Vrijdag 24 juli 1992

Eindelijk is het zover. Eerst nog een tussenlanding in Wenen en vervolgens naar de hoofdstad van de nieuwe republiek Oekraïne, waar een Nederlandse ambassade zal worden geopend.

Dat ik nu in het vliegtuig zit om hieraan uitvoering te geven, had ik een jaar geleden nog niet eens durven dromen. Wie had nu kunnen voorzien dat (de) Oekraïne (het lidwoord dat het Oekraïens zelfs niet eens kent, laat ik voort­ aan maar weg) zo snel onafhankelijk zou worden? Weer eens is gebleken dat de ge­schiedenis zich moeilijk laat voorspellen. Er is in Europa een land bij gekomen dat al­leen al door zijn omvang (ongeveer Frank­rijk plus Zwitserland) een belangrijke rol zal gaan spelen. Kiev wordt na Moskou de tweede Nederlandse ambassade in de nieu­we Gos-republieken.

Ook gaat nog dit jaar een Nederlands consulaat-generaal in Sint-Petersburg open. Om budgettaire redenen zal het hier voorlopig wel bij blijven. Bui­tenlandse Zaken heeft de laatste tijd helaas meer ervaring opgedaan met het sluiten van posten. Voor ons diplomaten is het dan ook bepaald niet ongunstig dat er in Europa zo­ veel nieuw ‘buitenland’ bij is gekomen.

In de lucht denk ik nog eens terug aan alle voorbereidingen. Het is nog geen zes we­ken geleden dat ik als adviseur meeging met minister Hans van den Broek op diens eerste bezoek aan Oekraïne. Hij stelde me al aan president Kravtsjoek en minister van Buitenlandse Zaken Zlenko voor als de aanstaande Nederlandse ambassadeur, hoewel het zogenoemde ‘agrement’ pas een dag voor ons bezoek was aangevraagd. We werden allerhartelijkst ontvangen en minister Zlenko doorbrak zelfs de diplomatieke gebruiken door mij het agrement spontaan tijdens het officiële delegatiegesprek te verlenen. Verrast door zoveel voortvarendheid keek Van den Broek eerst nog naar zijn delegatieleden of dat zo wel kon. Ik haastte mij hem in te fluisteren dat ik nog wel eerst door de koningin beëdigd diende te worden. Toen niemand verder reageerde besloten beide ministers dat deze kwestie dus geregeld was en dat de Neder­landse ambassade al in de loop van juli open zou gaan. Dat was ruim een maand eerder dan in Den Haag was gepland. Twee van mijn nieuwe medewerkers zaten toen nog in Santa Fe de Bogota en New York en kregen hun marsorders om alweer half juli klaar te staan voor de nieuwe klus. Ik voelde mij toen als het ware door mijn ei­gen minister gekatapulteerd in mijn nieuwe positie. Weinig collega’s zullen dat zo hebben meegemaakt. Op mij rust nu wel mede de taak de verwachtingen van dit bezoek te helpen waarmaken.

In elk geval ziet de agenda er de komende maanden al aardig gevuld uit. In september beginnen we met het cultureel festival ‘Holland-Kiev’, waarvoor in Nederland het initiatief uitgaat van de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht. Als je als Nederlandse ambassadeur met een cultureel festival mag beginnen, dan mag je je gelukkig prijzen! In dezelfde maand verwachten we ook een de­ legatie van de vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, die banden wil aan­ knopen met het Oekraïense parlement. Eind oktober hoopt Economische Zaken met een missie te komen waaraan ook het be­drijfsleven zal deelnemen, en in dezelfde pe­riode hoopt de KLM een tweewekelijkse rechtstreekse lijndienst op Kiev te openen. Met de organisatie van dit soort manifestaties en bezoeken gaat veel tijd gemoeid en eerst dient nog de ambassade opgezet te worden. Kortom, genoeg werk aan de winkel.

Mijn staf is me deels enkele dagen vooruit­ gereisd om alvast kwartier te maken. Wan­ neer we op het vliegveld Borispol nabij Kiev landen, blijken ze er al in geslaagd te zijn mij met de eigen dienstauto met Nederlandse driekleur van de trap af te halen. Borispol is een klein, wat slaperig aandoend vliegveld dat nog moet wennen aan alle internationa­le belangstelling waarin Oekraïne zich nu mag verheugen. De afhandeling geschiedt dan ook wat chaotisch, maar toch zijn we in minder dan een halfuur op weg naar Kiev.

26 juli – 1 augustus
Over een ontbrekende kluissleutel en andere aanloopproblemen

De eerste week van ons verblijf in Kiev hebben mijn medewerkers en ik hard gewerkt aan het inrichten van enkele kamers in het centraal gelegen hotel Dnipro tot noodkanselarij. Bij het opzetten van een nieuwe ambassade zijn heel wat verschillende dienst­ onderdelen van Buitenlandse Zaken be­ trokken. We waren dan ook gespannen om te zien of alle bestellingen met de verhuis­wagen waren meegekomen. Het meeste bleek er inderdaad in te zitten, maar met enkele typische staaltjes van Haags bureau­cratisch handelen werden we toch wel weer geconfronteerd.

Zo kregen we inderdaad een papiervernietiger, maar deze machine bleek zo monsterlijk groot te zijn dat hij nog wel net de hoofddeur van het hotel binnen­ kwam, maar beslist niet naar de achtste ver­dieping kon! Het ding staat nu half wegge­schoven onder de wenteltrap in de hal en het zou me niet verbazen als het er over een jaar nog staat. Dat ook de kluis twee keer zo groot was als besteld, bleek in dit robuuste hotel in Sovjetstijl gelukkig minder bezwaarlijk. Met de hulp van enkele lokale krachtpatsers heb­ ben we haar boven gekregen. Maar tot onze verbijstering bleek toen dat niemand in Den Haag op de gedachte was gekomen om ons ook de kluissleutel mee te geven.

Er zijn al dertig ambassades in Kiev gevestigd en inmiddels heeft zich een rij wachtenden (ik ben num­mer vijf) gevormd. Voor het eind van het jaar zal  vertelt me ook dat het aantal ambassades voor het eind van het jaar waarschijnlijk tot zestig zal uitgroeien!

Een andere tegenvaller was dat onze op het noorden gelegen kamers weliswaar aardig uitzicht geven op stad en rivier, maar onge­schikt zijn voor de meegebrachte satelliet- communicatieapparatuur, die naar het zui­den gericht dient te worden vanwege de om de evenaar draaiende verbindingssatelliet. Dus moest er een nieuwe, geschikte kamer met uitzicht op het zuiden gevonden wor­den, wat niet makkelijk bleek. Al deze aan­loopproblemen, die natuurlijk ook bij onze pionierstaak horen, waren we na een week wel min of meer de baas, zodat ik BZ kon melden dat de post Kiev draaide. Tussen de bedrijven door hielpen we deze week ook al eerste visumklanten en zakenbezoekers.

Eerste kennismakingen

Op dinsdag ga ik voor de eerste keer naar Buitenlandse Zaken alhier, waar ik door de eerste viceminister Makarevitsj (Zlenko is met vakantie) word ontvangen. De sfeer is hartelijk en we wisselen de gebruikelijke be­leefdheden uit. Makarevitsj geeft mij een overzicht van het Oekraïense buitenlands beleid en ik verzeker hem dat ik er trots op ben de eerste Nederlandse ambassadeur in het onafhankelijke Oekraïne te zijn en dat ik alles zal doen om de betrekkingen te bevor­deren. Dit soort gesprekken, waarin je geen echte zaken te bespreken hebt, is eigenlijk al­ tijd wat onbevredigend. Na afloop ben ik ook moe van mijn eerste gesprek van vijfen­veertig minuten in het Russisch. Het belangrijkste voor mij was dat ik de kopieën van mijn geloofsbrieven kwijt ben, zodat ik vanaf heden ook andere Oekraïense autoriteiten kan ontmoeten. De chef-protocol ver­telt me dat het nog wel even zal duren voor­dat ik mijn originele geloofsbrieven aan de president kan overhandigen. Er zijn al dertig ambassades in Kiev gevestigd en inmiddels heeft zich een rij wachtenden (ik ben num­mer vijf) gevormd. Hij vertelt me ook dat het aantal ambassades voor het eind van het jaar waarschijnlijk tot zestig zal uitgroeien!

Waar al deze ambassades en hun stafleden gehuisvest moeten worden, is me voorlopig nog een raadsel. De hotels zitten al overvol en het aanbod in Kiev van voor buitenlanders geschikte woonruimte zal voorlopig uiterst beperkt blijven. Ik ben blij dat wij al tot nieuwbouw van onze ambassade heb­ ben besloten en hopelijk voor het eind van het jaar al zullen kunnen beschikken over een prefab-kantoorgebouwtje.

Ook in Kiev zijn sommige ambassades more equal than others. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ambassade van de Verenigde Sta­ten, die is gehuisvest in het voormalige Rajkom-gebouw, dat wil zeggen het districtshoofdkwartier van de nu verboden Com­munistische Partij. Mijn Amerikaanse colle­ga Roman Popadiuk (zelf van Oekraïense afkomst) ontving mij deze week in zijn werkkamer, die een jaar geleden nog werd bewoond door de eerste partijsecretaris van Kiev. Als residentie heeft Popadiuk voorlo­pig de datsja van Sjerbitski (de laatste grote partijchef van Oekraïne) gekregen. Hadden de veranderingen een treffender uitdruk­king kunnen krijgen?

Het is me trouwens toch al opgevallen dat de Oekraïners het liefst direct over Europa heen naar Amerika willen kijken als het grote voorbeeld uit het Westen. Niet de sterke D-mark maar de juist weer zo zwakke US-dollar is hier het meest in trek. Het is aan ons Europese ambassadeurs om iets aan deze eenzijdige beeldvorming over het Westen te doen!

Het Kiev van Konstantin Paustovski

Tussen alle drukte door heb ik soms gele­genheid te genieten van het uitzicht van mijn ruime hotelkamer en eerste verken­nende wandelingen door de stad te maken. Ik heb een boeiend uitzicht op een deel van de stad en de brede Dnjepr, waarbij verge­leken onze Maas of Rijn eigenlijk maar klei­ne rivieren zijn. Recht tegenover mijn hotel ligt het Lenin-museum, dat nu gesloten is. Een lelijk gebouw dat als alle communistische stedebouw mij wel enig ontzag inboe­zemt.

Ontzagwekkend lelijk dus. Naar ver­ luidt is het Lenin-standbeeld zo groot dat het eerst doormidden gezaagd zal moeten worden om het de deur uit te krijgen. Dat is nog niet gebeurd. Met de verwijdering van de symbolen van het oude regime lijken ze hier trouwens toch trager te werk te gaan dan in Moskou.

In de schaar­se cafés en restaurants word je nog steeds ‘socialistisch’ bediend. De privatisering van de horeca komt in Kiev nog maar schoor­voetend op gang.

Vanaf het plein waarop ik uitkijk begint de Kresjtsjatik, Kievs belangrijkste boulevard, waar het ’s avonds best gezellig kan zijn. Ook overdag is het goed toeven op deze boulevard met de belangrijkste winkels van de stad, waar lange rijen kastanjebomen een dichte schaduw werpen over de trot­toirs en zitbanken.

Kiev is trouwens een fantastisch groene stad met parken en kas­tanjeloof in de straten. Maar aan een van de zwakste steeën van het oude systeem, de horeca, is nog weinig gedaan. In de schaar­se cafés en restaurants word je nog steeds ‘socialistisch’ bediend. De privatisering van de horeca komt in Kiev nog maar schoor­voetend op gang.

Langs de Kresjtsjatik is in het verleden ook heel wat afgedefileerd. Mijn gedachten dwalen af naar de Russische schrijver Kon­stantin Paustovski, die hier in 1918 met zijn regiment langs de toenmalige hetman Skoropadski defileerde. In zijn Herinneringen aan de revolutie schreef Paustovski hoe de hetman gezeten was ‘op de rug van een worstkleurige Engelse volbloed’. Achter hem zaten de Duitse generaals die hem aan de macht hadden geholpen ‘in een monumentale starre pose op zwarte, als uit gietij­zer gegoten, paarden’. Paustovski beschreef vervolgens hoe zijn voornamelijk uit ban­dieten en straatventers geronselde regi­ment, eenmaal tot op de hoogte van de het­ man gekomen, in plaats van ‘slava!’ (heil) te roepen, het oneerbiedige lied aanhief:

‘een mooie vent een fijne vent
een haveloze hetman is ie
een haveloze hetman is ie
onze Pavlo Skoropadski’.

Paustovski het leven in Kiev tijdens het eer­ste kortstondige onafhankelijkheidsexperiment van Oekraïne in deze eeuw opgete­kend. Vlak na de Russische revolutie sloot Lenin noodgedwongen het zogenoemde Brest-Litovsk-vredesverdrag met Duits­land, waarin hij vele concessies deed, ook ten aanzien van Oekraïne, dat een vazal­ staat van Duitsland mocht worden. Na de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoor­log is Oekraïne nog een tijdlang slagveld ge­weest tussen de rode en witte legers, totdat in 1924 de witte generaal Denikin een smadelijke evacuatie uit Odessa beleefde. Pau­stovski had eigenlijk alleen maar spot voor de verschillende nationalistische regerin­gen die elkaar in Kiev in snel tempo op­ volgden. Skoropadski’s opvolger was ene Petljoera, die ook al op een schimmel geze­ten Kiev binnenreed. Zijn bont uitgeruste Haidamaken-regimenten zorgden toen de eerste dagen voor het nodige amusement door met ladders de Kroesjtsjatik op te lo­pen, erop te klimmen en alle Russische naamborden weg te halen, waarvoor Oe­kraïense in de plaats kwamen.

Er hangen in Kiev ook nu weer overal Oe­kraïense naamborden, maar op straat hoor ik de mensen om mij heen voornamelijk Russisch spreken. Oekraïense autoriteiten hebben er ook geen enkele moeite mee met mij Russisch te praten.

Er hangen in Kiev ook nu weer overal Oe­kraïense naamborden, maar op straat hoor ik de mensen om mij heen voornamelijk Russisch spreken. Oekraïense autoriteiten hebben er ook geen enkele moeite mee met mij Russisch te praten. Maar op officiële ge­legenheden wordt alleen Oekraïens gespro­ken. Kiev en ook Odessa zijn dus nog voor­ namelijk Russischtalige steden, maar hoe westelijker je komt in dit land, hoe meer Oekraïens er gesproken wordt. Het Russisch en Oekraïens staan ongeveer zo dicht bij elkaar als twee Scandinavische talen. De mensen begrijpen elkaar wel.

Het zal duidelijk zijn dat Paustovski het Oe­kraïense onafhankelijkheidsstreven toen niet erg serieus nam. Ik veronderstel dat hij wel met andere ogen gekeken zou hebben naar de huidige gebeurtenissen en nu ook voor de Oekraïense onafhankelijkheid ge­stemd zou hebben, zoals de Russische minderheid in dit land (achttien procent) tij­dens het referendum van 1 december 1991 ook in groten getale heeft gedaan.

Wat ik met deze literaire excursie wel heb willen zeggen, is dat Oekraïne en Rusland natuurlijk gemeenschappelijke wortels heb­ben. Het begon allemaal in de elfde eeuw in het Kievse ‘Rus’, dat zich uitstrekte van Kiev tot Novgorod in het noorden. Dit Sla­vische rijk onderhield goede banden met de Noormannen en met Constantinopel, maar werd in 1240 onder de voet gelopen door een van Djingiz Chans horden. De Russische prinsen waren toen al naar veili­ger oorden in het noorden gevlucht, waar in de vijftiende eeuw de vorst van Moskou de macht naar zich toetrok. Maar grote de­len van Oekraïne zijn enkele eeuwen onder vreemde, Pools-Litouwse invloed geble­ven, wat de vervreemding met de stamver­wanten in Moskou voor een deel verklaart. Veel belangrijker is geweest dat Oekraïne in deze eeuw door de communisten vanuit Moskou als een soort wingewest is be­stuurd. Dat heeft veel kwaad bloed gezet. Of Kiev in de tsarentijd veel beter is bestuurd, weet ik niet (maar ik betwijfel het).

2-8 augustus
Odessa

Het tweede weekeind zijn we door vrien­den naar hun datsja nabij Odessa geno­digd. Ik wilde per se de heenreis per (nacht)trein afleggen, waar Paustovski tij­dens de burgeroorlog achttien dagen over deed! Ook onze trein stopt vaak en ik kan de slaap niet vatten. Ik herlees hem daarom nog een keer en wil de lezer een kostelijke anekdote niet onthouden. Een rijke boe­renvrouw, die toen koelak werd genoemd, wil halverwege opstappen om het huwelijk van haar dochter bij te wonen. Ze heeft ook een zware commode bij zich, waarin de uit­zet opgestapeld lag. Het blijkt een grimmige, twistzieke vrouw te zijn, die iedereen te­ gen zich in weet te nemen. Omdat in de overvolle trein niemand bereid was plaats te maken voor haar en de commode, begon ze met overslaande stem te schreeuwen: ‘Ze hebben de trein met armoedzaaiers volge­stopt, en voor ons betere mensen is er geen plaats. Het enige wat ze hun eigendom kun­nen noemen is een gat in hun broek, deze stadslui met hun dametjes! Die moeten doodgetrapt worden als wormen en niet van Kiev naar Odessa rijden!’

Uiteindelijk gooi­de ze het op een akkoordje met de machi­nist, die toestaat dat de commode op de lo­comotief tussen de twee lampen werd ge­plaatst. De roodharige boerenvrouw ging er zelf pontificaal bovenop zitten en begon gulzig vette worsten te eten, terwijl de rest van de trein hongert. Zelfs de machinist krijgt niets. De wraakdromen van Paustov­ski en de gehele trein gingen gedeeltelijk in vervulling toen de trein op een avond door bandieten werd beschoten. De koelakken­ vrouw bleef zelf ongedeerd, maar haar com­mode was doorzeefd met kogels!

De datsja van onze vrienden bleek vlak bij Odessa en de zee gelegen. Ze hadden haar twee jaar geleden van een vertrekkende joodse familie gekocht. De zee voelde tot onze verbazing ijskoud aan, wat blijkbaar lag aan een verkeerde wind en zeestromen die koud diepzeewater tot vlak aan de kust brengen. Het strand was behoorlijk vervuild en hoewel Odessa en omgeving zeer aantrekkelijk zijn, vrees ik dat er nog veel zal moeten gebeuren om verwende wester­se toeristen hierheen te lokken.

Voormalige partijsanatoria langs de kust staan nu leeg of worden gebruikt voor de opvang van vluchtelingen uit Trans-Dnestrië, de Rus­ sische enclave in Moldavië die hier maar zo’n honderdvijftig kilometer vandaan ligt. De beroemde trappen van Odessa, althans voor degenen die Eisensteins Potemkin heb­ ben gezien, waren voor mij een lichte teleurstelling. Tussen de realiteit en het wit­te filmdoek ligt nu eenmaal vaak een wereld van verschil. Maar Odessa is me zeker niet tegengevallen: een levendige havenstad waar al relatief veel meer privé-winkels, res­taurants, terrassen en buitenlandse auto’s te zien zijn dan in Kiev. Ik besluit hier gauw nog eens voor langere tijd terug te komen.

Een delegatie uit Nederland

Terug in Kiev verwacht ik mijn eerste dele­gatie uit Nederland, van Financiën. Ze ko men met ruim acht uur vertraging in de vroege ochtend uit Chisinau aan. Molda­vië, Oekraïne en ook Georgië zullen toetre­den tot de Nederlandse kiesgroepen – waarin Nederland deze landen zal verte­genwoordigen – bij het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank in Was­hington.

Dat betekent voor Financiën en onze bewindvoerders Posthumus en Herfkens in Washington veel extra werk, omdat deze landen, waarvan Oekraïne verreweg het belangrijkste is, nog helemaal wegwijs gemaakt moeten worden in de internatio­nale financiële jungle. Dat beseffen de Oe­kraïense financiële autoriteiten zelf wel en ze zijn dan ook blij met deze Nederlandse bijstand.

In de oude koloniale verhoudingen was de Oekraïense bank niet veel meer dan een bijkantoor dat telexen met eenvou­dige optelsommen naar de Gosbank in Moskou stuurde. Nu staat deze zelfde bank voor de enorme opgave het economische hervormingsproces in Oekraïne een financieel draagvlak te geven en intussen ook nog even een nieuwe munteenheid (de grivna) in te voeren, die om politieke redenen onvermijdelijk is geworden.

Een eenvoudige middagmaaltijd in mijn hotel kost bijvoorbeeld zo’n duizend koupons, oftewel voor ons buitenlanders onge­veer vier US-dollars, maar voor de gemid­delde Oekraïner ongeveer een derde van zijn maandinkomen.

Er is al een voorlopig betaalmiddel inge­voerd (de koupori), dat veel weg heeft van Monopolygeld (de eerste series waren niet eens genummerd) en waarvan je een heel pak op zak moet hebben om boodschappen te kunnen doen of in een restaurant te beta­len. Een eenvoudige middagmaaltijd in mijn hotel kost bijvoorbeeld zo’n duizend koupons, oftewel voor ons buitenlanders onge­veer vier US-dollars, maar voor de gemid­delde Oekraïner ongeveer een derde van zijn maandinkomen. Iedere Oekraïner klaagt over de hollende inflatie die de nieuwe tijden met zich meebrachten. Hoe moeilijk de situ­atie is, blijkt ook uit het feit dat de koupon op de zwarte markt tegenover de roebel ter­rein verliest (officiële koers een op een). Ook Oekraïne zal westerse financiële steun, die nu nog voornamelijk naar Moskou gaat, hard nodig hebben en Nederland mag het als een uitdaging beschouwen in deze een voortrekkersrol te spelen.

Jalta

Van de week werd ik ook opgeroepen een Oekraïense briefing bij te wonen over de laatste top te Jalta tussen Kravtsjoek en Jeltsin, die een nieuw compromis over de Zwarte Zee-vloot heeft opgeleverd. De komende drie jaar zullen Rusland en Oe­kraïne de vloot gezamenlijk gaan beheren, maar wat er daarna gaat gebeuren is nog niet erg duidelijk. Ook zullen voor de in­werkingtreding van de overeenkomst op 1 oktober nog enkele praktische zaken gere­geld moeten worden, zoals de ‘symboli­sche’ vraag welke vlag de schepen gaan voeren: de blauw-gele Oekraïense, de oude Andrejev-vlag van de Russische vloot, of voorlopig een of andere olympi­sche constructie?

Het zal me benieuwen hoe een schip met Oekraïense achtersteven en Russische voorplecht zal weten te navigeren.

Toch was Jalta wel degelijk een succes voor beide presidenten, die heel goed lij­ken te beseffen dat Rusland en Oekraïne elkaar in deze moeilijke tijden hard nodig zullen hebben. Uit de kranten (veel lees­baarder dan vroeger!) valt echter op te maken dat de Oekraïense nationalisten moeite met dit vlootcompromis hebben.

Over communistische verwaarlozing en het zoeken naar woningen

Kiev is eigenlijk een prachtige façade: in het oude centrum dat zich uitstrekt van het la­gere en meer bedrijvige stadsgedeelte aan de rivier (de Podil) tot de meer residentiële buurten in de heuvels, is werkelijk geen ge brek aan tot de verbeelding sprekende ge­bouwen en schilderachtige straten (dat kastanjeloofl). Maar zodra je dichterbij komt, wordt al gauw pijnlijk duidelijk wat zeven tig jaar verwaarlozing deze stad heeft aan­ gedaan. Ik vrees dat vele op afstand aantrekkelijke huizen die mijn medewerkers en ik gezien hebben in Nederland door Bouw- en Woningtoezicht onbewoonbaar verklaard zouden zijn.

Hoe komt dit?De vroegere communistische machthebbers kan niet verweten worden dat ze niet gebouwd en herbouwd hebben toen dat nodig was. De grote schade die deze stad in de laatste wereldoorlog heeft geleden, werd grotendeels hersteld, al wer­den sommige stadsgedeelten ontsierd door de kolossale bouwwerken waarop Stalin zo verzot was. Maar er werd slecht gebouwd en wat misschien nog wel erger is, er vond bijna geen onderhoud plaats. Dat laatste kwam ook doordat de bewoners hun huizen niet zelf konden bezitten en deze in de meeste gevallen met vele andere gezinnen moesten delen. Er was zelfs wettelijk vast­gelegd hoeveel vierkante meter een Sovjetgezin van twee, drie, vier personen enzo­ voort mocht bewonen, en veel was dat niet (bijvoorbeeld een gezin met een kind maxi­maal zeventig vierkante meter).

Met andere woorden, het systeem spoorde ook de ge­bruikers van de woningen allerminst aan zelf iets aan woningverbetering te doen. Voor mijn komst naar Kiev was in Den Haag al besloten dat het de voorkeur ver­diende een geheel nieuwe ambassade in deze stad te bouwen. De autoriteiten heb­ ben ons een geschikte locatie aangeboden (het centrum kent vele lege plekken), waar­ op reeds voor het einde van dit jaar een kantoorgebouw van twee verdiepingen, dat in geprefabriceerde delen vanuit Neder­ land zal worden overgebracht, dient te ver­rijzen. Het permanente gebouw zal pas over twee tot drie jaar klaar zijn.

Maar voor mij en mijn medewerkers is het hier geen sinecure om geschikte woon­ ruimte te vinden. Toch zijn er mogelijkhe­den, zoals ik zelf afgelopen dinsdag onder­vond. Mijn nieuwe chauffeur Nikolaj bracht me naar een van de weinige woon­ buurten in Kiev waar zelfstandige huizen staan in soms grote tuinen. Je weet dan di­rect dat er iets bijzonders aan de hand is. Een normaal Sovjetburger had nooit in zo’n huis kunnen wonen en we moesten dus wel voormalig nomenklatoera-gebied zijn binnengereden. Ik vermoed dat je hier vroeger zelfs niet eens werd toegelaten.

We reden langzaam door de straten en vielen voorbijgangers lastig met de vraag of iemand hier zijn huis wilde verkopen.

Er bleek in­derdaad een gezin te zijn dat binnenkort naar het buitenland vertrekt, maar het huis waarschijnlijk al aan een andere ambassade verkocht zou hebben. Dat laatste bleek nog niet het geval te zijn. We troffen een op een afhellend stuk grond gelegen huis aan, dat qua vorm iets weg heeft van een miniatuur-Witte Huis. De aflopende tuin eromheen is groot en staat vol fruitbomen en bloemen. Voor Kievse begrippen had ik iets unieks ge­vonden en ik besloot een serieuze poging te wagen het huis te kopen.

Tot mijn verbijstering kreeg ik aanvankelijk uit Den Haag te horen dat het huis voor een ambassadeur te klein was en ook anders­ zins niet aan Haagse bouwtechnische nor­men voldeed. Er gingen enige dagen overheen voordat ik Buitenlandse Zaken had weten te overtuigen dat alle alternatieven in Kiev waarschijnlijk duurder en slechter zouden uitvallen. Of de koop doorgaat, weet ik nog niet. Het is buitenlanders tegenwoordig toegestaan huizen in Oekraïne te kopen, maar voordat alle stempels en goedkeuringen zijn verkregen!?

Mocht de koop doorgaan, dan kom ik wel in een pikante buurt terecht. Een van mijn buurmannen schijnt dan familie van Molotov te zijn, een van Stalins beruchte ministers van Buitenlandse Zaken (het Molotov-von Ribbentrop-pact!). Ook schijnt hier nog de weduwe te wonen van het hoofd van Stalins lijfwacht. Ik koop het huis van een dokter die gehuwd is met de dochter van een hoge Russische generaal. Ik heb me wel even afgevraagd of ik hier kon wonen. Maar waarom niet? Per slot van rekening help ik de privileges van de oude partijbonzen te doorbreken en bovendien ben ik ervan overtuigd dat deze buurt over enkele jaren een andere samenstelling zal kennen.

Een Fries sprekende Oekraïner

Het kan in het leven soms raar verkeren. Ruim twaalf jaar geleden, toen ik nog aan onze ambassade in Moskou was verbon­den, heb ik op verzoek van de Fryske Akademie twee zware tassen vol met Friese studieboeken en literatuur naar Kiev gebracht, waar een professor Zjloektenko belangstel­ling had getoond. De universiteit van Kiev is roodgekleurd en naar ik nu begrijp heb ik destijds ten onrechte gedacht dat het een zoveelste wandaad van de bolsjewisten be­trof. Deze van voor de revolutie daterende universiteit blijkt uit een roodkleurige steensoort te zijn opgebouwd. Twaalf jaar later maak ik kennis met dr. Alexander Dvoechzjilov, voormalig assistent en opvol­ger van de inmiddels overleden professor. Hij doet me een Oekraïense grammatica van de Friese taal cadeau! Ook vertelt hij me dat er jaarlijks ongeveer tien studenten in Kiev Nederlands of Fries leren, zij het in de meeste gevallen als bijvakken bij Engels of Duits. Voor hem is de komst van een Nederlandse ambassade ook een welkome verrassing, al was het maar om de kranten en tijdschriften die we nu voor hem en zijn studenten zullen bewaren.

Ik heb ook het gevoel aan het begin van iets nieuws te staan waarvan de uiteindelijke verschijnings­vorm nog niet vaststaat.

Alexander blijkt een kenner te zijn van het werk van Michail Boelgakov, een andere grote Russische schrijver die hier samen met Paustovski op het gymnasium heeft ge­zeten. We spreken af dat hij me het oude Kiev van Boelgakov zal laten zien. Zijn De meester en Margarita speelt zich weliswaar in Moskou af, maar Kiev zou volgens Alexan­der toch de grootste inspiratiebron van Boelgakov geweest zijn. Op de vrije boeken­ markt op de trottoirs van de Kresjtsjatik heb ik een prachtig geïllustreerd boek over Boel­gakov en Kiev gevonden. Het oude Kiev moet nog mooier geweest zijn; wat opvalt is dat er zoveel kerken verdwenen zijn.

16-22 augustus
In het Republikeins Klinisch Ziekenhuis

Na een drukke werkdag reed ik op maan­dagavond naar restaurant Zakelijke Afspra­ken, waar ik was genodigd aan een diner onder collega’s. De gastheer vertelt vol trots dat al het overvloedige voedsel op tafel van de Kievse markten komt en natuur­ lijk gecontroleerd is. In Kiev leeft nog steeds de schrik voor Tsjernobyl. In restau­rants waar veel buitenlanders komen, schijnt dan ook te worden gecontroleerd of groente en fruit niet toevallig uit besmette gebieden rond de reactor komen, die op ongeveer honderdveertig kilometer ten noordwesten van Kiev staat in, verneem ik, een prachtig natuurgebied.

Ook de Amerikaanse ambassade heeft hier enige tijd al het lokaal aangekochte voedsel gecontroleerd en overigens nooit gevaarlijke stralingsniveaus aangetroffen. Ik maak me hier dan ook niet zoveel zorgen over; Kiev heeft gewoon geluk gehad dat de wind tijdens de ramp zes jaar geleden toevallig in noordelij­ke richting blies.

Dit neemt niet weg dat je in Kiev, waar het deze zomer ongebruikelijk heet is geweest, ook aan andere gezondheidsrisico’s bent blootgesteld, zoals ik de volgende dagen na deze overvloedige maaltijd aan den lijve mocht ondervinden. Na een slechte nacht werd ik de volgende dag goed ziek en moest ik mij twee dagen later, toen koorts en diar­ree nog niet waren geweken, in een zieken­ huis laten opnemen. En wat voor ziekenhuis!

In een rammelende en naar benzine stinkende ziekenwagen werd ik afgevoerd naar de voormalige kliniek voor de partij­bonzen, gelegen in een stille en bosrijke omgeving en door hoge hekken geheel af­ geschermd van de buitenwereld. Hier lieten de bejaarde kopstukken van het communistische bewind van Sjerbitski c.s. zich verzorgen en voor een deel zitten ze er ongetwijfeld nog. Sedert drie jaar is het om­gedoopt tot Republikeins Klinisch Zieken­huis en schijnt het opnamebeleid wat liberaler geworden te zijn.

De Posol Niderlandiv wordt met veel zorg opgenomen en krijgt een ruime dubbele kamer met televisie en, intrigerend, twee telefoons! Maar ik mag alleen van de gele tele­foon (een normale buitenlijn) gebruik ma­ken. De bruine lijn gaf vroeger ongetwijfeld directe verbinding met de CP-centrales in Kiev en Moskou. De dokter bevestigt me dat ik op die lijn nu direct met Kravtsjoek zou kunnen bellen.

Dankzij infuus en medicijnen voel ik mij snel beter worden, maar dokter Levin dempt mijn optimisme door mee te delen dat ik wel degelijk een vorm van dysenterie heb opgelo­pen en tenminste een week zal moeten nakuren. Dat betekende dat ik de eerste ver­jaardag van de Oekraïense onafhankelijkheid (24 augustus) vanaf mijn ziekbed zou mee­ maken.

Mijn eerste medewerker Hans Wesseling zal voor mij waarnemen op de officiële gelegenheden, waarbij het corps diplomatique pleegt te worden uitgenodigd. Wat ik erger vind, is dat ik ook niet zal kunnen mee­ doen aan de voetbalwedstrijd tussen een se­lectie van het corps diplomatique en de Bond van Journalisten. Maar mijn consul Arie Plieger zal de Nederlandse reputatie op dit ge­bied hoog weten te houden.

Aan alle drukte is voor mij dus plotseling even een einde gekomen. De uitwerking van dit dagboek heeft de lezer dan ook mede te danken aan de verplichte rust die mijn Oekraïense geneesheren mij voorschreven.

24 augustus

Ik ben hier nu een maand en vandaag viert Oekraïne het eerste jaar van zijn onafhanke­lijkheid. Via de televisie volg ik de grote fees­telijke parade die op de Kresjtsjatik gehou­den wordt. Mijn geliefde Paustovski noem­t de zijn herinneringen aan de revolutietijd: Begin van een onbekend tijdperk. Ik heb ook het gevoel aan het begin van iets nieuws te staan waarvan de uiteindelijke verschijnings­vorm nog niet vaststaat. Maar ik ben er wel van overtuigd dat de Oekraïense onafhanke­lijkheid geen keer meer zal nemen en dat ondanks de zware last van het verleden er wel degelijk perspectieven bestaan op een vrij, democratisch en welvarend Oekraïne.