Lou-Anna Druyvesteyn heeft dit verhaal voor je ingesproken.

Nederlandse journalisten vinden zichzelf ‘objectieve waakhonden’, las ik in verschillende onderzoeken die de afgelopen decennia zijn gedaan naar de rolperceptie van journalisten. Ze streven ernaar zo objectief mogelijk verslag te doen van de werkelijkheid en zien het daarbij als hun belangrijkste taak de macht te controleren. Daarmee is de journalistiek, naast de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, de ‘vierde macht’ in de liberale democratie die Nederland is.

Prachtig. Mooie balans. Jammer alleen dat het niet waar is. Want deze beroepshouding valt niet te rijmen met de oververtegenwoordiging van witte mensen op Nederlandse redactievloeren en met de witte perspectieven die de boventoon voeren in de kolommen. Hoofdredacteuren kunnen wel zéggen dat ze heus zijn toegewijd aan het werven van zwarte, gekleurde of islamitische journalisten, maar zolang ze de perceptie van hun eigen rol niet scherp tegen het licht houden, blijft het lariekoek.

Dat is een beetje grote stappen snel thuis, misschien, dus laat ik bij het begin beginnen. Er zijn cijfers van de witheid van redacties. De laatste stammen uit 2018, toen NRC het berekende: 94,6% van de journalisten bleek wit. De krant wist er in de kop een positieve wending aan te geven: ‘Kranten- en tv-redacties iets minder wit’. Op zichzelf wel waar, want bij de eerdere telling, in 2015, lag het percentage nog op 96,8. Progressie!

Maar het blijft een huiveringwekkend percentage, natuurlijk, zeker als je het afzet tegen een andere statistiek: 13% van de Nederlanders heeft een niet-westerse migratieachtergrond. NRC peurt er nog een positieve ontwikkeling uit op basis van interviews met hoofdredacteuren. In 2015 waren die nog nauwelijks bereid te kijken naar de afkomst van hun redacteuren, terwijl ze drie jaar later aangaven het belangrijk te vinden redacties veelzijdiger samen te stellen maar dat ze daar ‘tot hun verdriet’ onvoldoende in slagen.

Waarom slagen ze daar dan niet in? Ik vroeg het een aantal hoofdredacteuren zelf. Vorig jaar was dat, naar aanleiding van een onderzoek van historicus en mediawatcher Tayfun Balçik naar het beeld van moslims in de vier grootste Nederlandse kranten.

Philippe Remarque, destijds hoofdredacteur van de Volkskrant, liet me toen weten: ‘Wij willen dat journalisten van diverse afkomst op onze redactie werken. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Er zijn relatief weinig jongeren met een migratie-achtergrond die een schrijvende journalistieke carrière ambiëren.’ AD-adjunct Frank Poorthuis: ‘Ons personeelsbeleid is echt een stukje vooruitstrevender dan je denkt, maar kampt met de problemen die alle media hebben,’ doelend op de punten die Remarque aanvoerde.

Zoek maar uit wie er gelijk heeft

Ik denk dat er, voortbouwend op mijn eigen ervaringen, iets fundamentelers speelt. En dan doel ik op mijn ervaringen als correspondent in Turkije en Koerdistan, tussen 2006 en nu. In die jaren heb ik als journalist een transformatie doorgemaakt. Die werd op gang gebracht door een bombardement op een groep Koerdische burgers op de Turks-Iraakse grens door de Turkse luchtmacht, eind december 2011. Er kwamen 34 jongens en mannen om het leven. Hoe dieper ik spitte in de achtergronden van het drama, hoe vaker ik het bergdorp bezocht waar het was gebeurd om er de mensen en hun levens te leren kennen, hoe scherper mijn blik door Koerdische ogen werd, hoe meer ik in de knel kwam met de manier waarop ik mijn vak altijd had beoefend.

De nabestaanden zeggen het een, de staat zegt het ander, en u als lezer zoekt maar uit wie er gelijk heeft.

Mijn verhalen over de Koerden en over het bombardement in het bijzonder begonnen steeds meer verschillen te vertonen met de verslaggeving die ik in andere Nederlandse en in internationale media tegenkwam. Na een maand of wat kon ik hard maken dat de Turkse staat die burgers opzettelijk had gebombardeerd, dat de kans dat er zich PKK-strijders in de groep burgers bevonden, zoals de Turkse regering beweerde, nihil was en dat de jongens en mannen géén hulpjes van de PKK waren. In andere media werden die mogelijkheden doorgaans opengehouden. De nabestaanden zeggen het een, de staat zegt het ander, en u als lezer zoekt maar uit wie er gelijk heeft. Ik zócht het uit en publiceerde erover.

Geschokt was ik toen een bevriende Turkse journalist me liet weten dat ik niet ‘te pro-Koerdisch’ moest worden. Het schokte me omdat ik dat zelf ook niet wilde. Ik was immers journalist en journalisten moeten, vond ik, niet aan één kant staan. Was ik mijn journalistieke houding aan het verliezen?

Tussen activisme en journalistiek

Ik piekerde me suf over de scheidslijn tussen activisme en journalistiek. Mijn conclusie was uiteindelijk vrij basaal: activisten en journalisten hebben (deels) een andere methodiek en ik had me altijd aan de journalistieke regels gehouden. Sterker nog: in Turkije, waar journalisten nauwelijks tot geen toegang hebben tot bestuurlijke stukken en waar ministers of andere overheidsdienaren nooit interviews geven, ben je nóg meer aangewezen op journalistiek waarbij je met de poten in de modder moet. Vandaar dat ik in die jaren vooral veel op reis was om alles met mijn eigen ogen te zien.

Hoe liep dat smokkelpad naar de grens? Op hoeveel meter stond die legerpost van de weg? Klopt het dat er in de grensdorpen nauwelijks ander werk is dan smokkelen, en zo ja: waarom dan?

Terugkijkend weet ik dat ik juist in die jaren tot de kern van het vak doordrong. Waar het om draait, is het onderzoeken van de macht. Hoe verwoestend machtsstructuren zijn, zag ik pas toen ik er door Koerdische ogen naar keek, met andere woorden door de ogen van een groep mensen in Turkije die ver van de macht afstaat en in haar strijd voor vrijheid machtsstructuren wil ondermijnen. Het opende mijn ogen voor machtsstructuren in mijn eigen land.

Nogal beschamend

Ik vind het nogal beschamend dat ik Nederland in 2006 onder meer voor Turkije verruilde omdat ik dacht dat er hier geen Grote Belangrijke Verhalen te vertellen waren. Ik kende de term detached watchdog als journalistieke taakopvatting nog niet, maar het beschrijft een toestand die past bij een beroepsgroep die denkt dat ze geen speciaal belang heeft bij het nieuws en er zonder al te veel persoonlijke betrokkenheid naar kijkt. Zo dacht ik zelf ook.

‘Journalistieke distantie’ is het grootste goed voor de ‘objectieve waakhond’. Wat deze waakhond niet beseft, is dat deze positie uitsluitend houdbaar is als je zélf tot de groep behoort die van onderdrukkende machtsstructuren weinig tot niets te vrezen heeft. Nationalistische Turken in Turkije, bijvoorbeeld. Of witte Nederlanders.

Een dieper kijkje in wetenschappelijk onderzoek naar de taakopvatting van journalisten in andere landen werpt verder licht op de zaak. In autoritair geleide landen, waaronder een aantal in het Midden-Oosten, vinken journalisten het vakje detached watchdog nauwelijks aan als ze naar hun taakopvatting wordt gevraagd. Twee andere opties komen vaker voor: supporter of power (ondersteuner van de macht) en advocate for social change (pleitbezorger voor sociale verandering).

Dit zijn dus rollen die journalisten zichzélf geven. Ik herken ze uit Turkije. De gevestigde media zijn onderdeel van de macht en de journalisten die er werken, ontkennen dat niet – ze laten zich openlijk censureren en doen alles voor toegang tot de macht.

Aan de andere kant van het spectrum heb je dissidente media, waaronder de Koerdische. Voor hen is de journalistiek onderdeel van de strijd voor erkenning van hun rechten, een strijd die letterlijk gaat over leven en dood. Ze kunnen het zich niet permitteren ‘afstandelijke waakhond’ te zijn en bepleiten met hart en ziel sociale verandering.

Sociale verandering bepleiten daarentegen gaat prima samen met de journalistiek.

De eerste taakopvatting, ‘ondersteuner van de macht’, is onverenigbaar met de journalistiek. De macht controleren lukt niet als je erbij op schoot zit. Sociale verandering bepleiten daarentegen gaat – om de omgekeerde reden – juist prima samen met de journalistiek. Strijd om sociale rechtvaardigheid, zoals feminisme, antiracisme en antikapitalisme, is immers per definitie een strijd tegen de macht. Tegen het patriarchaat, tegen witte suprematie, tegen economische uitbuiting.

Alleen mensen die denken dat die strijd niet om hén gaat, kunnen zich afzijdig houden. Alleen journalisten die denken dat ze geen onderdeel zijn van die machtsstructuren, kunnen hun taak van waakhond ‘met distantie’ uitvoeren.

Nederland is natuurlijk geen autoritair geleid land. Machtssystemen onderdrukken en vervolgen niet iedereen die zelfs maar neigt naar oppositie, maar treffen vooral gemarginaliseerde groepen, waardoor het voor mensen in geprivilegieerde posities moeilijker is om onderdrukkende structuren te zien.

Een witte man met een prima baan bij een gerespecteerd medium heeft een andere blik op de maatschappij dan, bijvoorbeeld, een zwarte queer vrouw of een moslima met een hoofddoek. Als die laatste twee de journalistiek in willen, of anderen uit gemarginaliseerde groepen, zullen ze dat eerder doen vanuit een wens sociale verandering tot stand te brengen. Ze komen als advocate for social change een witte, in meerderheid mannelijke redactie vol detached watchdogs op – dat kan alleen maar fout gaan.

Verantwoordelijkheid

Er is geen onderzoek naar rolpercepties van journalisten uit verschillende groepen, dus ik leg mijn oor te luisteren bij een aantal collega’s. Zoë Papaikonomou schreef samen met Annebregt Dijkman het boek Heb je een boze moslim voor mij?. Ze interviewden meer dan vijftig biculturele journalisten over hun ervaringen op redacties en met de nieuwsproductie. Ze zegt: ‘Een flink deel van onze geïnterviewden gaf aan de journalistiek te hebben gekozen omdat ze in de reguliere media verhalen en perspectieven misten uit hun omgeving. Ze voelden een maatschappelijke verantwoordelijkheid om daarin verandering te brengen.’

Papaikonomou zou zichzelf als journalist ook een advocate for social change noemen, net als iemand anders die ik voor dit essay interviewde, journalist en programmamaker Hassnae Bouazza. Bouazza, die gespecialiseerd is in de Arabische wereld en daarnaast culinair journalist is: ‘Witte Nederlandse journalisten zijn zich er vaak niet van bewust dat ze een specifieke visie hebben. Maar als je hun visie wilt doorbreken, zoals ik wil door een rijkgeschakeerde Arabische wereld te laten zien, dan word je snel weggezet als activistisch.’ Dat maakt de roep om meer ‘diversiteit’ in haar ogen ‘cosmetisch’: ‘Streven naar diversiteit zou ook het openstaan voor een andere manier en stijl van werken moeten omvatten. Die openheid is er nu niet. Ik heb het idee dat veel media vooral mensen aannemen die ze kunnen kneden naar hun evenbeeld.’

Diversiteit in de journalistiek
Uitdrukkelijk niet neutraal

Seada Nourhussen is hoofdredacteur van OneWorld, ‘magazine voor een rechtvaardige wereld’. Eerder was ze Afrika-redacteur en columnist bij Trouw. Ze zet vraagtekens bij de ‘afstandelijkheid’ van witte journalisten: ‘Als het om verhalen ver weg gaat, bijvoorbeeld in Rusland of de VS, zien ze machtssystemen best goed, maar ze zien ze niet bij verhalen die dichterbij liggen, zoals racisme en seksisme in Nederland. Dat geeft juist aan dat ze niet detached zijn maar onderdeel zijn van het systeem.’

‘Ik denk dat ik, als journalist uit een gemarginaliseerde groep, meer detached ben, juist omdat ik buiten het systeem val en minder baat heb bij de status quo dan witte journalisten. Die kritische distantie waar veel media mee schermen, hebben journalisten die niet wit of man of hetero zijn, juist veel meer.’

Voorbeeld is het blad waar ze nu leiding aan geeft en dat uitdrukkelijk niet neutraal verslag doet van de kernthema’s, zoals racisme, seksisme en islamofobie.

Nourhussen: ‘We zijn niet neutraal als het gaat om onrecht. Racisme is geen mening, racisme is een probleem en dat moet je uitbannen.’ Als Afrika-redacteur bij Trouw zocht ze altijd naar deskundige stemmen op het continent zelf in plaats van de perspectieven van westerse denktanks en wetenschappers op Afrika ruimte te geven. Ze zegt: ‘Dat werd gewaardeerd, maar soms werd me ook verweten dat ik geen kritische distantie had. Hoezo? Omdat mijn roots in Ethiopië liggen? Ik heb toch verder geen belangen bij dat land? Als je een analyse over het Verenigd Koninkrijk wilt, belt ook niemand een expert in Kenia.’

‘De witte Nederlandse journalistiek ziet mensen uit het Midden-Oosten niet als individuen, maar eerder als vertegenwoordigers van bepaalde groepen.’

Hassnae Bouazza merkt hetzelfde in verslaggeving over de Arabische wereld: ‘Ik benader onderwerpen in de Arabische wereld zoals Nederlandse journalisten verhalen over Nederland benaderen: door de mensen daar als individuen te zien. Dat schuurt, want de witte Nederlandse journalistiek ziet mensen uit het Midden-Oosten eerder als vertegenwoordigers van bepaalde groepen.’

Door het Midden-Oosten zo als verzameling groepen neer te zetten, wordt de regio tekort gedaan, vindt ze: ‘Daardoor mis je ontwikkelingen.’

OneWorld’s Seada Nourhussen ziet hetzelfde gebeuren over sociale thema’s in Nederland, zoals antiracisme en islamofobie: ‘Nederlandse media zijn incompetent als het gaat om verslaggeving over deze onderwerpen. En wat doe je als je gebrek aan kennis hebt over een onderwerp? Dan zet je twee mensen met twee meningen tegenover elkaar. Dat zie je op de economie-pagina’s toch ook niet, twee meningen tegenover elkaar omdat de redacteur zelf ook niet weet hoe het zit? Waarom bij racisme dan wel? De verslaggeving overstijgt het persoonlijke niet, waardoor systemen niet zichtbaar worden.’

Het gebrek aan diversiteit

Zelf moest ik Nederland verlaten om me bewust te worden van machtsstructuren die ook in Nederland voor institutionele ongelijkheid zorgen. In Nederland, voor 2006, was ik verblind door mijn eigen witheid.

Van een ‘objectieve waakhond’ werd ik een ‘pleitbezorger voor sociale verandering’. Het heeft mijn journalistiek alleen maar kritischer en dus beter gemaakt. Immers: pas als je je bewust bent van machtsstructuren, kun je ze bevragen en eraan bijdragen ze af te breken.

In mijn jaren als journalist in Turkije en Koerdistan, spraken Turken me vaak aan op mijn Nederlandse roots. ‘Wat doe je hier eigenlijk?’ vroegen ze me. ‘Waarom ga je het Nederlands koloniaal verleden niet onderzoeken? Waarom schrijf je niet over Srebrenica, of over racisme en islamofobie in Nederland?’

Op die vragen antwoordde ik vaak dat ik nou eenmaal Turkije- en Koerdistan-correspondent was, maar natuurlijk schuurde dat enorm. Mijn werk als correspondent was geen vaststaand feit, zoals de kleur van mijn huid, maar een eigen keus. En dus neem ik mijn journalistieke identiteit als pleitbezorger voor sociale verandering, die inmiddels past als gegoten, mee naar Nederland.

En daar ligt denk ik de oplossing voor het gebrek aan diversiteit op Nederlandse redacties, zowel wat betreft personeelsbestand als de inhoud van de kolommen. Een journalist die zich niet bewust is van zijn of haar positie ten opzichte van macht, waant zichzelf een ‘objectieve waakhond’ maar is welbeschouwd een ‘ondersteuner van de macht’.

Een redactie die daarmee doordrenkt is, kan nooit een welkome plek zijn voor die journalisten uit gemarginaliseerde groepen die zichzelf als ‘pleitbezorger voor sociale verandering’ zien. Zo’n redactie kan bovendien geen journalistiek bedrijven zoals die bedoeld is.