Op 4 mei 2010 hield de net afgetreden minister van Wonen, Wijken en Integratie Eberhard van der Laan op verzoek van het Nieuwspoort-bestuur, waarvan ik toen voorzitter was, de jaarlijkse herdenkingsrede in het Haagse perscentrum. Op een terrasje aan de Amsterdamse Herengracht namen we de grote lijnen van zijn toespraak door.

Van der Laan maakte een geagiteerde indruk. Hij had zich groen en geel geërgerd aan boeken en artikelen waarin de indruk werd gewekt dat de gemiddelde Nederlander zich in de Tweede Wereldoorlog als een lafbek had gedragen. Volgens hem klopte daar niets van. Zijn ergernis over de bewering van onder meer auteur Chris van der Heijden – dat de overgrote meerderheid van Nederland onverschillig tegenover de vervolging van de Joden had gestaan – stond niet los van zijn eigen familiegeschiedenis.

Zijn ouders hadden zich in hun woonplaats Rijnsburg namelijk uiterst dapper gedragen. De gereformeerde huisarts en zijn vrouw waren betrokken bij de verspreiding van illegale bladen als Vrij Nederland en Trouw, ze werkten samen met de knokploegen van de broers Johannes en Marinus Post, die beiden door de Nazi’s werden gefusilleerd. In zijn jeugd hielden ze Eberhard voor dat hij zich niet op dat verzetsverleden mocht laten voorstaan. Maar het liet hem niet los.

Hoe kwam het dat maar liefst drieënzeventig procent van de Nederlandse Joden op transport was gesteld, vroeg Van der Laan zich hardop af.

Zijn toespraak in Nieuwspoort begon dan ook met een herinnering aan 4 mei bij hem thuis: moeder die moest huilen, vader die zwijgzaam de tuin schoffelde. Hoe kwam het dat maar liefst drieënzeventig procent van de Nederlandse Joden op transport was gesteld, vroeg hij zich hardop af. Niet door de laffe of pro-Duitse opstelling van de gemiddelde Nederlander, maar door het strenge regime waaraan ons land tijdens de bezetting was onderworpen, luidde zijn antwoord. België en Frankrijk werden bestuurd door de Wehrmacht, wij door de SS en dat maakte nogal wat uit.

Aan het eind van zijn speech ging Van der Laan in op de vraag of de herdenking van de Tweede Wereldoorlog nog wel actueel was. Anno 2010 werd van veel kanten de stelling gedebiteerd dat de oorlog nu al vijfenzestig jaar voorbij was en de herdenking in plaats van elk jaar eens in de vijf jaar kon plaatsvinden. Van der Laan keerde zich tegen die gedachte, maar zei wel dat de oorlog niet overal met de haren bij moest worden gesleept (zo was hij geen liefhebber van krakers die politieagenten voor Nazi’s uitmaakten). Kan de herdenking met pensioen, luidde zijn slotvraag.

Voor de fijnproever was zijn antwoord glashelder: ‘Ik ben voor deelpensioen voor de oorlog als manier om iemand makkelijk de maat te nemen of klem te zetten, maar voor kwiek doorgaan met het verwerven van inzicht, en met het doorvertellen van nuttige verhalen. Want dat mijn moeder en vader al lang niet meer huilen en schoffelen, laat onverlet: not in vain, not again.’

De pleuris brak uit

Helaas bestond zijn gehoor in de Provinciezaal van Nieuwspoort niet alleen uit fijnproevers. Een verslaggever van persbureau Novum zette een uiterst slordige versie van zijn toespraak op het net. Met als kop: ‘Van der Laan: oorlog deels met pensioen’. Meteen brak de pleuris uit binnen de Joodse gemeenschap: de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge liet weten dat Van der Laan, die door Lodewijk Asscher net was gepolst om Job Cohen als burgemeester van Amsterdam op te volgen, voor die functie ‘ongewenst en ongeschikt’ was.

Wist ik misschien wie hij kon bellen om de Amsterdamse Joden van zijn goede bedoelingen te overtuigen?

’s Avonds kreeg ik een paniekerige Van der Laan aan de lijn. Het was helemaal niet zijn intentie geweest de Joodse gemeenschap op de tenen te trappen. Wist ik misschien wie hij kon bellen om de Amsterdamse Joden van zijn goede bedoelingen te overtuigen? Ik noemde een paar namen en kennelijk kwam er een gesprek op gang. Een week later verspreidde de NIHS een nieuwe verklaring waarin stond dat de intenties van de demissionaire bewindsman ‘volstrekt zuiver, oprecht en integer’ waren: ‘Hij heeft absoluut nooit gepleit voor het afschaffen van het herdenken.’ Wel moest Van der Laan toegeven dat 4 mei geen geschikte datum was voor ‘een dergelijk genuanceerd betoog over een dermate emotioneel beladen onderwerp.’ Wat de Amsterdamse Joden betreft was hij welkom in de Stopera.

Ik vertel het verhaal omdat het zo kenmerkend is voor het type bestuurder dat Van der Laan altijd is geweest: gedreven door emoties, niet wars van provoceren maar er ook op gericht het hol van de leeuw op te zoeken en het probleem uit te praten – niet voor niets was hij als advocaat een van de eerste en beste mediators in Nederland.

Geen makkelijke man

Van der Laan was geen makkelijke man, niet voor zichzelf, niet voor de ambtenaren die voor hem werkten en ook niet voor journalisten die zijn pad kruisten. Zelf kwam ik al met hem in botsing toen hij nog fractieleider was van de PvdA in de Amsterdamse gemeenteraad. Collega Harm Ede Botje en ik hadden in VN een lijvig stuk geschreven over de verkiezingscampagne van 1998.

VVD en PvdA, die samen de hoofdstad bestuurden, trokken in campagnetijd stevig van leer tegen elkaar. De PvdA waarschuwde tegen het gevaar dat de liberalen het grootst zouden worden en van Amsterdam een asociale stad gingen maken. De liberalen ontkenden stellig dat ze dat van plan waren en verweten de PvdA de burgers angst aan te jagen. Het was een vorm van schijnpolarisatie, schreven Botje en ik. Want na de verkiezingen zouden de hoofdstedelijke PvdA en VVD gewoon een nieuwe paarse coalitie sluiten.

Waren we soms ziende blind, hield Van der Laan collega Harm Ede Botje en mij op licht intimiderende toon voor.

Ons artikel was tegen het zere been van Van der Laan, die we op de uitslagenavond in de Boekmanzaal van de Stopera tegen het lijf liepen. Waren we soms ziende blind, hield hij ons op licht intimiderende toon voor. Beseften we niet dat de liberalen met hun pleidooi voor privatisering van de woningvoorraad uit waren op een apartheidsmaatschappij, die niet veel verschilde van het vroegere Zuid-Afrika? Want allochtonen zouden zich dan niet meer kunnen vestigen in gegoede buurten als Amsterdam-Zuid.

We hadden ons op sleeptouw laten nemen door de spindoctors van de VVD, fulmineerde hij. Met onze stelling dat de keus voor liberalen of sociaaldemocraten lood om oud ijzer was, hadden we het cynisme over de politiek gevoed. Het bleef nog net bij verbaal geweld. Trillend op onze benen besloten we een biertje te gaan drinken op het Thorbeckeplein. Een paar weken later vormden PvdA en VVD een nieuwe coalitie. Zo stompzinnig was onze observatie kennelijk niet geweest. Van der Laan hanteerde tegenover journalisten wel vaker het adagium: de aanval is de beste verdediging. Zelf heb ik dat aan den lijve ervaren. Als ik hem een te lastige vraag stelde, werd ik steevast getrakteerd op de opmerking: ‘Ik weet heus wel dat je vroeger communist bent geweest, Van Weezel!’

Huilend en brullend

In zijn boek Van der Laan. Biografie van een burgemeester, beschrijft Kemal Rijken de spanningen tussen de hardwerkende calvinist Van der Laan en ambtenaren die zijn tempo niet konden bijbenen. Eerst op het ministerie van Wonen, Wijken en Integratie waar directeur-generaal Leon van Halder zijn bewindsman waarschuwde dat hij de lat voor de ambtenaren niet te hoog moest leggen. Daarna in de Stopera. Volgens Rijken renden jonge ambtenaren soms ‘huilend en brullend’ zijn kamer uit. Als minister en burgemeester was Van der Laan een control freak – delegeren was niet zijn sterkste kant. Maar daar stond tegenover dat hij zich nooit verschool achter slappe redeneringen als: ‘ik beperk me tot de grote lijnen’ en ‘ik geloof in besturen op afstand’.

Een ander zou hebben gezegd: laat de gemeente dat oplossen. Eberhard van der Laan ging er zélf op af.

In zijn ministerstijd maakte hij diepe indruk op me door halverwege een interview met Margalith Kleijwegt en mij in de dienstauto naar Nieuwegein te stappen. Daar was een conflict tussen het gemeentebestuur en een groep jonge zigeuners ontstaan. Een ander zou hebben gezegd: laat de gemeente dat oplossen. Eberhard van der Laan ging er zélf op af.

Zo trok hij ook de regie naar zich toe in de Amsterdamse zedenzaak rond pedoseksueel Robert M., de bezetting van het Beursplein door de Occupy-beweging, de Maagdenhuisbezetting, de Zwarte Piet-discussie, de dreigende escalatie tussen moslims en Joden tijdens de Gaza-oorlog van 2014 en de hoogoplopende discussie binnen de Joodse gemeenschap over het Holocaust Namenmonument op de Weesperstaat.

Van der Laan gedroeg zich nooit als een regenteske notabele. Hij was een actieve democraat die het debat opzocht.

Vaak nodigde hij de kibbelende partijen uit voor een brainstormsessie in de Stopera of de ambtswoning aan de Herengracht. Hij was dan de bemiddelaar, de grote verzoener. Al schroomde hij niet deelnemers aan die sessies bruusk de deur te wijzen als hij het gevoel had dat ze naar de pers hadden gelekt of hem belazerden. Van der Laan gedroeg zich nooit als een regenteske notabele. Hij was een actieve democraat die het debat opzocht. Zijn doel was niet de status quo te bewaren maar om de stad te veranderen. Zoals voormalig hoofdcommissaris van politie Bernard Welten het tegenover Mischa Cohen formuleerde, toen die hem interviewde over de uitverkiezing van Van der Laan tot ‘Beste Burgemeester’: ‘Cohen hield de boel bij elkaar, Eberhard schudt de boel door elkaar.’ Dat bewonder ik in hem.

Een hangjongere bij de microfoon

De laatste periode van zijn burgemeesterschap moet niet makkelijk zijn geweest. De PvdA – de partij waarvan hij vaak gekscherend zei dat hij lid bleef omdat zich altijd nog een betere gelegenheid zou voordoen zijn lidmaatschap op te zeggen – verloor bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014 de dominante positie die ze een eeuw lang had ingenomen. Van der Laan was opeens de enige sociaaldemocraat in een college van VVD, D66 en de SP.

Hij kon vreselijk van mening verschillen met D66-fractieleider Jan Paternotte over de sluiting van coffeeshops, preventief fouilleren, cameratoezicht en het veiligheidsbeleid in het algemeen. Enig dedain kon hij dan niet onderdrukken, bijvoorbeeld die keer dat hij tijdens een raadsvergadering Paternotte ‘een hangjongere bij de microfoon’ noemde. Zonder twijfel hoopte Van der Laan dat de PvdA na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 weer tot het college van burgemeester en wethouders zou toetreden. Dan kon hij met een gerust hart afscheid nemen.

Het is anders gelopen. Eerst kwam de prostaatkanker waarvan hij genas. Toen de longtumor die hem uiteindelijk sloopte.

In een interview met NRC Handelsblad gaf zijn biograaf Kemal Rijken een rake karakterschets van de kettingroker en workaholic Van der Laan: ‘Het is een man met lieve kanten. Hij is mateloos. Als hij lief is, is hij heel lief. Als hij boos is, is hij ook echt boos.’

Dat strookt met mijn eigen ervaringen. Van der Laan was de liefste vechtersbaas die ik ooit ben tegengekomen.

Eberhard van der Laan, de mensch

Rabbijn Awraham Soetendorp maakte de affaire rondom de toespraak op 4 mei 2010 van dichtbij mee. ‘Dit misverstaan was het ergste wat hem had kunnen overkomen.’

In de aanhef van het prachtige in memoriam over Eberhard van der Laan, hierboven, refereert Max van Weezel aan de brief, die de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge (NIHS) van Amsterdam in mei 2010 stuurde naar aanleiding van de 4 mei herdenkingstoespraak, die Eberhard van der Laan gehouden had in Nieuwspoort. Zij verklaarden daarin Van der Laan ongeschikt te achten voor het burgemeesterschap van Amsterdam.

Naar aanleiding van deze brief werd ik indertijd door de NOS radio benaderd voor commentaar. Ik antwoordde dat ik, zonder de tekst van de gewraakte lezing onder ogen te hebben gehad, volstrekt overtuigd was van zijn integriteit inzake zijn opvattingen over de noodzaak van het blijvend gedenken van de tweede wereldoorlog en met name de jodenvervolging. Ik achtte hem bij uitstek geschikt voor het burgemeesterschap. Dezelfde avond heb ik mijn opvatting onomwonden in een live uitzending herhaald. Ik gaf aan dat ik dan ook geen enkele behoefte had om Eberhard te bevragen maar wel contact zou opnemen om hem te steunen.

Het telefoongesprek vond de volgende ochtend plaats.

Eberhard vertrouwde mij toe dat het feit dat zijn woorden, die in het persbericht uit hun verband waren gerukt, de Joodse Gemeenschap gekrenkt hadden, diep door zijn ziel sneed. Hij had de hele nacht niet geslapen. Dit misverstaan was het ergste wat hem had kunnen overkomen.

Het deed hem goed met mij te spreken voordat hij aan het gesprek met vertegenwoordigers van de NIHS zou beginnen, waartoe zij gelukkig op zijn verzoek zich bereid verklaard hadden. De positieve uitkomst van deze ontmoeting tekent van der Laan ten voeten uit. Hij wist door het gesprek aan te gaan met al zijn hebben en houden het vertrouwen terug te winnen. Hij was bereid de hand in eigen boezem te steken en toe te geven dat een genuanceerde benadering niet paste bij 4 mei.

En dat vertrouwen is alleen maar gegroeid. Hoezeer het vraagstuk van de Jodenvervolging en het ontoereikend verzet, het percentage weggevoerde en vermoorde Joden was het hoogste van West Europa onderdeel van hem uitmaakte bleek tijdens de ontroerende uitzending van ZomergastenMijn vrouw Sira en ik, beide ondergedoken kinderen, houden ons vast aan de uitspraak van Ed van Thijn: ‘Zij in het verzet waren met weinigen, maar Godzijdank zij waren er’.

Op Eberhard van der Laan is met recht de uitdrukking van toepassing die in de vooroorlogse  Joodse gemeenschap als hoogste lof werd toegezwaaid: hij was een mensch, die er voor zorgde dat de nesjomme, de ziel het niet koud had. Het voorbeeld van zijn leiderschap waarin overwogen nuchterheid en mateloze compassie verweven zijn zal generaties blijven inspireren.

Mokum heeft Eberhard van der Laan in haar hart gesloten.

Awraham Soetendorp