van het bedrijf kun je pas vergroenen als je daarvoor het geld hebt.

Binnen het onderzoekscentrum in Wageningen ligt de focus op productontwikkeling. Ook daarbij speelt duurzaamheid een rol, volgens Jonkman. Ze verwijst naar de recyclebaarheid van de verpakkingen. Vol trots kondigde het bedrijf onlangs aan de plastic dop van de verpakkingen van haar biologische lijn te verwijderen.

Daarnaast doet de zuivelproducent onderzoek naar innovaties die de boeren moeten helpen om duurzamer te produceren. Zo ontwikkelde ze een app die de melkveehouder helpt om inzicht te krijgen in het effect van duurzaamheidsmaatregelen. Voor FrieslandCampina gaat verduurzaming hand in hand met groei. In de visie van het bedrijf kun je pas vergroenen als je daarvoor het geld hebt. Jonkman: ‘We moeten dat natuurlijk wel voor de boer terugverdienen uit de markt.’

Gouden driehoek

Naast R&D-directeur is Margrethe Jonkman voorzitter van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) van de Topsector Agri & Food. Dat instituut is een samenwerking tussen de overheid, kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

In het bestuur heeft de private sector de overhand. De Topsector deelt de subsidies uit voor ‘publiek-privaat’ wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappers die samen met het bedrijfsleven onderzoek willen doen, wat tegenwoordig steeds vaker de enige manier is om aan geld te komen, kloppen voor subsidie aan bij de Topsector, die projecten voor de helft financiert uit publieke middelen. Het bedrijfsleven betaalt de andere helft. Dat is de ‘Gouden Driehoek’ van het ‘Topsectorenbeleid’: de wetenschappelijke samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen.

In het zogenaamde ‘Topteam’, het dagelijks bestuur van de Topsector, heeft het bedrijfsleven zeven van de negen zetels. Een daarvan wordt bezet door Frans Keurentjes, zelf melkveehouder en FrieslandCampina-bestuursvoorzitter. Is die dubbele pet van Jonkman geen belangenverstrengeling? ‘Ik zit daar niet namens FrieslandCampina,’ antwoordt de R&D-directeur. ‘Als voorzitter ben je er om het hele bestuur goed te laten functioneren en te begeleiden. Bovendien beoordeel ik de subsidieaanvragen niet, dat doen experts.’

In die ‘reviewcommissies’ met experts − die beslissen welke onderzoeken subsidie krijgen − zitten elke keer twee mensen uit het bedrijfsleven, één van een kennisinstelling en één uit de Topsector zelf. De samenstelling wisselt per keer, maar onder de mogelijke leden zijn twee medewerkers van FrieslandCampina, meer dan van enig ander bedrijf. Volgens de Topsector is zo’n commissie ‘onafhankelijk’. Maar het kan zomaar gebeuren dat een bedrijf de eigen subsidieaanvraag beoordeelt, gaf directeur Kees de Gooijer van het TKI Agri & Food eerder toe, in het onderzoek van The Investigative Desk naar de relatie tussen de WUR en Unilever.

De melkmultinational was betrokken bij 63 van de 223 projecten bij de Topsector Agri & Food tussen 2010 en 2018. Onder eigen vlag financierde het bedrijf 47 projecten. Aan 16 projecten nam het bedrijf deel via ‘ketenorganisatie’ ZuivelNL. In totaal kostten de onderzoeken ruim 140 miljoen euro, berekende The Investigative Desk, waarvan ongeveer de helft door de overheid is betaald. De andere helft is gedeeltelijk door FrieslandCampina en gedeeltelijk door andere bedrijven bekostigd.

De smaak van melk

Het Topsector-onderzoek waaraan FrieslandCampina tot nu toe meedeed, ging voor het grootste deel over de smaak en gezondheid van melk. Ook richtte een flink deel zich op de ontwikkeling van de zuivelsector in het buitenland. Met Nederlandse kennis moest de melkproductie in bijvoorbeeld Roemenië groeien: ‘Romania – From 1 million up to 2.5 million tons of milk in 2020’.

Vanaf 2015 is een duidelijke verandering te zien: sindsdien is veel onderzoek gericht op de verduurzaming van de melksector, zonder dat de melkproductie hoeft af te nemen. Dit soort onderzoeken gaan onder meer over het opslaan van broeikasgassen in koolstof in de bodem en het gebruiken van reststromen als voer voor dieren.

Het probleem wordt niet aangepakt bij de bron, maar binnen het huidige landbouwsysteem dat gericht is op groei en schaalvergroting.

Het onderzoek richt zich vooral op technische oplossingen als slimme stalsystemen, die bijvoorbeeld de urine en ontlasting van koeien scheiden om de vorming van ammoniak te voorkomen. Het probleem wordt niet aangepakt bij de bron, maar binnen het huidige landbouwsysteem dat gericht is op groei en schaalvergroting. Deze technologische innovaties moeten immers door de boer worden terugverdiend, en daarvoor is omzetgroei noodzakelijk. Wetenschappers in de Topsector-projecten onderzoeken zelden of het radicaal anders moet/kan.

De verduurzamingsprojecten gaan vooral via ZuivelNL. Dat instituut is een ‘ketenorganisatie’ en koppelt melkveehouders, FrieslandCampina en brancheorganisaties NZO en LTO aan elkaar. FrieslandCampina is de grootste partij in deze keten. Melkveehouders betalen 5 cent en de multinational 2 cent per 100 kilo melk om onderzoek te doen.

Meer koeien in de wei

Het langstlopende samenwerkingsprogramma van ZuivelNL is de Duurzame Zuivelketen, dat al ruim een decennium in verschillende versies bestaat. Binnen dit programma stelt de sector doelen voor verduurzaming: meer koeien in de wei, meer levensjaren voor koeien, minder energie, minder uitstoot van broeikasgassen en stikstof. Ondertussen moet de productie blijven groeien, of op zijn minst in stand blijven.

‘Klimaatneutraal ontwikkelen,’ noemt de Duurzame Zuivelketen dat. De gedachte is dat boeren meer melk kunnen produceren terwijl door allerlei innovaties de uitstoot van broeikasgassen afneemt. ‘Zoeken naar alternatieven’ voor de productie van koemelk is ‘geen prioriteit’ binnen ZuivelNL, schrijft de organisatie in een meerjarenvisie.

De Duurzame Zuivelketen heeft zijn doel van klimaatneutrale groei vooralsnog niet gehaald. De uitstoot per liter melk nam dan wel af, maar de totale uitstoot van broeikasgassen lag in 2019 zelfs hoger dan in 2011, blijkt uit de laatste cijfers. Ondanks de mooie woorden en initiatieven van de Duurzame Zuivelketen voldoet de melksector niet aan het akkoord van Parijs. Volgens die afspraken moet in 2020 de uitstoot van broeikasgassen 20 procent lager liggen dan in 1990. Dat was in 2019 nog geen 10 procent.

Kweekmelk

Buiten de Topsector om onderzoek financieren is lastig, constateerde The Investigative Desk al in het vorige deel van dit onderzoek, over de relatie tussen Unilever en Wageningen. Dat blijkt ook zo te zijn bij het zuivelonderzoek in Wageningen.

‘Helaas is er nauwelijks geld vanuit de overheid voor puur universitair onderzoek,’ zegt bijzonder hoogleraar Albert van der Padt, van wie FrieslandCampina de leerstoel betaalt. Daardoor is vaak ook geld van het bedrijfsleven nodig. ‘En dat betekent dat projectvoorstellen moeten passen binnen de kaders van de Topsector.’
Wetenschappers die buiten de Topsector financiering zoeken, moeten vaak alsnog samenwerken met de grote bedrijven.

Imke de Boer, hoogleraar Dieren & Duurzame Voedselsystemen, vindt het opvoeren van de melkproductie per koe geen goed idee: ‘Als je een hoge melkproductie wilt nastreven, dan heb je heel hoogwaardig voer nodig. Dat voer wordt geteeld op vruchtbaar akkerland dat we beter kunnen gebruiken voor het produceren van voedsel voor onszelf.’
Zij financiert haar onderzoek naar kringlooplandbouw via de Nederlandse Wetenschappelijke Organisatie (NWO). Dat is de nationale wetenschapsfinancier voor universitair onderzoek, waar de concurrentie voor de aanvragers moordend is. ‘En zelfs daar is financiering vanuit de private sector een vereiste,’ zegt de hoogleraar.

Die traditionele zuivelbedrijven lopen niet warm voor het financieren van onderzoek naar alternatieven voor koemelk. ‘Ze kijken ernaar en blijven graag op de hoogte.’

Om geld te krijgen van researchprogramma NWO Green, voor onderzoek naar duurzame landbouw, moet ten minste één private partij meebetalen. ‘NWO vraagt in toenemende mate om medefinanciering vanuit het bedrijfsleven, en ik ben het daar niet mee eens. Eigenlijk wil je onafhankelijk zijn qua financiering,’ zegt de hoogleraar. ‘Bovendien kom je vaak terecht bij grote bedrijven omdat de kleinere bedrijven of organisaties met vernieuwende ideeën weinig geld hebben.’

Die traditionele zuivelbedrijven lopen niet warm voor het financieren van onderzoek naar alternatieven voor koemelk, ziet ook de Wageningse voedseltechnoloog Kasper Hettinga. Hij financiert zijn onderzoek naar ‘kweekmelk’, gemaakt van gras, met Those Vegan Cowboys, het nieuwe bedrijf van Jaap Korteweg, de voormalig topman van De Vegetarische Slager. Hettinga probeerde voor zijn project tevergeefs ook financiering via FrieslandCampina binnen te halen. ‘Ze kijken ernaar en blijven graag op de hoogte,’ zegt hij. ‘Maar om mee te doen en geld in te leggen, dat ligt heel gevoelig.’

Maatschappelijke relevantie

De Topsector Agri & Food kreeg vanaf 2013 vijf miljoen euro per jaar voor wetenschap in de biologische landbouw. Ook daar was de voorwaarde dat het bedrijfsleven de andere helft zou betalen. Maar de kleinschalige biologische sector was niet in staat om geld op te brengen voor onderzoeksprojecten. En de reguliere industrie had maar weinig interesse.

Na enkele jaren verdween de regeling, en ging op in de rest van het budget. Sinds 2018 maakt de Topsector het in principe mogelijk om projecten op grond van hun maatschappelijke relevantie te financieren. Zo hoeft voor bepaalde projecten maar 10 procent van het budget bij het bedrijfsleven vandaan te komen. ‘Maar co-financiering van het bedrijfsleven is nog steeds noodzakelijk en dit bemoeilijkt onderzoek naar maatschappelijk belangrijke thema’s,’ stelt De Transitiecoalitie Voedsel, een verbond van boeren en wetenschappers die zich inzetten voor natuurinclusieve landbouw.

De Leidse hoogleraar duurzaamheid en milieu Jan-Willem Erisman nam de proef op de som. Hij diende samen met anderen een aanvraag in bij de Topsector voor een project met een heel andere kijk op de landbouw en de veehouderij. Het moest informatie bieden aan boeren die op een natuurgedreven manier willen werken. Wetenschappers zouden samen met boeren doelen onderzoeken en opstellen waarbij de omgeving, behoud van de natuur en het inkomen van de boeren leidend zijn.

De basis voor het project stond er al door geld van het ministerie van Landbouw. Maar geld van de industrie krijgen lukte niet. En daardoor voldeed de aanvraag niet aan de voorwaarden van de Topsector. ‘Daar waren we ons bewust van,’ zegt Erisman. ‘Maar we wilden het toch proberen, omdat we het zo’n goed idee vonden.’

Het project kwam niet van de grond.

En zo stranden allerlei projecten met alternatieve ideeën voor de melksector, zegt professor Erisman. ‘Elke keer dat je een idee ontwikkelt dat niet interessant is voor de industrie, blijkt het weer ontzettend moeilijk om te financieren.’

Melkplassen en boterbergen

Het groeistreven en de focus op winstmaximalisatie van de melkindustrie zijn bepaald niet zonder risico en liepen verschillende keren volledig uit de hand. In de jaren tachtig veroorzaakten Europese subsidieregelingen enorme overschotten: ‘melkplassen’ en ‘boterbergen’. En kort geleden draaide het afschaffen van melkquota – die waren ingesteld om die overproductie in te dammen – uit op een fiasco.

FrieslandCampina was een groot voorstander van het afschaffen van de melkquota, dat uiteindelijk tot een drama leidde.

In de documentaire De boer op (2017) staat het huilen boer Peter Finkert nader dan het lachen wanneer hij zijn kalveren naar de slachtwagen voert. Na het afschaffen van de quota in 2015 nam het aantal koeien explosief toe. Dat betekende meer mest, en daarmee meer fosfaat in de bodem en het grondwater. Fosfaat is slecht voor de biodiversiteit en de waterkwaliteit, het kan bijvoorbeeld leiden tot algengroei. Het fosfaatrechtenstelsel, met quota voor mestproductie, moest uitkomst bieden: boeren mochten een maximaal aantal koeien houden. Dat betekende in 2017 en 2018 het doodvonnis voor meer dan 100.000 Nederlandse koeien. Waaronder 140 kalveren van de 600 melkkoeien van Finkert.

‘Zo’n mooi kalf,’ zegt Finkert emotioneel als een van de dieren naar de slachtwagen huppelt, ‘die heeft het goed gedaan.’
Als alle kalveren de wagen in zijn gelopen, doet de boer de laadklep dicht en loopt hij terug naar een grotendeels lege stal.

FrieslandCampina was een groot voorstander van het afschaffen van de melkquota, dat uiteindelijk tot dit drama leidde. Het zou de vrije markt stimuleren, voor meer handel met het buitenland zorgen en een grotere winst bewerkstelligen. Toenmalig CEO Cees ’t Hart wees een jaar voor de afschaffing van het melkquotum in NRC op de grote vraag naar zuivel uit de rest van de wereld, waardoor er ‘niet zo snel’ een overschot zou ontstaan.

Doodlopende weg

Het ministerie van Economische Zaken (waar landbouw destijds onder viel) hoefde daar niet van overtuigd te worden. Uit documenten die zijn vrijgekomen na een beroep van Greenpeace op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) komt een beeld van tunnelvisie naar voren. Het ministerie en FrieslandCampina waren beide overtuigd van het nut van de afschaffing en steunden daarbij op rapporten van Wageningen. Bijvoorbeeld op cijfers van Wageningen Economic Research. Die lieten zien dat hoewel de melkproductie flink zou toenemen, het aantal koeien nauwelijks zou groeien doordat koeien meer melk zouden geven.

In 2013 stuurde een ambtenaar een rapport van de WUR en het Planbureau voor de Leefomgeving naar FrieslandCampina. Ondanks de verwachte groei van de melkproductie zou de fosfaatproductie juist afnemen, schreven de onderzoekers.
Het wondermiddel? Fosfaatarm veevoer. De onderzoekers gingen zelfs nog verder: de afschaffing van het melkquotum was een voorwaarde om van dit fosfaatarme veevoer een succes te maken. Zonder groei van de melkveestapel ‘kan de ontwikkeling en afzet van fosfaatarmer veevoer tegenvallen’.

Er kwamen inderdaad afspraken tussen het ministerie en de zuivelsector over fosfaatarm veevoer. Dat kon echter niet voorkomen dat vele koeien naar de slacht moesten. ‘In Nederland worden momenteel wekelijks 9000 gezonde koeien geslacht,’ stond in april 2017 in het Eindhovens Dagblad. ‘Resultaat is dat letterlijk gehuild wordt op het boerenerf.’

Ook voor FrieslandCampina pakte de afschaffing slecht uit. ‘Niemand had verwacht dat er in één keer zo’n groei kwam,’ zegt woordvoerder Jan-Willem ter Avest van FrieslandCampina. ‘Er kwam zoveel melk dat we daar helemaal niet klaar voor waren.’

Geen rooskleurig toekomstbeeld

De ‘Gouden Driehoek’ lijkt weinig van deze drama’s te hebben geleerd. Nog steeds zetten ‘Wageningen’, FrieslandCampina en de overheid in op groei van de melkveesector. FrieslandCampina doet dat niet alleen door op groei gericht onderzoek en rapporten te (co)-financieren, het zuivelbedrijf weet via zijn directe banden met de politiek ook uitstekend door te dringen tot de beleidsmakers in Den Haag. FrieslandCampina heeft nauwe relaties met ambtenaren, maar ook met het CDA. Die partij wil niet dat de veestapel krimpt. FrieslandCampina-CEO Hein Schumacher schreef mee aan het verkiezingsprogramma.

Berta 2030 produceert zo’n duizend liter melk per jaar meer dan nu, maar milieudoelen − onder meer van stikstof − worden niet gehaald en het inkomen van de boer is karig.

Het door het bedrijf gefinancierde WUR-rapport ‘De Nederlandse melkveehouderij in 2030’, waarin alle scenario’s tot schaalvergroting leiden, ligt inmiddels bij het ministerie van Landbouw. Onderzoeker Alfons Beldman presenteerde daar de resultaten, die volgens hem de basis kunnen vormen voor ‘een discussie over de toekomst’.

Erg enthousiast over de door hem gepresenteerde scenario’s is Beldman zelf niet. ‘Dit onderzoek geeft geen rooskleurig toekomstbeeld,’ zegt hij. Berta 2030 produceert zo’n duizend liter melk per jaar meer dan nu, maar milieudoelen − onder meer van stikstof − worden niet gehaald en het inkomen van de boer is karig. Uit een enquête van de WUR onder melkveehouders blijkt bovendien dat meer dan 40 procent van hen niet van plan is om, met het oog op duurzaamheid, de melkproductie per koe te vergroten.

Een alternatief

Opvallend genoeg loopt FrieslandCampina net zo min warm voor het in het rapport geschetste toekomstbeeld. ‘Het is niet wat we willen,’ zegt woordvoerder Ter Avest. ‘Het zijn scenario’s die richting geven aan wat je moet doen.’ Hij beschrijft de op groei en schaalvergroting gerichte scenario’s als een ‘objectief verhaal over de ontwikkeling van de sector’. ‘Wij moeten dat nu vertalen naar ons bedrijf.’

Maar hoe? Geen enkele van die mooie groeiscenario’s voldoet.

Toch is er wel degelijk een alternatief voor de doodlopende weg van het groeidenken, meent hoogleraar Imke de Boer. Zij ontwikkelde samen met haar team een ander toekomstscenario voor het voedselsysteem van 2050, waarover zij eerder sprak met Vrij Nederland. Daarin staat winst niet meer centraal, produceert Berta 2050 niet meer melk dan nu, eet ze reststromen in plaats van krachtvoer, staat ze vaker in de wei en worden boeren beloond voor het beheren van het landschap en de natuur.

Lees ookEen duurzaam voedselsysteem is mogelijk, maar dan moet het roer wel helemaal om3 augustus 2020

‘Dat kan allemaal,’ zegt De Boer. ‘Maar dan moet het onderzoek daarnaar wel gefinancierd worden.’ Behalve een potje van de WUR van een paar duizend euro had De Boer geen financiering voor dit project. ‘Ik heb er maar vakantiedagen voor opgenomen.’

The Investigative Desk is een collectief van gespecialiseerde onderzoeksjournalisten. Hun werk wordt gefinancierd met donaties, subsidies, beurzen en honoraria. De geldgevers hebben geen rol of inhoudelijke zeggenschap in de onderzoeken en publicaties. Meer informatie op www.investigativedesk.com. Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.