op de helft van zijn boek over ‘het verlangen naar zelfkennis’ Moeilijk te geloven dat ik echt besta (Ambo) doet Martijn Meijer wat hij tot dan toe maar mondjesmaat gedaan heeft: hij haalt een concrete jeugdherinnering op. Tot die tijd had hij het over zichzelf vooral in abstracte bewoordingen, alsof hij een ander was. Meijer is een ‘filosofische narcist’, iemand die permanent met zichzelf bezig is. Dat zou prachtig zijn, en soms is het bij Meijer ook heel aardig, als hij het niet liet bij eindeloos om zichzelf heen draaien. Meijer is vooral in het eerste deel van het boek een wroeter in zichzelf die geen stap buiten zichzelf zet. Naast een narcist is hij ook een solipsist, iemand die denkt dat de wereld is zoals hij zich die voorstelt. Er is geen objectieve wereld, alleen een subjectieve. Maar Meijer schrijft niet wat zijn solipsistische ogen dan zien. Hij blijft bij zijn eigen ziel. Ook dat zou mooi zijn, maar er blijkt niets in die ziel te zitten: ‘hoe meer ik nadenk,...