Het is 2005 en ik werk bij de radio. De keel-neus-en-oorarts heeft de tijd voor me genomen, en dat vind ik niet zo prettig. Waarom niet gewoon even een gehoortest? Dan kan ik naar huis met een advies en een statistiekje, klaar. Ik heb dat eerder ondergaan. Als ik goed kijk naar de man die de knoppen bedient, denk ik het moment te zien waarop zijn gezichtsuitdrukking van afwachtend verandert in verwachtingsvol; de wenkbrauwen gaan dan een fractie omhoog. Dat is het ogenblik dat ik moet zeggen dat ik een piepje hoor. De woordherkenningsoefening die na die piepjes volgt, is een fluitje van een cent, het zijn steeds dezelfde twaalf woorden. Ik herken ze zonder ze te verstaan. Toch?

Deze oorarts is van een ander slag dan zijn voorgangers. Hij stelt zich op als zieleknijper. ‘U bent zeker doodmoe als u na uw werk thuiskomt?’ Wat is dat voor vraag? En hij gaat maar door. ‘Bent u snel geïrriteerd?’ Lig ik hier soms op de sofa? Als hij zo blijft doorgaan, raak ik inderdaad...