Zelden is er zo resoluut en hardhandig voor mij gekozen als die keer dat ik een nachtvlucht nam naar Caïro; bijna verlaten aankomsthal, nog één douaneambtenaar op zijn post. Dat gaat snel, iedereen mag doorlopen, tot ik aan de beurt ben: grondige bestudering van paspoort. Mijn gefotografeerde ik wordt argwanend vergeleken met mijn aanwezige, vermoeide ik. Douaneman roept van alles in het Arabisch, en schudt van nee. Ik spreek Engels, Frans, Duits nu ook en vraag wat het probleem is. Dat wordt niet helemaal duidelijk, maar dat paspoort van mij – no good. Hij neemt mij mee, blijft op verhitte toon praten – dat trucje van mij dat ik zogenaamd geen Arabisch versta heeft-ie door – en zal mij na een korte, voor mij onverstaanbare ondervraging een paar uur opsluiten. Tegen het ochtendgloren verschijnt er iemand anders, die meer spreekt dan ‘no good’ en die na enige tijd toch geloof begint te hechten aan mijn Nederlandse nationaliteit. Na een kwartiertje is het bekeken: wil ik er in het...