Negenenvijftig werd Frans Smits, even jonggestorven als zijn vader. Nog meer symboliek, ditmaal voor zijn gang eind jaren zeventig van de provincie naar de hoofdstad: hij groeide op in het Limburgse Pey-Echt en op dinsdagochtend 27 juni 2017 stierf hij in zijn woonplaats Amsterdam, de stad waar hij naam zou maken als medeoprichter en later hoofdredacteur van het Historisch Nieuwsblad, als organisator en bedenker van onder meer de Maand van de Geschiedenis, het Nationaal Historisch Museum en de Libris Geschiedenis Prijs.

Dit nog: de veellezer werd dood gevonden voor zijn boekenkast. Nog een dingetje: de vader deed als militair mee aan de politionele acties en zoon Frans huwde juist een vrouw wier familie uit Indonesië kwam. Ze gaven elkaar in 1993 het jawoord, gehuld in traditionele Javaanse gewaden.

Was Frans Smits (1958-2017) gevoelig voor zulk magisch denken? Dat is niet met zekerheid te zeggen, want zelfs degenen die jarenlang met hem op de werkvloer verkeerden, zeggen dat hij zich nauwelijks liet kennen. Dat is natuurlijk ironisch: de man die als geen andere historicus de geschiedschrijving voor een groot publiek ontsloot, die zich ervoor sterk maakte dat zijn vak niet beperkt zou blijven tot de academie, maar juist daarbuiten groot zou worden, hield zíjn geschiedenis liefst voor zich. En ook zijn zieleroerselen, zijn angsten, twijfels. Nochtans herinnert zijn Surinaams-Javaanse weduwe Ina zich dat hij gezeten in de leunstoel kon zeggen: ‘Ina, ik ga dood, ik ga dood.’ Dan zei ze: ‘Frans, je laat mij gewoon bang worden.’

Hij leefde ook niet bepaald gezond. Het vele roken en drinken uit de studententijd zette hij tot zijn laatste snik voort. Aan sport deed hij niet. Leven zonder stress kende hij niet. ‘Hij kon niet tegen spanning,’ zegt Ina. ‘Als er mensen kwamen, nam ik ze mee naar buiten, zodat hij aan tafel kon doorwerken.’

Wegens succes in de problemen

Het arbeidsconflict waarin Smits gewikkeld was met de toenmalige directie van de uitgeversgroep Veen Bosch & Keuning, waar zijn ‘kindje’ Historisch Nieuwsblad was ondergebracht, verergerde die stress. Zijn advocate Ellen Pasman noemt deze zaak ‘een naar voorbeeld uit de wereld van de verdienmodellen waarin de – oudere – werknemer het moet zien op te nemen tegen het algoritme. Men wil wel “content”, maar geen inhoud.’ Zijn grote toewijding aan de geschiedenis staat haar levendig bij, evenals zijn ‘gezonde hekel aan bureaucratie en de holheid van het managementjargon’.

Hij vertelde Ina dat hij het gevecht tegen de directieplannen was aangegaan om te voorkomen dat hij in een klein, geïsoleerd kamertje stempels mocht zetten. De ironie zal hem bij dat beeld niet ontgaan zijn: als student liet hij zich voor een stempelkantoor fotograferen, een verwijzing naar het werklozenbestaan dat menig afgestudeerde historicus begin jaren ’80 wachtte.

Zijn arbeidzame leven lang had hij dat gevaar afgewend door zich als hoofdredacteur hartstochtelijk in te zetten voor het Historisch Nieuwsblad, het periodiek dat juist wilde laten zien hoe nuttig vakinhoudelijke historici voor de samenleving zijn. En dan nu alsnog zielloos moeten stempelen? Dat nooit.

Ellen Pasman: ‘Wat Frans vertelde, riep bij mij de associatie op met de film La Terrazza van Ettore Scola, waarin tv-directeur Sergio, gespeeld door Serge Reggiani, uit het steeds verder verschuiven van de wanden van zijn kamer tot uiteindelijk het formaat van een hok moet afleiden dat de grote baas van het bedrijf Sergio’s tijd gekomen acht. Verdomd, zo is het, lachte Frans.’

Jos Palm, radiopresentator van het geschiedenisprogramma OVT, historicus, medeoprichter en eerste hoofdredacteur van Historisch Nieuwsblad, zegt: ‘Dat gevecht was voor Frans niet te winnen.’ Hij schetst een beeld van een blad dat in de problemen kwam juist omdat het succesvol was: ‘Het zwakke kindje groeide met een betaalde oplage van zo’n twintigduizend exemplaren uit tot de ster van de uitgeverij, beter verkopend dan Filosofie Magazine.’ Dat succes trok concurrenten aan: glossy historische publieksbladen met veel plaatjes en vertaalde verhalen die het Historisch Nieuwsblad in de kiosk voorbijstreefden.

‘Het zwakke kindje Historisch Nieuwsblad groeide met een bepaalde oplage van zo’n twintigduizend exemplaren uit tot de ster van de uitgeverij.’

Palm, grijnzend: ‘Met diepzinnige onderwerpen als: welke onderbroek droeg Napoleon? Verloor Leonidas de slag bij Thermopylae door een minnaar? Voor iemand van de inhoud als Frans een nachtmerrie. Maar het management had het licht gezien en Frans kreeg vormgevers op zijn dak die de historische glossy’s naast Historisch Nieuwsblad legden en zeiden: meer plaatjes, minder tekst. De koers moest radicaal bijgesteld worden, zeiden ze. Hij streed als een leeuw voor de inhoud, maar dat gevecht verloor hij. Niemand kan zo’n strijd winnen, en ook Frans’ karakter speelde een rol: hij was geen gemakkelijke man, hij kon niet polderen.’

Een andere medeoprichter van het Historisch Nieuwsblad, de historicus Wim Berkelaar, schrijft in zijn in memoriam in Hervormd Nederland voor zijn gewezen ‘strijdmakker’: ‘Tien dagen voor zijn dood belde hij me voor het laatst. Hij praatte me uitgebreid bij over zijn gedwongen vertrek bij VBK en sprak met de moed der wanhoop over zijn leven na het Historisch Nieuwsblad. Met de moed der wanhoop, want hij vertrouwde me toe slecht te slapen en iedere advocatenbrief (zijn vertrek was uitgelopen op een juridisch moddergevecht) de laatste maanden met trillende handen te hebben opengemaakt.’ Schrijfster en historica Nelleke Noordervliet, wier hulp hij inriep in zijn conflict met hun beider concernuitgever, vertelt: ‘Hij moest het veld ruimen. Enfin, dat het gedoe zijn dood heeft verhaast, lijkt me evident. Het was tragisch. Zijn licht nasale, scherpe stem hoor ik nog.’

Surinaamse droom

Na de middag van de 27ste juni waarop de finale handtekening gezet moest worden voor de ontbinding van zijn arbeidscontract, zou de toekomst weer stralen. In september zouden Ina en hij voor zes maanden naar Suriname gaan. Om onder de palmbomen te zitten en niks te doen, grapte hij tegen haar. Ze wist beter: hij maakte al stapels boeken die hij daar wilde lezen.

Ook Martin Sommer, Volkskrant-redacteur en historicus, die namens zijn krant met Frans Smits’ Historisch Nieuwblad gezamenlijke initiatieven ontplooide – zoals de Geschiedeniskrant en de Nacht van de Geschiedenis – had weet van de Surinaamse droom: ‘Hij zei al jaren dat hij naar Suriname wilde. Daar zou hij gelukkig zijn. Hij wilde daar een uitgeverij beginnen en een boekhandel. Daarvoor had hij ook al geheimzinnige contacten gelegd. Maar de laatste jaren zakte Suriname economisch erg af en zag hij het minder zitten, geloof ik. Hij klaagde ook meer over muggen en warmte; ik denk dat hij inzag dat ook daar het geluk niet lachte.’

Het mocht überhaupt niet zo zijn.

‘De zaak was op een oor na gevild,’ aldus Ellen Pasman. Alleen die handtekening nog. Die ochtend van de 27ste juni belde ze hem nog, tussen negen en tien uur: geen gehoor. Ina had hem kort daarvoor, om half negen, telefonisch gesproken. Ze had gelogeerd bij haar nichtje in Almere, maakte zich op om naar Amsterdam te gaan en wilde weten of hij iets nodig had. ‘Zal ik boodschappen gaan doen? Nee, zei hij, we hebben toch alles. Nou, dan blijf ik nog een paar uurtjes, zei ik. Hij zei niet ja of nee. Toen zei hij: Ina, ik hou van je, maar ik heb pijn. Toen zei ik: zal ik de dokter bellen? Maar ik kon Frans niet meer bereiken. Hij had al opgehangen.’

Om tien voor elf nam ze de trein uit Almere. ‘Ik vond hem voor de boekenkast. Ik hoorde hem altijd zeggen: wie is daar? En nu hoorde ik niks. Ik zag hem liggen, ik heb geschreeuwd en hem opgetild, ik weet niet hoe ik moet reanimeren. Toen ben ik op het balkon gaan staan en heb geroepen of iemand mij kon helpen. Maar Frans begon al koud te worden.’

Fransie is dood!

Op dat moment zat Jos Palm met een vriend op het terras van het legendarische journalistencafé Scheltema. De telefoon ging, hij zag in het scherm: politie Amsterdam. Hij nam op en schrok nog eens: er is een mevrouw die u wil spreken. Op zo’n moment denk je aan je naasten. Niet aan Frans Smits, met wie hij na de tien jaar dat ze innig samenwerkten aan hun blad en een daaropvolgende bekoeling van de vriendschap eens per jaar koffiedronk, om contact te houden. Dat wat hij het ‘echte contact’ noemde met Frans was toen al vijftien jaar voorbij. Hij hoorde de stem van Ina: Fransie is dood!

Dat wat hij het ‘echte contact’ noemde met Frans was toen al vijftien jaar voorbij.

Hij realiseert zich nu: ‘Ina greep op dat moment intuïtief terug op de oude groep, met de rollen die we daarin vervulden. Binnen een paar tellen was ik weer de jongen die ik toen was. Die wanneer Frans het te bont had gemaakt, de problemen mocht oplossen en puin moest ruimen.’
Hij zag hem dood op bed liggen, in de bovenwoning in Amsterdam Oud-West, dezelfde buurt waar Frans na aankomst in Amsterdam begin jaren tachtig als kraker actief was, daar waar hij Ina ontmoet had – hij student, zij schoonmaakster – en waar hij altijd was blijven wonen.

Palm: ‘Er was geen adres van familieleden te bekennen; Frans had volledig met zijn familie gebroken.’ Ina vertelt: ‘Alleen Jos kon helpen.’

Rebellenjaren

In zijn in memoriam haalt de universitair werkzame Wim Berkelaar herinneringen op aan de eerste jaren van hun blad (1991-1997). Rebellenjaren waren het. Deze revolutionairen wilden zich niet alleen invechten in ‘de gezapige en gesloten historische wereld’, maar die ook veranderen. Uitzicht op vakinhoudelijk werk was er nauwelijks voor afgestudeerde historici: Berkelaar voorzag in zijn levensonderhoud door te werken als schoonmaker. Liever dat dan zich te laten omscholen tot ICT’er.

Wel bestond de Stichting Vakgerichte Belangenbehartiging, volgens Palm ‘een soort vakbond die wilde laten zien dat historici meer konden dan historici zijn; ze konden zich bijvoorbeeld laten omscholen en nuttig zijn bij een gemeentelijk apparaat of de sociale dienst – wij vonden dat volslagen nonsens.’

Er vond een paleisrevolutie plaats: de SVB-leden Palm, Smits en andere gelijkgestemden maakten zich meester van het SVB-verenigingsblad Palaver, waarin werkloze historici hun multi-inzetbaarheid op de arbeidsmarkt mochten tonen. Dat blad kreeg na die machtsgreep als ondertitel Historisch Nieuwsblad en daarin verschenen steeds meer recensies van geschiedkundige boeken en interviews met historici. De boze jonge historici konden zich eindelijk laten horen. Na drie jaar werd Palaver omgedoopt in Historisch Nieuwsblad.

Samen tegen de gevestigde macht aanschoppen schept eendracht: ‘Anarchistisch georganiseerd wantrouwen was onze kracht.’

Berkelaar schrijft: ‘Eind 1990 trad ik toe tot de redactie. Niet tot ieders genoegen, in elk geval niet dat van Frans Smits, die al eerder tot de redactie was toegetreden. Hij vond vermoedelijk dat ik een (te) grote bek had en ik vond hem op mijn beurt maar een negatief ingestelde stiekemerd, die zijn smoel vrijwel nooit opendeed (‘bek’, ‘smoel’, dat waren de woorden destijds). Wij draaiden een beetje om elkaar heen, bijeengehouden door Jos Palm. (…) Wat ik toen onvoldoende zag maar nu des te meer waardeer, is de scherpzinnigheid waarmee hij de dure pretenties en onleesbare boeken en tijdschriften vanuit de universitaire wereld aanviel.’

En ja, sommige gevestigde wetenschappers vroegen er min of meer om, met zinnen als: ‘Dit proces van individualisatie van narratieve substanties kunnen we ook omschrijven als het proces van individuatie in punten van het narratief universum.’ Daarop ging Frans Smits messcherp los.

Samen tegen de gevestigde macht aan schoppen schept eendracht, zegt Palm. ‘Anarchistisch georganiseerd wantrouwen was onze kracht. We hebben met Palaver drie jaar in de ondergrondse gezeten en elkaar daar goed leren kennen. Daarna zeven jaar Historisch Nieuwsblad, dus in totaal tien jaar. Vergelijk het met een popbandje. Iedereen trok dag en nacht met elkaar op, maar het moest uiteindelijk wel uit elkaar knallen. In de tijd dat Historisch Nieuwsblad het rebellenblad was, had Frans de scherpste pen: hij was de sluipmoordenaar op papier. Mijn rol was organiseren, de boel bij elkaar houden en doorpakken bij tegenslag. Frans was het meest intellectueel, het meest kritisch, het meest belezen; hij werd ingezet om ons blad smoel te geven. Er waren veel ruzies, mensen vroegen zich af waarom ik Frans de hand boven het hoofd hield, maar ik kon Diego Maradona niet missen, als ik wilde dat ons elftal zou opvallen.’

Metamorfose

Na ‘acht tropenjaren’ gaf Palm als hoofdredacteur het stokje door aan Smits, schrijft Berkelaar. Over Smits: ‘Hij besefte al snel dat het zo niet verder kon: financieel niet, maar ook psychologisch niet. Door met uitgeverij Veen in zee te gaan, moest het blad wel een groter publiek aanboren en (dus) meer “mainstream” worden. (…) Voor Frans, die op een gegeven moment uitsluitend kritiek leverde, kwam Veen in zekere zin als geroepen: de overname dwong hem tot een andere rol en verrassend genoeg bleek die hem naadloos te passen. Later heb ik me weleens afgevraagd hoe die metamorfose viel te verklaren.’

‘Enorm gedreven, initiatiefrijk en innovatief als het om zijn blad ging. Maar vooral een hoofdredacteur die met niets anders bezig leek te zijn dan met zijn blad.’

Niet langer viel Smits de gevestigde historici aan, maar hij zette ze nu in voor zijn doel. Het voortbestaan en de bloei van zijn blad gingen hem aan het hart, beaamt Arendo Joustra. Als hoofdredacteur van Elsevier en secretaris van de Willem Oltmans Stichting herinnert hij zich dat Smits een keer langs kwam om te praten over de mogelijkheid De draagbare Oltmans te laten maken, een boek waar Smits als Oltmans-bewonderaar van droomde, en dat er nog niet was: ‘Enorm gedreven, initiatiefrijk en innovatief als het om zijn blad ging. Maar vooral een hoofdredacteur die met niets anders bezig leek te zijn dan met zijn blad. Zoals dat hoort.’

Scherp en onstuitbaar

Een ander hoofdstuk was nu aangebroken in Frans Smits’ bestaan. Van het Historisch Nieuwsblad maakte hij een veelgelezen publieksblad. Hij werd degene die het vak geschiedenis populariseerde, zonder daarbij de inhoud uit het oog te verliezen. Denk aan de Libris Geschiedenis Prijs, de Grote Geschiedenis Quiz, de Nacht en nu de Maand van de Geschiedenis, de opinieglossy Maarten! als vehikel voor de gespeeld knorrige historicus Maarten van Rossem.

Ook wist hij Van Rossem zover te krijgen dat die het theater in ging met een onemanshow. ‘Het was meer een bevel. Frans en ik deden elk jaar een oudejaarsshow in het Parool Theater. Op een goede dag belde hij: “Ik heb voor dit jaar Paradiso geboekt.” Ik antwoordde: “Dat krijgen we nooit vol met zijn tweeën.”Toen zei hij: “Daarom ga je het ook alleen doen.”’ Het werd een hit.

Smits was betrokken bij de Hazelhoff Roelfzema Biografie Prijs en werkte samen met elke organisatie die iets met geschiedenis te maken heeft, zoals het NIOD, het Verzetsmuseum, het Rijksmuseum en het tv-programma Andere Tijden. Hij gaf bij Historisch Nieuwsblad niet alleen boeken over de Tweede Wereldoorlog uit, maar ook biografieën van historische figuren als Jeanne d’Arc, Mussolini en Napoleon.

Nelleke Noordervliet analyseert: ‘Frans was een merkwaardige man. Je zag zijn gedrevenheid niet af aan zijn gestalte of zijn aanwezigheid in gezelschap. Hij hield zich in een grotere groep wat op de achtergrond, maar in kleinere kring was hij scherp en onstuitbaar. Het Historisch Nieuwsblad heeft hij van een min of meer gestencild krantje tot een populair blad gemaakt met toegankelijke maar ook historisch verantwoorde artikelen. Hij bedacht telkens weer iets nieuws om geschiedenis in de belangstelling te krijgen.’

‘Het Historisch Nieuwsblad heeft hij van een min of meer gestencild krantje tot een populair blad gemaakt met toegankelijke maar ook historisch verantwoorde artikelen.

‘De Grote Geschiedenis Quiz begon als een evenement in Teylers Museum; na een paar jaar kwam de televisie erbij. Hij haalde jonge historici bij zijn “blaadje”. Hij stimuleerde, confronteerde, provoceerde. Ik heb een tijd columns geschreven voor het Historisch Nieuwsblad en bij alle grote geschiedenisevenementen kwam ik hem tegen. Ik kon het goed met hem vinden, ook al waren we niet bevriend.’

De boel opschudden

Ook Martin Sommer spreekt vol lof over Smits: ‘Frans had een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hij was dwars en niet bang voor ruzie. Wij deden van meet af aan de Libris Geschiedenis Prijs samen, in een sfeer van opgewekte samenzwering. We belden dan, meestal ’s ochtends vroeg, en dan viel hij meteen met de deur in huis. Hij dacht altijd strategisch over zijn blad. Daarom wilde hij mij erbij houden, niet vanwege mijn mooie ogen, maar ik was voor hem de Volkskrant, en ik kreeg een column omdat hij hoopte dat dat de boel een beetje zou opschudden in een wereldje waar men het het liefst roerend eens is. Zijn opvatting van geschiedenis was eigenlijk de formule van de prijs: leesbaar, origineel, goed onderbouwd. Hij was in zijn oordeel wat vlotter, populairder bedoel ik, dan ik.’

Sommer zegt dat hij het oneens was met Smits’ grote aandacht voor Maarten van Rossem. Die populaire historicus verklaart: ‘Hij belde mij nadat ik mijn congé had gekregen bij de Volkskrant, vanwege mijn relativerende column over de aanslagen op 9/11. Of ik iemand kende die columns kon schrijven voor het Historisch Nieuwsblad, echt een goed iemand. Frans vroeg: wil jij dat onderwijl tijdelijk doen, tot ik diegene heb gevonden? Tijdelijk, wilde ik weten, als een jaar? Nou nou, zei hij, dat is wel lang; in elk geval een paar maanden, want hoe moeilijk zal het zijn echt zo’n goeie te vinden.’ Lachend: ‘Tijdelijk werd elf jaar.’

Daarna: ‘Ik was iemand die binnen vakkringen en als Volkskrant-columnist enige bekendheid genoot, maar dankzij Frans werd dat allemaal groot. Hij zag het potentieel van ons vak buiten de universiteit, zolang je het maar goed brengt. Hij schakelde mij voor van alles en nog wat in: lezingen, boekpresentaties, publieksbijeenkomsten. Het eerste nummer van Maarten!, met mijn somber ogende portret op de cover, was bedoeld als knipoog naar de LINDA., maar we verkochten er 47.000 exemplaren van – dus gingen we door. En dan al die optredens, eerst in het Parool-theater, daarna Paradiso, De La Mar om André van Duin te vervangen, toen Carré. Ik heb zoveel aan hem te danken. Zonder Frans zat ik niet in De slimste mens.’

Nicotine, geschiedenis en alcohol

Als hoofdredacteur nam Frans Smits na het uiteenvallen van de oude groep nieuwe krachten aan. Een van hen was Marchien den Hertog, die van 1997 tot begin 2016 voor hem werkte, eerst als advertentiewerfster en bureauredacteur, later als drijvende kracht: ‘Toen ik bij het Historisch Nieuwsblad kwam, was Frans net hoofdredacteur geworden en vastbesloten om er een professioneel blad van te maken. Ondanks zijn enorme sociale onhandigheid had hij mensenkennis en een goede neus voor talent. Als hij iets in je zag, dan kreeg je zijn vertrouwen en dat opende deuren. Hij heeft zoveel beginnende historici een platform gegeven en geholpen. Bij uitgeverij Veen deelden we een kantoor met de bladen Natuur en Techniek en Filosofie Magazine. Het was de tijd dat we regelmatig het nieuws haalden. Stond er weer een NOS-ploeg op de redactie. Zoals bij de verkiezing van de historicus van het jaar.’

‘Ondanks zijn enorme sociale onhandigheid had hij mensenkennis en een goede neus voor talent. Als hij iets in je zag, dan kreeg je zijn vertrouwen en dat opende deuren.’

Smits was dol op lijstjes en testjes, ook omdat daarmee zoveel publiciteit te vergaren is. Den Hertog herinnert zich: ‘Een week voordat hij stierf, hing Frans foto’s uit de beginjaren van zijn hoofdredacteurschap op zijn ijskast. Ik vond dat hartverscheurend.’ Iedereen zag zijn successen en zijn vele ideeën, zijn binnenkant hield hij voor zichzelf, zegt ze: ‘Hij was bij vlagen geniaal, en dat altijd werkende hoofd kon hij misschien zelf niet altijd hanteren. Ik denk dat hij zijn leven lang depressief was en dat dempte met nicotine, geschiedenis en alcohol – in die volgorde, alleen op het einde van zijn leven waren de laatste twee omgedraaid.’

Zijn eigen kathedraal

Niemand zag dat door al die successen voor de geschiedenis hijzelf de laatste jaren volledig aan het vereenzamen was, zegt Jos Palm: ‘Hij omringde zich op de redactie met onderdanen. Hij bouwde daar en in de buitenwereld zijn eigen kathedraal waar het licht via het schijnsel van anderen uiteindelijk op hem viel. En ik denk echt dat die tweede natuur, je niet laten zien, behalve met een scherpe pen op afstand – zoals hij deed in de eerste tien jaar van het blad – en daarna door zijn eigen Historisch Nieuwsblad-gerelateerde bouwsels alles te maken heeft met zijn jeugd.’

‘Hij omringde zich op de redactie met onderdanen. Hij bouwde daar en in de buitenwereld zijn eigen kathedraal waar het licht via het schijnsel van anderen uiteindelijk op hem viel.’

Op de redactie wilde hij heersen. Naast de redactie creëerde Frans Smits een andere plek, een omgeving waarin hij zijn eigen tegenspraak organiseerde én waar in feite alle plannen van en rondom het Historisch Nieuwsblad ontstonden en werden uitgewerkt: het hoofdstedelijke restaurant Storia della Vita. Op zijn minst één keer per week sprak hij daar af met een van zijn getrouwen, buiten de formele redactie om.

Kanariepietje

Over zijn jeugd liet hij niets los. De schrijvende leraar Cyrille Offermans herinnert zich hem in Een iets beschuttere plek misschien. Journaal 2017 nog als ‘Fransje’: ‘In de vroege jaren zeventig zat hij in de dorpse Limburgse gemeente waar ik lesgaf een paar jaar bij me in de klas – een mager, schriel, schuchter jongetje was het, zijn verlegen blik half en half verschuilend achter het lange sluikhaar dat in die tijd gangbaar was onder de alternatieve jongeren. En alternatief wilde hij zijn. Met zijn conservatieve vader, filiaalhouder van de plaatselijke bank, lag hij nogal in de clinch, begreep ik, hoewel ik vermoedde dat schaamte hem belette daarover in detail te treden.’

Ook Palm vermoedt dat daar een verklaring gezocht kan worden voor de ‘transformatie’ van Frans Smits. Uiterlijk: van slanke punker met zwartgeverfd haar die als kraker Amsterdam betrad tot de gezette heer die een spil werd in de wereld van de historici en liefhebbers van geschiedenis. Innerlijk: van rebel tot alomtegenwoordig organisator.

Frans Smits transformeerde van slanke punker met zwartgeverfd haar tot de gezette heer die een spil werd in de wereld van de historici en liefhebbers van geschiedenis.

‘Hij was de zoon van een filiaaldirecteur van de bank, uit het dorp Pey-Echt. De zoon van een patroon. Iemand die ingeprent is nooit buiten de paden te treden, een voorbeeldig kind van modelfamilie te zijn. Daar kwam hij tegen in opstand, om uiteindelijk zelf patroon van een heel ander instituut te worden – een intellectueel instituut. Frans sprak uiteindelijk in de eerste persoon enkelvoud over het Historisch Nieuwsblad. Dus: ik heb dit, ik heb dat. Nooit zei hij: we hebben dit, we hebben dat. Typerend voor de patroon.’

Een beeld waar Jos Palm nog regelmatig aan denkt, is dat Frans met een kanariepietje sprak. Ina was veel op pad, winkelen. Frans bleef dan thuis en sprak tegen het kanariepietje. Ina vroeg zich af: wat zou hij nou zeggen als ik er niet ben? Daarom verstopte ze zich eens in een kast. Frans komt vanuit de keuken de woonkamer binnen, gaat voor het kanariepietje staan en zegt alleen maar: ‘De vogel is weer gevlogen.’ Palm: ‘Hij had heel veel behoefte aan compassie en liefde, maar hij kon die heel moeilijk geven en ontvangen.’

Boeken in de kist

Nelleke Noordervliet noemde Frans Smits’ einde tragisch, versneld als het was door het arbeidsconflict. Maar die tragiek ging door na zijn dood. De benodigde handtekening voor de afwikkeling van zijn arbeidsverbintenis was tenslotte vanwege zijn overlijden niet gezet. Dus waarom zou er dan betaald moeten worden, redeneerde de werkgever. De laatste etappe ‘verliep niet zonder slag of stoot’, vertelt zijn advocate Ellen Pasman. Er moest intern gelobbyd worden om ervoor te zorgen dat er postuum betaald werd, zegt Palm diplomatiek. Ook Martin Sommer heeft zich ervoor ingezet dat dit gebeurde. Het duurde lang, vertelt Palm, maar uiteindelijk zijn er voormalige VBK-directieleden van oorspronkelijk gereformeerde huize geweest die zich uitspraken: er moet betaald worden.

Op zijn begrafenis verscheen Frans Smits’ familie, vertelt Ina. Ze betreurde het altijd dat Frans zijn moeder niet zag en wél naar háár familie in Suriname ging. De boeken die hij op de eettafel had gelegd om te lezen, legde ze naast hem in de kist. Ook zijn leesbril werd mee begraven. Opdat hij ze kan lezen, daar waar hij nu is.

De boeken die hij op de eettafel had gelegd om te lezen, legde ze naast hem in de kist. Ook zijn leesbril werd mee begraven.

Marchien den Hertog raakte van iets anders onder de indruk bij de uitvaart. De oude groep kwam en het viel haar in de vertelde verhalen op hoezeer Frans en al die andere Historisch Nieuwsblad-pioniers van hun vak hielden en zijn blijven houden. Ze begreep hun woede dat ze juist daarom in de jaren tachtig maatschappelijk afgeschreven dreigden te worden.

Maarten van Rossem had het even te kwaad toen hij zijn toespraak hield, doordat hij bij dat spreekgestoelte direct zicht had op de open kist. Het leek alsof Frans daar lag te luisteren, de man die ‘zoop als een ketter en rookte als een schoorsteen’. Steek er nog een op, Frans, wenste hij hem toe.

Er ligt bijna twee jaar later nog geen grafsteen voor hem op begraafplaats Zorgvlied. Maar dat het Historisch Nieuwsblad floreert, gedenkt Frans Smits’ leven misschien nog beter.